GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De taal van Gods volk

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De taal van Gods volk

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Op een van zijn tochten door Jeruzalem ontdekte Nehemia kinderen, die de Joodsche taal niet machtig waren, maar zoo wat hebreeuwsch en asdodisch, wat joodsch en ammonietisch of wat joodsch en moabietisch door elkaar wauwelden. De oorzaak van dat „koeterwaalsch" in den mond van die jeruzalemsche kleinen was niet ver te zoeken: het waren kinderen van joodsche vaders en asdodische moeders, van israëlietische mannen en ammonietische vrouwen, van mannen uit Jeruzalem en vrouwen uit het land der Moabieten.

Als vader en moeder samen spraken, probeerde vader moeder met een mondje vol asdodisch tegemoet te komen en moeder trachtte vader met wat aangeleerd hebreeuwsch te plezieren en de kinderen leerden zoo nóch de taal van moeder naar behooren, nóch van vader, maar brabbelden het een door het ander.

Fel en hartstochtelijk heeft Nehemia met de vaders van deze kinderen getwist en hen onder eede laten beloven, dat het, voorzoover het aan hen lag, met deze vermenging uit zou zijn: at ze voor hun zonen geen vreemde vrouwen zouden nemen en hun dochters niet aan heidensche mannen zouden geven. Dat optreden van Nehemia tegen die gemengde huwelijken was voor hem niet een kwestie van het zuiver houden van het bloed, maar van het bewaren van den geest, niet een zaak van het ras, maar van het houden van het verbond Grods. Hij stelde deze mannen Salomo tot een waarschuwend voorbeeld: r was geen koning als hij en hij was zijn God lief en zélfs hem deden de vreemde vrouwen zondigen! (Neh. 13 : 23—27).

De taal is een van de uitgangen des levens en deze uitgangen zijn uit het hart. En als de menschen de taal van Gods volk en de taal der wereld door elkaar brabbelen, dan is dat mengelmoesje in hun mond een symptoom dat ze half bij de Schrift en half bij de wijzen der wereld zijn ter schole gegaan: hun taal maakt hen openbaar.

Leg Uw oor maar eens te luisteren!

Dan "kun ge er van schrikken, hoe krom de menschen óók in de kerk spreken soms over den HEERE en' Zijn groote werken. Dan hoort ge gereformeerde menschen reppen van „onzen lieven heer", van ., een mensehwaardig bestaan"; dan hoort ge ze zeggen, dat een mensch toch „recht" heeft op geluk; op een van staatswege verzorgden ouden dag; dan spreken ze over „werkgevers" en „werknemers" alsof Zijne Majesteit de mensch het werk maar voor het geven en het werk maar voor het nemen heeft; dan hoort ge niet meer van een meisje, dat dienen, maar van een, die — Kuyper signaleerde het reeds voor jaren •— „in betrekking" gaat. En in de kerk beluistert ge soms de taal van de meest onschriftuurlijke mystiek; hoort ge van „spanning" spreken op een wijze, waarop de Schrift het niet doet; beluistert ge klanken, meer aan de spraakmakende gemeente der existentie-filosofen dan aan de Schriften van profeten en apostelen ontleend.

En ook die taal openbaart de harten. Dat koeterwaalsch is een sjnnptoom van verval, straks van den afval van den hoogen God.

We hebben óók reformatie in onze taal noodig! Gods volk moet meer zijn eigen taal spreken! De taal van Gods volk!

„De tale Kanaans"?

Nu, dat liever niet!

Want wat men zoo onder „de tale Kanaans" verstaat, het typische sectetaaltje, dat in bepaalde kringen van godsdienstige menschen gesproken wordt, komt ons voor zelf een van de meest sterke stalen van de „vermenging der talen" te zijn. Het is een jargon, dat én uit de klare bron der Schriften én uit de troebele bronnen van een onschriftuulijke filosofie en onbijbelsche mystiek wordt gevoed en dat in den loop der tijden uit de studeerkamers van scholastici en de zielseenzame vertrekken van mystici via den kansel naar de kerkbanken gevloeid en daar gestold is. Maar wat we wél moeten leeren is: ^e taal der Schriften te spreken.

Zooals ons voorgeslacht het bouwen van het land van Hem heeft afgekeken, die den l^emel en de aarde schiep, maar een hof plantte; zooals onze voorouders het van den HEERE geleerd hebben „met de wol van de kudde zich te kleeden, toen God rokken van vellen maakte en hun die aantrok; zoo hebben ze ook het spreken van Zijn lippen afgelezen, toen Hij tot hen sprak. En met hun spreken is het verkeerd gegaan, toen ze ophielden naar Hem te hooren; de ongehoorzaamheid aan den HEERE is de bron óók van het taalbederf. En het herstel, de dagelijksche vernieuwing ook van ons spreken, komt alleen door het hóóren van het Woord. Hier heeft ook de prediking, dat krachtig middel tot zaligheid een roeping van God. Zij heeft de taal der gemeente te vormen door zelf de taal van de Schrift, de spraak van den Heiligen Geest door te geven en vóór te spreken.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 maart 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

De taal van Gods volk

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 maart 1949

De Reformatie | 8 Pagina's