GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Tusschen Kuyper en Barth

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Tusschen Kuyper en Barth

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

(II)

III. K. SCHILDER EN DE ONWEDEBSTANDELJKE GENADE.

5) Nadat we zoo kritiek hebben geoefend op de benadering van het hart van de hier aan de orde gestelde problemen willen we tenslotte nog wijzen op een tweetal punten, die ons nogal zwaar wegen en die - ons bij de vaak voortreffelijke weergave van de meerlingen van verschillende andere theologen, tQch vreemd hebben doen opzien. Ik bedoel de. wijze, waarop dr Berkouwer Schilder en Barth weergeeft.

Zooals ik boven reeds schreef, noemt de auteur den naam van Schilder in het derde hoofdstuk van het derde deel wanneer het gaat om de z.g. on-wederstandelij kheid der genade 1"). Wanneer men, wat de schrijver daar beweert, controleert, komen we tot frappante ontdekkingen.

De schrijver heeft het dan over de cöntrovèrs met 'de Remonstranten. Hij zegt, terecht, dat de Gereformeerden den , , weerstand" in het leven der geloovigen tegen de genade niet hebben willen ontkennen. Maar zij ontkenden wel de mogelijkheid van een finalen en t o t a l e n weerstand tegen de ge'nade. Dan schrijft hij:

„Schilder heeft eens getracht scherp te onder-

if) Ik heb zoo den indruk, dat Dr Berkouwer wel vaker tegen K. S. opponeert, zonder echter zijn naam te noemen. Maar dan wordt ook vaak de ware bedoeling van zijn opponent verteekend. Zoo over het verbond:

„Maar het geloof verstaat het Verbond. Het ziet het Verbond niet als een leeg en inhoudloos schema, dat dan door geloof en ongeloof moet worden gevuld. Maar het hóórt het Woord der genade en weet, dat de beslissing met ligt in onze beslissing, maar dat onze beslissing ijiechts de Zijne erkent, vol van genade". G. en V., 191.

Vraag: wie zien het Verbond als een leeg en inhoudloos schema? scheiden tusschen deze onoverwinnelijkheid Gods en de onwederstandelijke genade in die zin, dat volgens Gereformeerd belijden de laatste alleen betrekking zou hebben op het e e r s t e moment der genadewerking nl. de instorting van het nieuwe leven in de wedergeboorte, terwijl dan in de.voortgang der genade resistentie mogelijk zou zijn. Met deze onderscheiding wordt echter het geding met de Remonstranten ten enenmale vertroebelde De stand van zaken is juist zo geweest, dat men de weerstand tegenover de Remonstranten voluit erkende en toch van onwederstandelijke genade bleef spreken Daarom viel hun belijdenis van de volharding der heiligen zakelijk samen met die van de onwederstandelijke genade" (G. e. V., 36/37).

We vragen ons vol verbazing af, hoe de schrijver zóó de meening van Schilder kan beschrijven. In twee breede Reformatie-artikelen heeft K. S. deze materie behandeld, nl. 17 Dec. 1937 en 7 Jan. 1938. Om te beginnen geeft Schilder daar geen eigen meening, maar haalt hij alleen een aantal gereformeerde theologen aan in hun spreken over de kwestie van de wederstandelijke en onwederstandelijke genade. Vervolgens is het niet waar, dat hun, uiteraard met instemming door Schilder weergegeven meening, is samen te vatten, zooals boven geschiedt: onoverwinnelijkh e i d Gods in het eerste moment van het wederbaren, weerstand voor de rest van het leven. Ook deze theologen leggen er infuners den nadruk op, dat deze weerstand niet finaal en totaal kan zijn, maar dat Gods genade het begin, het MIDDEN en het einde van het leven der geloovigen . beheerscht. Maar met name wordt, door het geding zoo weer te geven, volslagen tekort gedaan aan wat w e r k e 1 ij k betoogd werd en het is verbazingwekkend, dat daarvan bij dr Berkouwer geen en-kelen weerslag te vinden is, maar dat hij het daar betoogde en door overvloedig bewijsmateriaal gestaafde, rustigweg negeert.

Wat was de kwestie? Het ging om de legitimiteit van de door dr Berkouwer zonder kritiek gebruikte term „onwederstandelijke genade". Schilders beide artikelen bedoelden te betoogen, dat de term „onwederstandelijke genade" uit het arsenaal van de Remonstranten kwam en aan de Gereformeerden werd opgedrongen. Dezen hebben daar dan ook tegen geprotesteerd en gezegd, dat juist door het g e b r u i k van dien teflm het geschil vertroebeld werd. Frappante citaten geeft K. S. uit Trigland en het is merkwaardig om te constateeren, dat Berkouwer daar ook maar met niet één woord op reageert. Trigland betoogde juist, dat er bij de genade niet van wederstandelijk en onwederstandelijk gesproken kan worden. „Want de Geref. verstaen uit Godts Woort, dat Godt door sijn genade, den mensch, die in sonden doot is, levendich maeckt waer in God handelt als een Schepper in wiens werkinghe g h e e n WEDERSTANDT NOCH ONWE-DERSTANDT PLAETSE HEEFT". En Trigland staat hierin niet alleen, maar een geheele reeks van theologen ondersteunt dit getuigenis. Toen de Remonstranten spraken van onwederstandelijke genade, plaatsten zij Gods genade en de werkingen daarvan in een problematiek van wederstandelijk-onwederstandelijk, die de gereformeerden verwierpen en in plaats waarvan zij spraken van deonoverwinnelijkheid Gods. Bavinck heeft de oude gereformeerde theologie op dit punt beter begrepen als hij schrijft: , , De staat van het geschil was alzoo niet, of de mensch Gods genade telkens weerstond en weerstaan kon, maar of hij tenslotte, op het bepaalde oogenblik, dat God hem wed-erbar e n w i 1 d.e, en met de gratia efficax in zijn hart werkte, die genade nog verwerpen kon". ^^) Zelfs Scholten heeft, hoewel hij den term „onwederstandelijk" gebruikt, begrepen, wat het fijne puntje

was, toen hij schreef: „Dat hier geen sprake is van wed er stand in het algemeen, maar van voortd urenden en finalen wederstand, hebben de Gereformeerden duidelijk geleerd.

Reeds verdedigde de dordtsche synode. Can. 3, 4, artikel 17 (dit moet een drukfout zijn, in werkelijkheid is het artikel 8) der verworpen dwalingen, de irresistibiliteit der genade tegen het gevoelen, dat de mensch zou kunnen weerstand bieden, aan Gods genade in dier voege, ut sui regeneration e m imp e dia t". (dat hij zijn regeneratie zou kunnen verhinderen). Hij haalt dan ook het volgende oordeel van de Zeeuwsche afgevaardigden ter Sjoiode aan: Etiamsi voluntas Deo operanti r e s i s t a t, gratia tarnen r e g e-n e r a n s hanc resistentiam tandem super a t."i2).

God is niet alleen onoverwinnelijk in het begin van de wedergeboorte, maar ook in het midden en in het einde. Maar juist het woordje tandem (eindelijk) van de Zeeuwen maakt plaats voor de groote gereformeerde waarheid, die zoo kernachtig uitgedrukt wordt door de uitdrukking, dat God ons niet behandelt als stokken en blokken, wat door een terminologie als wederstandelijk-onwederstandelijk gesuggereerd wordt. ^^).

Het is onbegrijpelijk, maar waar, dat nergens blijkt, dat dr Berkouwer dit fijne puntje van het geschil ook maar eenigszins heeft gezien. Anders had hij niet zoo lichtvaardig over dit debat van Schilder kunnen schrijven. ").

Maar hier wreekt zich, dat de controvers met de Remonstranten zoo o p p e r v 1 a-k k i g beschreven wordt. Wat zijn de bronnen, waaruit de auteur zijn beschrijving van deze controvers opbouwt? Ze zijn gemakkelijk na te gaan en dan is de oogst niet groot. Het zijn de Dordtsche Leerregels zelf, voorts de Remonstrantie van 1610 en de Sententia Remonstrantium ter Dordtsche Synode, zooals die heruitgegeven zijn door Bakhuizen van den Brink. En verder is kennelijk een hoofdbron geweest het groote boek van Scholten over de Leer der Hervormde Kerk. Hoewel het slechts eenmaal genoemd wordt, laat het zich toch herhaaldelijk herkennen. Men vergelijke bij Scholten de pagina's 466 v.v. en Berkouwer 36 v.v. Maar ik vraag: is dat een serieuze behandeling van dit diep ingrijpende conflict ? Moet S c h o 11 e n onze leidsman zijn bij de beschrijving van de controvers tusschen Gereformeerden en Remonstranten? En waarom laat de auteur de Acta van Dordt zélf geheel ongebruikt?

Inderdaad, dr Berkouwer geeft in deze studiën vooral de nieuwere theologie weer, maar die kan, zonder ingr ij pende reductie van de gestelde problemen, niet behandeld worden, zonder grondig ter!ug te gr ij pen op de oudere gereformeerde theologen. En zeker niet, wanneer een onderwerp als geloof en volharding aan de orde wordt gesteld. Een controvers als die met de Remonstranten kan men als gereformeerde beter niet beschrijven, dan zoo oppervlakkig als thans geschied is, met de boven aangegeven dwaze gevolgen in het „misverstaan" van het centrale probleem.

We hebben deze kwestie wat uitvoerig besproken, maar het was noodzakelijk, omdat diezelfde oppervlakkigheid zich helaas met ingrijpender gevolgen openbaart in de beschrijving van Barth en diens vermeende „correcties".


11) H. Bavinck, Gereformeerde Dogmatiek, IV2, p. 66.

12) j. H. Scholten, De Leer der Hervormde Kerk, 1870, II, pag. 467, noot 1.

Het oordeel van de Zeeuwen beteekent: ook indien de wU den werkenden God wederstaat, toch overwint de regenereerende genade eindelijk dezen weerstand.

13) Ook de moderne Remonstranten zijn door deze terminologie nog zoo verblind, dat zij niet in staat zijn het fijne puntje in het geding zuiver weer te geven. Zie b.v. A. H. Haentjes, Eemonstrantsche en Calvinistische Dogmatiek, Leiden, 1913, pag. 168: „De geheele quaestie van de onwederstandelijkheid der genade is een uitvloeisel van de opvatting der genade als een zlnlijke abstractie en hieruit volgt vanzelf, dat de werking der genade niet anders dan een bewerktuigde, een mechanische, een werktuiglijke wordt beschouwd".

Ook G. J. Heering neemt de oud-Remonstrantsche typeering van het gereformeerde gevoelen op dit punt nog

over, als hij van Episcopius citeert, dat de gereformeerden de genade zoo. mechanisch zien, dat de mensch is als „een houten beeld, dat zich alleen beweegt, als het door vreemde handen bewogen wordt". G. J. Heering legt allen nadruk op het zélf gelooven en zélf willen van den mensch, die door Gods genade aangeraakt is. Zijn verwijzing in dit verband naar Filip. 2 : 12.: 13 doet sympathiek aan, maar de ware achtergrond van zijn accent op ons zélf willen en gelooven komt aan het licht als hij, echt Remonstrantsch, tenslotte schrijft: , Zou er dan niets in dien geest zijn (nl. van den mensch), dat van nature tendeert naar wat de Geest wil en dat Inziet, dat het ware, waarnaar het vergeefs zocht, gevonden is? "

Dr G. J. Heering, Geloof en Openbaring, II, Arnhem, 1937, pag. 262.

i-t) INoot van den redacteur. De redacteur moge in de copie een noot invoegen. Ook hijzelf staat verbaasd over het misverstand dat dr Berkouwer laat spreken. Niet alleen , , De Reformatie"-cople, maar ook mijn „Heidelbergsche Catechismus" laat het als misverstand zien. In deel I, sprekende over dr L. v. d. Zanden, volgens wien een „wanbeeld" een „restbeeld" „beheerseht" (van weerstandelijk of onweerstandelijk gesproken!), merk ik op, bl. 289/290: „Maar „wie heeft Gods wil wederstaan"? D.w.z. wie heeft tegen God een tegen-instantie kunnen stellen, waarvoor de Almachtige retireeren moest? Gods genade, zoo zeiden de vaderen, is toch altijd insuperabel, d.w.z. onoverwinnelijk? Wij zien geen enkele reden, om op dien regel een uitzondering te maken. In alles is Hij altijd insuperabel. En indien er dus een algemeene genade is, die krachtens Gods ingrijpen met een wil-tot-progressie vruchten afwerpt, en indien die vruchten restbeeld zijn, Aé, n mag men niet meer zeggen, dat het restbeeld wordt overheerscht door het wanbeeld. Dan ware God in wat men „genade" noemt, niet meer insuperabel".

En op bl. 365: , , Nu merkten we reeds op, dat iedere werking, die van God uitgaat, altijd onoverwinnelijk is; dat men Hèm nooit kan weerhouden in dien zin, dat Hij verhinderd wordt zóóver met ons mee, of tegen, ons in te gaan, en zooveel in ons te bereiken, als Hij wil. Dit

geldt, zoo merkten we op, van alle werking Gods" Tot zoover de noot van den redacteur]. K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 februari 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

Tusschen Kuyper en Barth

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 februari 1950

De Reformatie | 8 Pagina's