GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Jophet; vleesch eten en uebranden

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Jophet; vleesch eten en uebranden

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Hoe kan dat nu? " vraagt dr H. N. Ridderbos. Vleesch eten en ook verbranden ? Alsof bij dat eten aan kannlbadeu gedacht zou zijn, in plaats van aan voltrekkers van Gods gericht op slachtiugsdag.

Moeten we nog verder over Tophet spreken? Naast dr J. Ridderbos sta dr G. Ch. Aalders, op Jer. 7 : 31, 19 : 6v.

Dr R zegge niet: eer een A. M. (afleidingsmanoeuvre! van K. S. Want het is Charles zelf, die hem naar Jer. 7 : 31 had kunnen verwijzen bij de verklaring van dat „met vuur verbranden"; Charles brengt apokalyps bij apokalyps, en bekijkt de fata van de hoer niet onder de logica van kannibalen of inquisitlebrandstapels. En — Jer. 7 handelt over Juda's „hoererijen". Juda wordt er voorgesteld als een vrouw, zegt Aalders dsm ook. En Charles wijst er heen. En Keil (ook al een exegeet zonder naam? ). Keil denkt aan die „vrouw" als aan een vrouw, die erg veel lijkt op een onttroonde priesterdoehter, waarover dr H. N. R. zoo pluizerig doet. Keil (engelsche vertaling, Edinburgh, 1873, 167) zegt: ie vrouw, die volgeus Jer. 7 : 29 haar haardos af moet scheren, is in het beeld de zondige dochter Sions, d.w.z. Jeruzalem. Keil vaart — om lu onze beeldspraak te blijven — voort: Pluizer" moet hier uit de buurt blijven, en niet deuken, dat de logica van den kapper hier de exegese beheerscht; de zijne evenmin als die van kannibalenkoning of gróot-lnquisiteur. Want, zegt Keil, die haardos, dat was de vroegere kroon van die nü gedoemde vrouw. De priesterkroon, oorspronkelijk de diadeem van den hoogepriester, Ex. 29 : 6 ; en de overeenkomst is verklaarbaar uit de practijk van de Nazireeërs, die hun haar ongekuipt droegen ten teeken van afgelegde belofte en van wijding aan den Heere, Num. 6:5; vgl. de olie op het hoofd van den hoogepriester. Lev. 21 : 12. Als dus Sions dochter haar haarkroon verliest (kaal wordt), is zij niet langer aan te merken als aan den Heere gewijde maagd. Me dunkt, dat de „priesterdochter" al aardig in de buurt komt i.n. den tekst waarheen Charles dr Ridderbos verwijst: er. 7 : 31. Het haarsnijden, het kaal moeten rond loopen, is teeken van „loss of the consecrated charachter" (Keil). Ja, ja, zegt Keil, ik weet wel, wat een Pluizer hier zeggen zal: ij zal tegenwerpen, dat in Jer. 7 een vrouw kaal wordt, en dat een Nazireeër een man is. Maar Ke.ii .«iTaat Pluizer af. En dat gaat dan verder door op Juda's hoererij.

En hij komt dan over Tophet spreken.

Daar komt de straf over de dochter, die aan den Heere gewijd was, en zelfs priesterornament droeg, maar nu haar „gehennom" beleeft. „A virgin consecrated to the Lord", — hoe dicht zijn we daar bij de „priesterdochter", over wie Charles sprak? De gewijde, priesterlijk uitgeruste maagd bedient daar het hoogaltaar van de hoererij (Keil 168/9); Keil verwijst daar naar Lev. 18 : 21; en Noordtzij (die de vertaling „door het vuur doen doorgaan" prijs geeft), acht hier gesproken van een „wijden" van wat den Heere rechtens als diens eigendom toekomt — Israels kroost n.l. —, aan de afgoden: hoererij" dus. Eu de praxis? Eerst slachten, dan verbranden, zegt Aalders (72). Deze verwijst naar Ez.'l6 : 21; 23 : 29. En nu komt de Heere die hoererij van zijn met priester-eer getooide dochter Jeruzalem straffen met eenzelfde praxis: oude en straf nemen dezelfde vormen aan: lachten èn verbranden: n Tophet zullen velen „blijven liggen tot aas voor roofvogels eu verscheurende dieren" (ze zullen het vleesch van de stad — die hoer geworden is — eten), en de naam van het dal (gehinnom) leeft eeuwig voort als geheuna, hel, vuurplaats, verbrandlngsplaats (Aalders 73). M.a.w. verbranding als verzwaring van een reeds voltrokken doodvonnis is bezoldiging van die typische overtreding juist van 'n „priesterdochter" als uit Lev. 21 : 7. waar dr Ridderbos niet eens over hooren wil in dit verband. Maar wij vragen: s het een wonder, dat juist daar sprake is van verbranding na steeuigiug (met onmiddellijk gevolg: asvogels, vleescheters!) ? Zij heeft haar vader ontv/ijd, zegt de tekst; d.w.z. de reinheid van het priestergeslacht aangetast; en daarom komt die extra verbrandiugsacte als publieke strafverzwaring, ter demonstratie voor iedereen.

Nu is Tophet, geheuna, iu de Schrift ook wel geteekend als" de mestvaalt. D.w.z. de plaats waar permanent het vuil verbrand wordt. Daar worden ook de lichamen der dooden, die krachtens vonnis zijn om het leven gebracht, eerst gegeten door de roofvogels, en daarna met vuur verbrand.. Ik begrijp niet, hoe dr R., die dit alles weten moet, zijn vraag: oe kan dat nu? kan stellen. Van die vraag uit zijn mond, zeg ik: oe kan dat uu? Moet niet Jeremla naar het Himmomsdal heen, dat vóór de Scherveupoort ligt (19 : 1, 3, vertaling-Aalders, Duhm, etc.) ? Naar de mestvaalt dus, de plaats waar altijd vuur brandt, wèg met het vuil ? Want daar, zoo denkt ook dr J. Ridderbos, daar in Tophet, is het oordeel, met welks verschrikking Jesaja eindigt: e worm, die niet sterft (de vleezen gedeelten worden gegeten), het vuur wordt niet gebluscht (de verbranding gaat al maar door)

Dat eeue zinnetje van dr H. N. R. heeft me verwonderd, meer dan heel wat anders. Pluizer bij Apocalypticus. Pluizer nam de schaar mee, en knipte een beeld-tek.st uiteen, dien de apocalypticus juist als ouverkuipbaar wilde behandeld zien.

Charles verwijst ook nog naar Izebel, 2 Kon. 9 : 36. De honden aten haar vleesch (vleezen Uchaamsdeelen) op, maar niet „alles". En zóó kon Ella profeteeren, dat ze niet alleen gegeten worden zou, maar ook - tot mest op het land zou worden, 2 Kou, 9 : 35, 36. Wil dr R. soms ook Ella iuterpelleeren met het pluizersprobleem: hoe kén men nu iemand eerst opeten, en daarna ook nog tot mest laten worden? Of wil hij soms Nahum vragen: oe kan nu, naar Nahum 3 : 15 (waar Charles óók al naar verwijst), hoe kan nu vuur en zwaard tegelijkertijd te gronde richten, hoe kan nu verbrand worden met gegeten worden samenvallen?

Dat alles is geen probleem meer voor wie de hoer van Openb. 17 als een stad ziet, die haar „priesterdochter., glorie" verloren heeft; noch voor wie Jeremia bij de mestvaalt (de verbrandlngsplaats) hoort profeteeren (In tegenwoordigheid van geciteerde priesterfamllles, 19 : 1, 2) wat hij daarna; kort heeft samen te vatten bij het priesterceutrum, in den tempelvoorhof, ten aanhoore van heel Jeruzalem, 19 : 14. En wie dan bedenkt, wat „Izebel" in den bijbel zooal beteekent, ook in de Apocalyps, die vraagt niet meer: oe kan dat nu?

Trouwens, meer dan één exegeet éh archaeoloog „van naam'i, zou ik bijna zeggen, is het erover eens, dat verbranden verscherping van de doodstraf is, en dat dat staat in Joz 7 : 25, Lev. 20 : 14; 21 : 7, Beuzinger, Arch., 1907, 127. Beuzinger herinnert, 266, aan Tamar, Gen. 38 : 24, die werd veroordeeld tot „wegleiding" (volgens velen ter steeuigiug, Lev. 24 : 14, 23, Num. 15 : 35, Deut. 17 : 5; 22 : 24, vgl. B. Jacob, Gen., 719) eu daarna tot verbranding; Beuzinger ziet haar als iemand, die als „Gottesschwester" beschouwd werd, een Godgewijde, als „Kedesja", Jacob, 718, vgl. Keil, als hierodule, tempeiprostituée; Beuzinger, 360, meent dan ook, dat de hier iu geding zijnde „priesterdochter" wijdere beteekenis heeft dan die van een meisje, waarvan alleen maar te zeggen is, dat ze tot een priester „vader" zeggen moet.

We hebbeu in het bovenstaande ons niet uitgelaten over de juistheid van détailexegese, hetzij van Keil, hetzij van Beuzinger, Ridderbos (J.), Aalders, of wien dan ook. Het was er ons alleen om te doen, dat de combinatie van gegevens zóó eclatant is, réêds in niet-apokalyptischs, laat staan in apokalyptlsche taal, dat de als argumenteerend bedoelde, en dus in vollen ernst gestelde vraag, waarmee onze opponent zijn misvatting inzake de uietidentiteit van „hoer" eu „stad" iu het apokalyptisch beeldraam uu op eigen gronden bestrijden wil, als onzakelijk, en van miskenning der schriftuurlijke gegevens uitgaande, dient te worden afgewezen.

Maar om niet aan een „A. M." te doen, of te helpen doen, bewaren we nog wat voor later.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 augustus 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

Jophet; vleesch eten en uebranden

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 augustus 1950

De Reformatie | 8 Pagina's