GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Is Europeesche Federatievorming  raadzaam ?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Is Europeesche Federatievorming raadzaam ?

De gevolgen van het farmeele prijsgeven van de onafhankelijkheid van nederlan

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

ïltdeJitand

(XII)

DE GROOTE KERKHERVORMING.

Er is een populaire opvatting, • die zegt, dat de groote kerkhervormingen van de zestiende eeuw de grondslagen verbraken, die de eenheid van de Europeesche samenleving konden vormen.

Wij deelen deze meening niet. Ook als men zegt, dat er vóór de hervorming geestelijke eenheid in Europa heerschte, en dat die juist door de hervorming werd verbroken, is dit geheel in strijd met de feiten. Want reeds lang voor de hervorming was de eenheid meer schijn dan werkelijkheid. Na den tijd van Karel de Groote is het met de geestelijke eenheid binnen de eene katholieke Kerk snel bergafwaarts gegaan. Kerkelijke hiërarchie, politieke invloed en libertinistische lichtzinnigheid van de welgestelde burgerij brachten reeds spoedig groote verdeeldheid in het middeleeuwsche, kerkelijke leven.

De kerkelijke hoogwaardigheidsbekleeders probeerden de krachten der Europeesche Kerken zooveel mogelijk bijeen te houden door toegeeflijkheid en aanpassing tegenover de verwereldlijking, en door inquisitie en geweld tegenover hen die op grond van de H. Schrift die aanpassing veroordeelden. Maar daardoor werd de uiterlijke eenheid gehandhaafd ten koste van de innerlijke. Het gevolg was, dat een krachtige activiteit steeds moeilijker werd, en dat de ontwikkeling van het Europeesche leven meer en meer buiten de Kerk begon om te gaan, ook al bleef in naam de band met de Kerk gehandhaafd. Ten tijde van de groote kerkhervorming was de eenheid van de Europeesche christenheid reeds zoo illusoir geworden, dat, toen de door den paus gekroonden keizer Karel V Van Habsburg in een moeilijken en gevaarlijken oorlog met de Turken was gewikkeld, de „ allerchristelijkste koning" van Frankrijk, Frans I, juist een verbond met de Turken had gesloten.

Groen van Prinsterer zei dan ook geen woord teveel, toen hij verklaarde, dat de reformatie aan de verwarring der Middeleeuwen een einde maakte, en de overheersching van het ongeloof voorkwam ).

In de Middeleeuwen waren reeds verschillende pogingen tot herstel van de eenheid van de Kerk met haar Hoofd Jezus Christus gedaan. Maar ze stuitten meestal af op vrees voor ongehoorzaamheid' aan de pausen, of werden gesmoord in het brandvuur van de inquisitie. De eerste, die echter slaagde, was dr Luther. Verbrak hij nu de eenheid? Zijn poging tot herstel van de geestelijke eenheid van de Kerk werd na eenige jaren gevolgd door het pauselijke banvonnis, en toen ontstond de scheur. In die situatie konden bij een innerhjk herstel 'uiterlijke scheuren onmogehjk uitblijven (1 Kor. XI, 19). Maar toch was de mogelijkheid tot herstel van de eenheid der Europeesche christenheid door de hervorming in beginsel teruggekeerd.

De hervormers streden voor den lof van Israel's God, dien zij opnieuw-in overeenstenaming met de H. Schrift wilden najagen, en droegen daardoor de meest oorspronkelijke bestemming uit, waartoe ieder mensch is geschapen. Vooral Calvijn wilde daaraan opnieuw het geheele leven onderwerpen, zoowel het kerkelijke als het politieke, en daardoor was de basis van de eenheid van het leven en van de hoogste geestelijke eenheid tusschen de menschen opnieuw gelegd.

De hervormers waren bovendien geen vage utopisten, die alleen de innerlijke eenheid tusschen, de menschen wilden herstellen, en aan de uiterlijke eenheid geen waarde hechtten. Luther en Calvijn beriepen zich op de H. Schrift, ook als die de uiterlijke middelen aanwijst, waardoor de geestelijke eenheid wordt gesterkt (Efz. IV, 11). Daarom wilden zij ook de uiterlijke eenheid herstellen. De voorstelling, die zegt, dat alleen de R. Katholieken eenzelfde kerkelijk verband wilden, maar dat de Protestanten in de plaats daarvan een veelheid van Kerken en secten voorstonden, geldt wel voor veel van de latere Independenten, en trouwens voor verschillende spiritualistische en' humanistische richtingen, maar niet voor de directe aanhangers van Luther en Calvijn zelf. De luthersch geworden vorsten richtten de evangelische Kerken nieuw in en verklaarden de uitoefening van den godsdienst volgens de R. Katholieke ordeopvattingen als niet geoorloofd. En de Calvinisten wilden niet naast de Kerk van Rome een eigen, gereformeerde, Kerk inrichten. Integendeel, zij beschouwden het als den plicht van den vorst, dat hij de bestaande Kerk in haar geheel zou reformeeren en zuiveren van de ingeslopen dwalingen^). De geheele calvinistische geloofsbelijdenis verzette zich tegen de gedachte van een gereformeerde Kerk, die zich alleen maar een plaats zag toegewezen naast de bestaande organisatie der R. Katholieke Kerk. De gereformeerde, Nederlandsche geloofsbelijdenis zegt dat „niemand, van wat staat of kwaliteit hij zij, zich behoort op zichzelf te houden, om op zijn eigen persoon te staan; maar dat zij allen schuldig zijn, zichzelf daarbij te voegen; onderhoudende de eenigheid der Kerk. En opdat dit te beter mocht onderhouden worden, zoo is het ambt van alle geloovigen, volgens het Woord Gods, zich af te scheiden van degenen die niet van de Kerk zijn, en zich te voegen tot deze vergadering, het zij op wat plaats dat God ze gesteld heeft; ook ofschoon het zoo ware, dat de magistraten en plakkaten der prinsen daartegen waren, en dat de dood of eenige lichamelijke straf daaraan hing".

Deze belijdenis spreekt van geen veelheid, maar van door het Woord Gods geboden eenheid. Voor den Calvinist was zijn Kerk niets anders dan de wettige en eenige voortzetting van de aloude Kerk, die een tijdlang door pauselijke hiërarchie, met veronachtzaming van de voorschriften uit de H. Schrift, was onderdrukt. Alle prerogatieven in het openbare leven, die de oude Kerk had bezeten, en die met de H. Schrift niet in tegenspraak waren, behoorden dus automatisch op de herstelde en gezuiverde Kerk over te gaan. Voor den overtuigden R. Katholiek kon een zoo opgevatte gereformeerde Kerk dan ook slechts de beteekenis hebben van een tegen-Kerk. De Calvinisten dachten evenmin als de overtuigde Katholieken, dat er door de hervorming slechts een uiterlijke splitsing van de algemeene wereldkerk was ontstaan, georganiseerd naar de verscheidenheid van subjectieve gevoelens. Voor hun oogen' zagen zij twee gescheiden Kerken, die een twist met elkaar hadden, die het geheele leven omspande.

Dit hield nog niet in, dat deze „twist" moest worden uitgevochten met inquisitie en brandstapel. Sommige „Katholieken", en vooral de Calvinisten, wisten dat dit middel faalt in geestelijke zaken. De tarwe en het onkruid moeten samen opgroeien tot den oogst. Maar zoolang de leiders der hervorming (en meestal ook hun aanhangers) door banvonnissen werden getroffen en hun leer door dogmatische beslissingen voor de leden der oude kerkorganisatie verboden werd, bleef het, althans in de oogen der Gereformeerden, noodzakelijk dat de geschilpunten aan de orde konden worden gesteld. Het feit, dat er twee Kerken naast elkaar naar voren traden, kon door geen van beide partijen als een blijvenden toestand worden aanvaard; hij was slechts denkbaar als een overgangstoestand, waarbij de eene partij de andere tot overtuiging zocht te brengen.

Vandaar dat de calvinistische consistoriën wel de vrijheid vroegen om hun geschil met de pauselijke Kerk aan de orde te stellen, maar niet de gelijkstelling van lederen eeredienst. Toen in 1566 het smeekschrift der edelen aan de landvoogdes Margaretha van Parma werd aangeboden, om opschorting der geloofsplakkaten te verkrijgen, werd dit smeekschrift door Beza veroordeeld''^). Want de afschaffing der plakkaten zou tolerantie inhouden niet slechts tegenover de Calvinisten en hen, die Beza aanduidde als de „zoogenaamde Katholieken", maar ook tegenover de Wederdoopers en tal van , , vermaledijde secten", die als paddenstoelen uit den grond rezen. Indien de verbonden edelen de opschorting der plakkaten niet iiitsluitend wilden vragen voor Calvinisten en Katholieken, tusschen wie het geschil liep, maar voor de geestesrichtingen in het algemeen, moesten ^ zoo schreef deze Geneefsche opvolger van Calvijn — de geloovigen uitdrukkelijk mondeling en schriftelijk verklaren, dat zij met de actie der edelen niet instemden. Het zou voor hen altijd nog beter zijn om daardoor een nieuwe periode van lijden tegemoet te gaan, dan om alle ketterijen en godslasteringen ongestraft te zien heerschen, waaruit noodzakelijkerwijze een algeheel verderf en ondergang zouden voortvloeien.

Het ziet er daarom niet naar uit, dat het Independentisme met al zijn secten door Beza zou zijn erkend.

Waar de Calvinisten het gezag in handen kregen, hetzij in het kanton Geneve zelf, hetzij in de Nederlanden of in Schotland, waren zij er daarom niet mee tevreden, dat het Woord Gods nu zonder gewelddadige verhindering kon worden gepredikt. Zij wilden ook de absolute beteekenis van dat Woord erkend zien, en daarom de prediking in de gezuiverde Kerken als het

geestelijk concentratiepunt van volk en staat doen aanvaarden. Door het aanstellen van goede onderwijzers werd de school dienstbaar gemaakt aan de opvoeding in de gereformeerde religie. Door de diaconie werden de armen in aanraking gebracht met de gereformeerde Kerken, en door de eischen, die aan de regeeringspersonen werden gesteld, werden ook de hoogere standen voor de gereformeerde belijdenis geinteresseerd'"').

De Kerk van de reformatie was er dus wel op ingesteld om de taak over te nemen, die de R. Katholieke Kerk zooveel eeuwen had trachten te vervullen.

Nu merkt men op, dat er van het begin af een verschil was tusschen Calvijn en Luther. Toch behoefde daarin niet de kiem der verdeeldheid te liggen. Calvijn zag in verschillende opzichten de consequenties der hervorming scherper dan Luther, maar bleef zeer verdraagzaam tegenover hem, ook als Luther's onstuimigheid wel eens in onverdiend schelden "oversloeg*"). Tegenstellingen begonnen eerst te ontstaan met de volgelingen van Luther, die niet altijd vrij waren van een zekere halfslachtigheid. De Lutherschen in de Nederlanden hebben b.v. de consequente, recht op het doel afgaande politiek der Calvinisten tegenover Philips n meermalen afgekeurd*^). Toch hadden deze verschillen opgelost kunnen worden^ als men die ook in later tijd maar met christelijke liefde was blijven onderzoeken, en niet had lateü rusten.


G. Groen van Prinsterer, Ongeloof en Revolutie, Utrecht, 1913, 152.

J. C. H. de Pater, de k^rn van onze nationale gedachte, ultg. W. de Zwijger sticht., den Haag, 13.

45) ld., 15.

48) p. Geyl, Benheid en Tweeheid In de Nederlanden, Lochem, 1946, 177.

W. de Zwart, Calvijn in het licht van zijn brieven. Kampen, 1938, 86.

48) H. A. Enno van Gelder, Vrijheid en Onvrijheid In de Republiek, I, Haarlem, 1947, 98.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 24 februari 1951

De Reformatie | 8 Pagina's

Is Europeesche Federatievorming  raadzaam ?

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 24 februari 1951

De Reformatie | 8 Pagina's