GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

DE RECHTER INGEROEPEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE RECHTER INGEROEPEN

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Men heeft — zie ook den brief van Adolphus Venator deze week — in de laatste maanden veel kunnen lezen over de pogingen, van hervormde zijde ondernomen, om aan de Hervormde Kerk een nieuwe Ordening te bezorgen. In allerlei toonaard heeft men daarvan den lof hooren zingen. Het „arme volk" is onder de suggestie gebracht, dat de „eenheid" der Kerk erdoor gediend zou worden, dat de ernst zou terugkeeren, dat het profetisch leergezag der „Kerk" hersteld zou zijn, dat de vaderlandsche erve weer zou gaan bloeien. En velen hebben zich erdoor laten misleiden. Je zegt tegenwoordig maar iets over eenheid, en over de Kerkmet-hoofdletter, en velen vallen dadelijk om.

Merkwaardig, dat ook vele niet-hervormde menschen gelooven, een sterke reformatorische beweging op het spoor te zijn gekomen bij hun kennismaking met deze nieuwe „ordening". Van de barthiaansche grondtrekken hebben ze zoo geen verstand; ze hooren daar trouwens vaak vergoelijkend over spreken. En verder is het voor hun besef een geval van het „terrein" der „k è r k", denken ze; en dat de voornaamste krachten, die in de nieuwe beweging zich doen gelden, doorbraak-mens chen zijn, socialisten, partij-v.-d.-arbeid-lieden, enz., menschen dus, van wie ze op nièt-kerkelijk gebied alleen msiar kwade vruchten wachten, dat realiseeren ze zich nauwelijks. Ik herinner me uit de oorlogsdagen een karikatuur van een N.S.B.-er in de toenmalige pers: hoe een gereformeerde A.R. zich tegenwoordig Jozef Stalin op Zondagmorgen voorstelt. Je zag Stalin, typisch huisvader, met „moeder-de-vrouw", „moeke", zou je haast vanzelf zeggen, en de kinders, tj'pisch als kerkmenschjes van een jaar of dertig geleden aangekleed, gezapig naar de kerk wandelen: de paraplu en de pepermuntjes en het boekje-verguld-op-snee waren natuurlijk niet vergeten.

Ik geloof, dat die plaat mis was. Ik geloof evenwel niet, dat ik zoo heel ver mis ben, als ik het zoo zeg: menig gereformeerde, menig A.R., C.H., G.P.V.-man, enz., denkt, als hij iemand hoort spreken van Rechtvaardigmaking, en van Zonde, en van de Kerk, en van Getuigenis en Teeken, en van Eenheid: dat is vast en zeker een man, die geen Communist, en ook geen Socialist is. In werkelijkheid z ij n de meesten hunner het tweede, en worden hun kinderen het eerste. Met of zonder dezen naam.

De Nieuwe Orde is, wat te verwachten was, al heel wat kerkelijke stations gepasseerd, en velen denken, dat ze het wel halen zal. Wij hebben er in ons" blad weinig over geschreven; prof. Deddens heeft, in een duidelijk en gedocumenteerd stuk, dat hij op verzoek aan de instanties der Herv. Kerk deed toekomen, zijn meening erover gezegd, en ons blad mocht die copie publiceeren; en verder, meenen we, was er niet veel meer te zeggen, want men trok zich natuurlijk niets aan van dat goede gereformeerde advies, al was er in een soort van vaderlandsche-breedheids-allure om gevraagd.

Maar nu is Leiden in last. Gepubliceerd werd, dat er leden van de Hervormde Kerk zijn, die de zaak van de invoering der Nieuwe Orde bij den rechter hebben aanhangig gesteld; ze hebben dus hun eigen kerk, of liever: hun „synode" (maar die IS geen synode), een proces aangedaan, omdat ze gelooven, dat de z.g. synode — wat wel meer gebeurt — zich een macht heeft aangematigd, die haar niet toekomt, de gemeenten derhalve knecht, onwettige dingen doet, en tot de orde geroepen worden moet.

Prompt komt nu op die daad de reactie, die men tevoren had kunnen voorspellen: men hoort ach" en wee roepen over het te hulp roepen van den rechter. Moet „de Kerk" zóó iets worden aangedaan? De heilige Kerk? Is dat niet, zoo vraagt men, in strijd met haar roeping, haar recht, haar eere ? De bekende plaats uit Paulus' larieven over het (door kerkLEDEN) te recht gaan bij ongeloovige, heidensche, rechters, doet ineens weer opgeld en brengt Paulus weer op de proppen: Paulus moet maar zwijgen, als vrijzinnigen, of barthianen, de waarheid onderstboven keeren, en de leer weerspreken, die hij goddelijk noemde. Dan is het „de Kerk" niet onwaardig, die leer te laten weerspreken of ondermijnen. Maar komt er een proces tegen een z.g. synode, dan krijgt ineens „de Kerk" weer een levendigen indruk van haar gepantserd zijn met het harnas der kerkelijke onschendbaarheid. Al heeft Paulus daar nooit iets van gezegd, en wèl, integendeel, daartegen gesproken met woorden over bondswraak, juist over de nieuwtestamentische kerk.

Wat hieirvan te zeggen?

Vooreerst dit: dat degenen, die de Ned. Herv. Kerk tegen een mogelijke rechterlijke inmenging willen vrijwaren, door alniaar te roepen: o, die Kerk, die Kerk, die goeie, heilige Kerke-Christi, zich maar eens moeten afvragen: of zij wel het recht daartoe hebben. Hebben zij vroeger de Hervormde Kerk aanvaard als Kerk naar de beüjdenis? Gteen sprake van. Op het o ogenblik is die kerk nog niet, wat ze ervan maken willen; men heeft ongetwijfeld daar 't f e i t te eerbiedigen, ik zeg niet: goed te keuren, maar te eerbiedigen ALS FEIT, dat er nu eenmaal duizenden menschen zijn, die op goed geloof rechten en plichten aanvaard hebben binnen het raam van de kerkelijke reglementen; en die men niet straffeloos negeeren mag. Bij geen enkele reformatorische poging mag men iemand onrecht doen en evenmin mag men de bestaande bepalingen negeeren in zijn critiek. Dat mochten ook wij niet in 1944; het onrecht, d.w.z. het ingaan tegen de BESTAANDE bepalingen en reohtsordeningen kwam dan ook van de zijde dergenen, die toen de kerk hebben verscheurd, door brutaal te doen tegen de kerken zelf (de eigenmachtige synode), de kerkenorde met voeten te treden, en maar door te drijven daar waar ze niets te vertellen hadden.

Bovendien: wat de barthianen van de Ned. Herv. Kerk nu maken willen, heeft met de kerk der

Belijdenis, die op den kansel nog altijd ligt, ook al piets te maken. De vraag, of zij roepen mogen: de Kerk, de Kerk!, die vraag is juist in geding.

Br is meer. Toen onlangs de vraag ter sprake kwam, of men geen eerherstel moest geven aan Hendrik de Cock, vertelden de heeren in het bekende barthiaansche jargon: maar, de Kerk kan toch zoo iets niet doen? „De Kerk" kan dit niet, „de Kerk" kan dat niet. Een heel erg zichtbare Kerk — of wat zoo heet — krijgt af en toe al die prachtige praedicaten op haar borstje gespeld, die men aan de Onzichtbare Kerk heeft toegedacht; en al naar het zoo uitkomt, wordt den eenen keer, als iemand de Concrete Kerk voor haar EIGEN forum aan wil pakken gestameld: „maar goeie man, wat u daar wilt vorderen, dat kan pas bereikt worden in de ONzichtbare Kerk", en wordt den volgenden keer, als iemand ze aan wil pakken voor een nieteigen forum, gesist: „maar meneer, het is toch de Kerk, die ge daar aanpakt? " Toch was het maar die zichtbare: ze werd ineens gestoken in het Plastic Costuum der Onzichtbare. Men zegt, ik weet het natuurlijk niet, dat je bij bepaalde belichting, door zoo'n-- Plastic Costuum heen kunt kijken tot op de huid. Misschien zijn sommigen wat bang, dat dat weer gebeurt. Want ze gelooven minder in de Onzichtbare Kerk (met onzichtbare huid) dan dat ze manipuleeren met de Zichtbare.

Ja, die zaak van H. de Cock, waarom kon „de Kerk" zoo iets nu niet doen? Men heeft hem, naar reglementen van de toenmalige Herv. Kerk, en in een taal, die ook het Burgerlijk Wetboek kent, op een heel leelijke manier te kijk gezet. Is daar soms geen sociale, burgerlijke, zelfs politieke kant aan? Ongetwijfeld. Maar als „de Kerk" zich pantsert tegen een oordeel van het wereldlijke forum, en zich onttrekt aan de plicht van revisie voor eigen forum, waar ter wereld haalt die „Kerk" dan de vrijmoedigheid vandaan, om zoo hoog van den toren te blazen?

Ja, maar, zoo wordt gezegd: de overheid kan zich niet bemoeien met interne zaken van de kerk. Basta. Ik heb ook zoo iets gelezen in de achteraf publiek gemaakte correspondentie van de synodocratische deputaten voor correspondentie met de Hooge Overheid, toen ze bij den minister van Justitie een poging ondernamen, om via dezen minister onze kerken ertoe te brengen, onder ministeriëelen drang zich aan te stellen als wat nieuws, terwijl in werkelijkheid die synodocratische handel van 1944 hun instituut iets nieuws gemaakt heeft, door zonder machtiging een soort van „kerkrecht" in te voeren, en meteen maar op te leggen, dat vreemd was aan wat bij onderlinge afspraak was vastgesteld als norm voor de vrijelijk aangegane samenleving in kerkverband. Dat is, men vergumie het ons, een zelfde kiekeboe-spelen met de overheid; niet bevoegd, wel bevoegd. Als men het méént, dat de overheid niet oordeelen kan over interne kerkzaken, nu, haal dan ook geen minister er bij, om uit te maken wie gelijk heeft, gij of wij. Laat men dan liever met óns de zaak uitpraten: het denkbeeld eener samenspreking over den naam is al eens geopperd, zooals onze lezers weten, maar we hebben nog nooit één gegadigde gezien om de improviseerenderwijs in de pers aangeboden samenspreking (!!!) over deze burgerlijke, of civielrechtelijke verkeerskwestie, te begeeren. Men voelt: hier wringt iets.

Dit wringt er: ook al kan men zeggen, dat de overheid geen recht of bevoegdheid heeft, uit te maken wat naar Gods Woord het goede gereformeerde schriftuurlijke kerkrecht is, de overheid kan wel d e g e-1 ij k uitmaken, of in een bepaalde kerk, of in een concreet kerkverband, of in een vereeniging, b.v. een vakvereeniging, of wat dan ook, een bepaalde klagende groep bejegend is naar de in die groep geldende bepalingen. Het zou ook wat moois worden, als men eerst verklaarde: „de overheid kan zich niet inlaten met de vraag, wat in de kerk, de politieke, de maatschappelijke vereeniging, naar Gods Woord, of naar Hegels filosofie, of naar de barthiaansche quasi-theologie, de goede norm is voor den opbouw van die kerk of van die vereeniging", en dan vervolgens: „de overheid blijve dus te allen tijde buiten de interne kwesties", om dan ten slotte bij wijze van een klap op een heel andere vuurpijl te zeggen: overheid, maak eens een eind aan het doen van onze tegenstanders, die we zelf onder aanwending van termen uit kerkelijke reglementen of artikelen, en in een taal-die-ookhet-burgerlijke-wetboek-hanteert, tiit onze gelederen hebben geworpen, en van alle in eigen kring gegeven rechten beroofd. Dat zou er op neerkomen, dat een door overrompeling gevormde of ingedutte meerderbeid een minderheid ongestraft kan beleedigen, en van een blijvend schandmerk voorzien onder beroep op het „interne" rechtsmateriaal van de desbetreffende kerk of vereeniging of organisatie. Wie dan het dichtst bij het departementale vuur zit, kan met een tegenstander, die dadelijk in zijn schulp zou kruipen, uithalen wat hij verkiest. Maar intussehen is ook de burgerlijke eer met een en ander gemoeid.

Wij zijn overtuigd, dat de overheid niet in staat is, uit te maken, wie in 1944 naar de Schrift gelijk had, Ridderbos-Polman-Nauta, dan wel Greijdanus-Holwerda-v. d. Bom(stuk-Amersfoort)-Schilder, om maar geen andere namen te noemen. Tenminste: naar Gods Woord. Maar ze had wel degel ij k de moge-1 ij k h e i d, uit te maken, dat eerstgenoemden laatstgenoemden hebben bejegend, plus, daar liep het natuurlijk over, de kerken, de kerken, de kerken zelf. op een manier, die indruischte tegen hetkerkelijk recht, dat afgesproken was. Wij hebben er nooit aan gedacht, die zaak te brengen voor een rechter; maar wij gelooven, dat, i n d ie n een klacht was ingediend over bejegening met schending van het aangenomen recht, met conclusie van eerroof, een proces met goeden uitslag voor wat dat punt betreft, zou kunnen zijn bekroond.

Zoo kan ook de rechter .wel degelijk uitmaken, of thans de Nederl. Herv. Kerk wordt beheerscht door een tegen haar eigen bepalingen zondigend synodaal ingrijpen. Waarom zou de rechter wel den Staat in het ongelijk kunnen stellen, onder verwijzing naar aangenomen en aan betrokkenen bekend gemaakte wetsbepalingen, en van de magische grootheid Hervormde Kerk niet hetzelfde mogen en kimnen zeggen ? Het zou erop neerkomen, dat wel de Staat, maar niet de burgerrechtelijke bekende, naar vereenigingsrecht te beoordeelen „Kerk" of zoogenaamde kerk kan veroordeeld worden. Dat de Staat wél kan veroordeeld worden, als hij buiten de kerk blijft, maar ongemoeid moest blijven, als hij, denk aan Koning Willem I, in 1816, zich vergrijpt aan „de kerk", die mythische figuur met een Plastic Ge-' waad, , een synthetisch product van de onderstelde Hemelsche Fabriek? Ik spot niet, verre daarvan. Het is grimmige ernst, als wij kwaad worden over dat gezeur met afgod „Kerk", die men verder in elkaar timmert, precies zooals Jesaja en het boek Sapientia het zeggen van de afgoden der heidenen: 't is heelemaal een getimmerte van eigen handen, en dan zeggen de timmerlui ineens: 'pet af, 't is mijn God. „De Kerk!" Je.zóu ze

Voor het oogenblik laat ik buiten beschouwing de vraag, of leden van de thans vigeerende Herv. Kerk er goed aan doen, en voor God zich klare rekenschap kunnen geven van hun eigen verantwoordelijkheid, ook voor de toekomst, als zij in DEZE situatie de rechterlijke instanties te hulp roepen. Daar zitten onderscheiden kanten aan, die we misschien volgende week even willen raken.

Maar men zegge niet: die rechter blijve overal a priori buiten. Tenslotte gaat het om veel meer dan om wat in engeren zin „kerkelijk" heet. En soms kan een rechterlijke uitspraak voor langen tijd iets goed maken, wat anders van „kerkelijke zijde" voor altijd scheef getrokken zou zijn. Wat heet tegenwoordig al niet „kerk"? B.v. in Amerika? Is dat spul allemaal onschendbaar naar binnen? Of eeri eigenmachtige sjrnode?

Neem maar de kwestie van de kerkelijke goederen. Al is er in den gang van sommige processen nog veel, dat ons onjuist schijnt, aan den anderen kant hebben we al vaak dankbaar erkend, dat de rechtspraak in Nederland na 1944 een heilzame verbetering onderging in betrekking tot de kerkelijke goederen. Er zijn er nog altijd, die daar kwaad om zijn; en onlangs heeft over die kwestie een bericht in de pers gestaan, betreffende den.„Hoogen Raad", dat ons te denken geeft, en misschien wel de aandacht hebben moet binnenkort.

Neem nu eens den gang van de processen over gebouwen etc, üi veel gevallen, van na 1944; en stel dan eens, dat óók in 1886, en in 183ÏÏ door den rechter was erkend, wat in veel gevallen thans wel degelijk is erkend als rechtsregel in gevallen, waarin een k e r-k e r a a d zich ontdeed van valsche, hem opgelegde, maar tegen de kerkorde indruischende en dus onduldbare bepalingen? De nuchtere conclusie is, dat wij, vrijgemaakten, in onderscheiden dorpen en steden vandaag zouden vergaderen in het gebouw, dat thans door de Ned. Herv. Gemeente bezet is.

Men versta ons wel: wij zeggen niet, dat men de reformatie vap de kerk mag laten afhangen van de vraag, of een rechter aan de kerk recht doet. Doe liever zelf dadelijk recht aan de kudde. Wij zeggen w è 1: pas op, dat ge niet het oor leent aan wie thans zuchten: och, de kerk, de Kerjt. Die kerkgebouwen b.v. zijn tenslotte niet van ons, maar van Christus. En als dit kleine voorbeeld erop wijzen kan, dat soms de rechter optreedt, om kwaden handel van k e r-k e 1 ij k e instanties, die haar boekje te buiten gaan, te keeren, dan weet men niet, wat thans zou kunnen gebeuren met de Herv. Kerk. Soms wordt geschiedenis gemaakt voor vele eeuwen.

Natuurlijk blijven hier vragen over, waarover, als gezegd, zoo mogeüjk een volgenden keer nog iets te zeggen valt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 maart 1951

De Reformatie | 8 Pagina's

DE RECHTER INGEROEPEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 maart 1951

De Reformatie | 8 Pagina's