GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

DE ORDE VAN DE WITTE BOEZELAAR

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE ORDE VAN DE WITTE BOEZELAAR

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

Reeds vroeg vinden we in de geschiedenis der Christelijke Kerk de opkomst der orden. Naarmate de Kerk zich uitbreidde en een meer invUoedrijke plaats ging innemen, verbasterde ook het leven der Kerk. Er kwam inzinking van het geestelijk leven. Zelfs ook daar, waar men aan opkomende dwaUngen in de leer het hoofd bood, begon toch de vroomheid van het leven al meer te wijken en drong de wereldgelijkvormigheid de Kerk binnen. We zien het al: deformatie is niet maar een verschijnsel van.latere tijd, maar heeft de Kerk vanaf het begin bedreigd!

In de strijd tegen deze wereldgelijkvormigheid, die hand over hand toenam in de Kerk, zien we de geestelijke orden ontstaan. Of eigenlijk kunnen we van Strijd juist niet spreken! Want zij, die de vroomheid van leven wilden bewaren, gingen niet met het zwaard van het Woord des Heren de vijand bestrijden, maar trokken zich uit de kerkelijke gemeenschap en uit het volksleven terug. Eerst waren het enkelen, die in de eenzaamheid gingen wonen om daar te volharden in het gebed en de lezing en overdenking van Gods Woord en zich te oefenen in een heiUge levenswandel. Maar weldra verzamelden zich rondom deze enkelen vele anderen, zodat er een nieuw gemeenschapsleven ontstond, dat gebonden werd aan bepaalde vaste regels. Hieruit heeft zich ontwikkeld het kloosterleven en monnikenwezen zoals wij dat kennen uit de Middeleeuwen. We kennen allen wel de orde der Benedictijnen en der Franciscanen en de Jezuïeten!

Maar zonder meer is het voor ons duidehjk, dat deze orden de deformatie der Kerk niet hebben kunnen tegenhouden. Integendeel! Vaak zijn de kloosters juist broeinesten geworden van allerlei ondeugden. En meer nog bolwerken ter verdediging van allerlei dwalingen, die de overhand kregen in de Kerk. De grondfout ligt dan ook al in het ontstaan van deze orden: men brak de gemeenschap der heiligen! In plaats van zijn gaven ten nutte en ter zaligheid van de andere lidmaten gewillig en met vreugde aan te wenden, ' zocht men slechts zichzélf. In plaats van een lichtend licht te zijn en een zoutend zout in de gemeenschap waarin de Here hen had gesteld, trok men zich uit die gemeenschap terug en zette het licht onder een korenmaat. En wel werden nieuwe gemeenschappen gevormd, maar als kweekplaatsen van een èigen-vroomheid en een èigen-gerechtigheid.

En toch ligt het kwaad niet in de orde als zodanig! Want wat is een orde? Een orde is een gemeenschap van personen, die aan bepaalde regels gebonden zijn. Zo is de Kerk des Heren zelf een orde te noemen. Want de Kerk is de gemeenschap der heiligen! Juist in de jaren na de vrijmaking zijn we ons dat weer meer bewust geworden. We zijn ons gaan bezinnen op Schrift en Belijdenis. En toen is het duidelijk geworden hoe onschriftuurlijk het is een tegenstelling te scheppen tussen „Kerk" en „gemeenschap der heiligen", alsof de Kerk een gebouw met hoge muren is, maar de gemeenschap der heiligen die „kerkmuren" negeert; alsof de Kerk buiten haar muren werpen kan, terwijl de gemeenschap der heiligen de uitgeworpenen aanstonds weer met vreugde opneemt. Dat gaat niet! Er is niet zulk een tegenstelling tussen Kerk en gemeenschap der heiiigen. Onze Belijdenis noemt ze dan ook in één adem: „Ik geloof een heilige, algemene christelijke Kerk, de gemeenschap der heiligen!" En onze Schooldagen (ook deze Schooldag!) zijn er manifestaties van. Want hoe zijn wij hier in Kampen samen? Als leden der Kerk. We hebben onze Schooldag. Maar het is de School der Kerken, die ons hier heeft doen samenkomen! Onze Theologische Hogeschool is in zekere zin het centrum van ons kerkelijk leven geworden, temeer omdat we hebben begrepen, dat ze de inzet was van de jongste kerkstrijd. Het front van de aanval was gericht tegen de opleiding voor de dienst des Woords. Vandaar dat de eerste schorsingen en afzettingen en uitsluitingen geen voortgang gevonden hebben. Vandaar, dat nu met de „binding" geen ernst meer wordt gemaakt en niemand meer lastig gevallen wordt, al worden de synodebe^ sluiten met voeten getreden. De Opleiding moest „gezuiverd", omdat daardoor de toekomst der Kerk veelszins wordt beheerst. Door 's Heren getrouwmakende genade hebben we echter onze Opleiding behouden. Vernieuwd, versterkt kwam onze Theologische Hogeschool uit de strijd. En het is juist ons kerkbesef, dat ons ons allen rond de School doet scharen en we beleven, manifesteren hier vandaag de gemeenschap der heiligen. We kennen elkaar niet bij naam en we zijn toch geen vreemden van elkaar. We weten ons één als leden van de Kerk van onze Here Jezus Christus, omdat de Kerk de gemeenschap der heihgen is!

En in die zin is het, dat we de Kerk een orde kunnen noemen. Want ook deze gemeenschap der heiligen is aan bepaalde vaste regels gebonden, regels, niet uitgedacht door een eigenwillige vroomheid, maar vastgelegd in 't Woord des Heren. En het is één van die grondregels voor de Kerk als de gemeenschap der heihgen, die me doen spreken van de Kerk als de orde van de witte boezelaar. Laten we maar eens opslaan 1 Petr. 5. Daar lezen we in vs 5: „en zijt allen elkander onderdanig; zijt met ootmoedigheid bekleed". Prof. Greijdanus heeft in de nieuwe vertaling met korte verklaring echter nauwkeuriger overgezet: „En bindt allen u voor elkander het schort of dienstkleed van de ootmoed voor". In die tijd droegen de slaven wanneer zij .hun heren dienden, over hun andere kleding een witte boezelaar of dienstkleed. Zoiets dus als vroeger heel veel en ook nu nog wel de dienstboden. Daarbij zal Petrus wel voor ogen hebben gestaan het beeld van de Heiland, zoals Hij zich in de nacht, waarin Hij verraden werd, met linnen heeft omgord, zich ook een linnen schort heeft voorgebonden om zijn discipelen de voeten te wassen. Toen heeft de Heiland zich ook gesteld in de plaats van een dienstknecht om voor zijn discipelen het laagste dienstwerk te verrichten. Of nee, toen niet alleen. Dit was een teken! Aanstonds, bij zijn menswording, heeft Hij een dienstknechtsgestalte aangenomen. Heel zijn arbeid is dienstwerk in nederigheid geweest. Maar deze omgording met linnen was speciaal een teken voor zijn discipelen, waarin de Here zich aan hen openbaarde en hun tegehjk een voorbeeld gaf hoe ook hun levenshouding en levenshandel moest zijn de houding en handel van een dienstknecht. Zelf heeft Hij hun dan ook gevraagd: „Verstaat, gij wat Ik u gedaan heb? Gij heet Mij Meester en Heere, en gij zegt wèl, want Ik ben het. Indien dan Ik, de Here en Meester, u de voeten gewassen heb, zo zijt gij ook schuldig elkanders voeten te wassen. Want Ik heb u een voorbeeld gegeven, opdat, geüjkerwijs Ik ulieden gedaan heb, gijlieden ook doet. Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: een dienstknecht is niet meerder dan zijn heer, noch een gezant meerder, dan die hem gezonden heeft. Indien gij deze dingen weet, zalig z ij t g ij, •zo g ij ze doet!"

Bij deze regel, die de Heiland zelf gegeven heeft, sluit de apostel Petrus aan als hij schrijft: „En bindt allen u voor elkaar de witte boezelaar van de ootmoed voor". Allen moeten wij elkanders dienstknechten zijn in nederigheid.

U verstaat, dat dit nog iets anders is dan elkaar bijstaan en voorthelpen. Hier wordt ons ook zeer speciaal aangegeven op welke wijze wij dat moeten doen. Iemand kan het beste met een ander voor hebben, hem echt willen helpen, van een verkeerde weg willen terugbrengen, vooruit helpen, maar dat doen op een meesterachtige wijze, op de manier van: „Ik zal dat wel' eventjes opknappen, ik zal het hem maar eens goed zeggen, i k weet het en i k kan het en i k zal het nu eens doen!" Maar dat is niet naar de regel die het Woord des Heren stelt voor de gemeenschap der heiligen! Wij moeten zeer speciaal ons voor elkander als dienstschort voorbinden de ootmoed!

Wat is dat: otmoed? Ik hoorde eens iemand zeggen: Ootmoed, ware ootmoed is buigen voor de Schrift!" En hij bedoelde daarmee: ls je maar met de Schrift komt, dan speelt de wijze waarop dat gebeurt hoegenaamd geen rol. Dat is niet juist! Zeker, ootmoed is óók buigen voor de Schrift. En wie récht buigt, buigt voor de Schrift, zal ook ootmoedig zijn. Maar hiermee is toch nog niet uitgedrukt wat ootmoed eigenlijk is. Ootmoed staat tegenover hoogmoed, eigendunk. Het is: ederig zijn van hart, gering denken van zichzelf, anderen uitnemender achten dan zichzelf, de minste willen zijn. Ik denk hier aan het woord van de apostel Paulus aan de Filippenzen: door ootmoedigheid ach te de één de ander uitnemender dan zichzelf (Fil. 2 : 3b). Met dat dienstkleed van de ootmoed moeten wij ons allemaal voor elkander bekleden om zó elkander te dienen.

Deze regel voor ons gemeenschapsleven als gelovigen krijgt nog een bizonder accent als we er op letten, dat het juist Petrus is, die deze regel stelt. Niemand zal zeggen, dat Petrus niet dienstvaardig was! Hij blaakte van liefde en ijver voor de Here vanaf zijn . eerste ontm.oeting met de Heiland. Toen de Here Jezus uit Nazareth verdreven was stelde Petrus aanstonds zijn huis voor Hem open (Luc. 4 : 38) en ook zijn schip stond de Here geheel ten dienste (Luc. 5 VS 3). Ja, met blijdschap heeft hij alles verlaten om de Heiland te volgen (Luc. 5-:11). Zelfs horen wij hem met hartstocht betuigen: Here, ik ben bereid met U ook in de gevangenis en in de dood te gaan" (Luc. 22 : 33). En hoezeer hij dit meende heeft hij getoond toen hij in de Olijvenhof het zwaard trok en de dienstknecht van de Hogepriester zijn rechteroor afsloeg (Joh. 18 : '10). En toch, bij al zijn liefde en ijver droeg Petras toen nog niet de witte boezelaar, het dienstschort van de o o t m o e d ! Hij nam een meesterachtige houding aan. Hij wist het beter! Hij zou wel eens eventjes ! Het is alles: k, i k, - i k ! En hij verheft zich daarbij boven de anderen, acht zichzélf uitnemender: Al werden zij ook allen aan U geërgerd, ik zal ninunermeer geërgerd worden!" (Matth. 26 : 33). En ook Petrus mengt zich in de strijd wie van hen toch wel de meeste zal zijn en het komt ook in zijn brein niet op om de anderen de voeten te wassen.

Dat is later anders geworden! Dat eigen-ik is van de troon gevallen. De dappere ging aan de haal. De trouwe liet zijn Meester in de steek. De sterke bezweek voor een dienstmeisje. Toen stond hij gebroken en geslagen ia de zwarte nacht! En aan de zee van Tiberias vinden we een andere Petrus terug. Of nee, niet een andere, / maar we vinden hem andere terug: u bekleed met de ootmoed (Joh. 12 : 15, 18). Wég is dan dat zichzelf uitnemender achten dan de anderen! „Simon, Jona's zoon, bemint gij Mij meer dan de anderen Mij beminnen? " — „Here, Gij weet, dat ik van U houd!" Wég is dan die hoge dunk van zijn hef de voor de Heiland! Petrus durft het woord, dat de Heiland voor liefhebben gebruikt, niet overnemen. Ik meen, dat we het verschil het beste zó kunnen weergeven: Simon, Jona's zoon, bemin je me? " — „Here, ik houd van U!" En als de Here dan bij Zijn derde vraag dat woord van Petrus overneemt: Simon, Jona's zoon, houd je (dan werkehjk) van Me? " dan weet hij niet meer te doen dan zich op de Heiland zelf te beroepen, dat Hij toch de innerlijke beweging van zijn hart kent: Here, Gij weet alle dingen. Gij weet, dat ik van U houd!"

Dat is het met de ootmoedigheid bekleed zijn. Niet meer: „ik, ik, ik!" Maar: „Gij, Gij, Gij!" Niet meer: „ik heb zo vurig hef, en ik weet het zo bizonder goed en i k kan het zoveel beter dan de anderen!" Maar: „Gij hebt mij hef en Uw liefde houdt mij vast. Houd mij vast, Here, want anders, anders zink ik weg\ En Gij weet het alleen. Here en wüt het voor de wijzen en verstandigen verbergen en het de kinderkens openbaren. Leer mij dan luisteren ook naar de kinderkens! Maak mij als de kinderkens. •—• Ein Gij sterkt de zwakken door Uw kracht. Gééf mij dan Uw kracht, o Heer! Tot alles waartoe Gij mij roept. Vooral ook: om mijzelf te verloochenen, om Uw voetstappen na te volgen, om te dienen, U en , de anderen, hen de voeten te wassen!"

Daar gaat het om in de gemeenschap der heüigen. Die gemeenschap der heiligen is de orde van de witte boezelaar! Nooit mag het gaan om eigen-ik, om de boventoon te willen voeren, - om te meesteren. Maar het moet genoeg zijn, het moet de grote vreugde zijn een „dorpelwachter" te zijn, de minste in het koninkrijk der hemelen, aller dienaar!

En dat is juist de grote ellende, het grote kwaad waaronder de Kerk des Heren gedurig weer te lijden heeft gehad, waardoor de gemeenschap der heiligen wordt belaagd, ja kapot gemaakt. Wanneer wé terug zien in de historie van de Christelijke Kerk, dan zien we de eerste symptomen daarvan al heel vroeg. Er was alle reden voor dat zowel de apostel Paulus als de apostel Petrus de gelovigen deze regel op het hart bonden! Niettegenstaande dat is het heel spoedig tot heerschappijvoering over het erfdeel des Heren gekomen. De leer-ouderhng begon zich te verheffen boven de regeer-ouderling, als de bisschop die stond boven de presbyter en weldra achtte de bisschop van een grote gemeente zich de meerdere boven een bisschop van een kleine plaats, totdat de bisschop van Rome zich boven alle andere ging stellen. En al noemde de eerste officiële Paus, Gregorius I, zich ook „de knecht der knechten Gods", ui feite voerde hij reeds de opperheerschappij! En onder hem ontwikkelde zich een zeer groot regeer-apparaat van hogere en lagere ambten, een complete „geestelijke stand", ver verheven boven de gewone „leken-stand". Die geestelijke stand deelde de lakens uit, had aUe zeggenschap in de Kerk en de leken hadden eenvoudig aan te nemen wat de geestelijken zeiden en zich te onderwerpen. De geestelijken hadden de sleutelen van het hemelrijk, beschikten over hemel en hel en deelden de genadegaven uit, zodat de leken geheel van hen afhankelijk werden. Vele eeuwen kerkgeschiedenis zijn beheerst door een bittere .strijd om de macht, wie toch wel de meeste mocht zijn. Is het wonder, dat, waar zó de Geest van Christus werd bedroefd, tegengestaan, uitgeblust, de Kerk des Heren al meer deformeerde, dat daar het geloofsleven inzonk, de band aan het Woord des Heren al meer los werd gemaakt en ook de leer totaal verbasterde? Dat de Christelijke Kerk verworden is tot Roomse kerk vindt aanwijsbaar zijn oorzaak hierin, , dat vergeten, verwaarloosd is de regel voor de gemeenschap der heiligen: „bindt allen u voor elkander het dienstschort der ootmoed voor!"

En ja, dan komt de Kerkhervorming! Na vergeefse strijd voor Kerkherstel breekt Luther radicaal met het pauselijke systeem door openhjk de banbul te verbranden. Hij maakt zich vrij van deze ongodde^ lijke kerkinrichting. En dan is het wel moeilijk om na deze principiële vrijmakingsdaad alle Roomse zuurdesem uit te zuiveren. Calvijn is pas de man van de doorgaande reformatie geweest. Maar hij heeft er Luther nooit om veracht. En al heeft Luther zich wel eens zeer fel over Calvijn uitgelaten, ja al noemde Luther hem een duivel, Calvijn aarzelde niet Luther een broeder te noemen. En ook voor Luther heeft hij zich gaarne voorgebonden het dienstschort der ootmoed. Hoezeer de reformatie is geweest een terugkeer tot dë regel: „Eén is uw Meester en gij zijt allen broeders, die elkander hebt te dienen in de liefde!" blijkt wel uit art. 32 van onze N.G.B. Daarin beUjden wij immers: „Intussen geloven wij, hoewel het nut-

tig en goed is, dat die Regeerders der Kerlc z\jn, onder zich zekere ordinantie instellen en bevestigen tot onderhouding van het Uchaam der Kerk, dat zij nochtans zich wel moeten wachten af te wijken van hetgeen ons Christus, onze enige Meester, geordineerd heeft. En daarom verwerpen wij alle menselijke vonden en alle wetten die men zou willen invoeren om God te dienen, en door deze de conscientiën te binden en te dwingen, in wat manier het zou mogen zijn. Zo nemen wij dan alleen aan hetgeen dienstig is om eendraehtigheid en enigheid te voeden en te onderhouden in de gehoorzaamheid Gods !"

Maar al was dan de heerschappijvoering uit de inrichting der Kerk weggedaan, daarmee was de zonde niet gebannen uit het menselijk hart. En is de moéderzonde niet de hoogmoed geweest, de weigering om te dienen in nederigheid, het willen heersen? Die zonde heeft dan ook één en andermaal daarna de gemeenschap der heiligen gebroken. Die zonde heeft ook de synodocratie gebaard, zoals die in het licht is getreden in de jaren die nog maar zo kort achter ons liggen. Daar was in de dertiger jaren een opleving gekomen, een vernieuwde belangstelling voor Schrift en Belijdenis, een nadere bezinning op gangbaar geworden meningen en toetsing daarvan. Was er toen maar geluisterd en gehandeld naar deze regel, dat wij allen ons voor elkander voor te binden hebben de dienstschort der ootmoed! Was er toen maar geweest dat gevoelen, dat ook in Christus Jezus was, dat de één de ander uitnemender achtte dan zichzelf door ootmoedigheid, het willen luisteren naar elkaar, het willen leren van elkaar, het samen willen buigen voor het Woord des Heren! Dan was het niet gekomen tot deze breuk in de gemeenschap der heiligen, maar er zou een opbouwing van elkander gekomen zijn in de kennis der genade! Maar men heeft niet de overeenstemming gezocht bij het licht van het Woord des Heren, maar door overstemming aan alle „tegenspreking" een eind gemaakt. Vergeten is het met zoveel klem gesproken woord van de Heiland: , , Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Een dienstknecht is niet meerder dan zijn heer, noch een gezant dan die hem gezonden heeft!" En de dienstknechten hebben een meesteraohtige houding aangenomen en gebonden waar de Meester niet bindt. En de gezanten hebben zich gesteld boven degenen die hen gezonden hadden en samengespannen om over hun zenders te heersen: de kerkeraden hadden maar uit te voeren wat de synode decreteerde. Zover is het gekomen, dat de synode in de bekende „zestien punten" pretendeerde te komen met „door Christus verleende profetische autoriteit". In het raam van deze machtsaanmatiging paste het: „Conformeer u, of ga heen!" Wie zó komt, snijdt alle overleg af en sluit samenspreking uit! Profetische autoriteit betekent immers: „Alzo zeg^t de Here!" en daarvoor past het alleen maar te buigen en te ge^ hoorzamen.

En velen hebben zich gebogen onder het juk van deze overheersing, dat niet het juk van Christus is. De Here gaf óns die genade, dat we het kwaad onderkenden en weigerden dat juk aan te nemen. We zagen uit die profetenmantel steken „de klauw van het beest!", zoals Ds Post van Axel ons daarvoor gewaarschuwd heeft. We maakten ons vrij uit de greep van die klauw van het beest en keerden voor het samenleven in kerkverband terug tot de regel van het dienen van elkaar. Wie de verslagen van de handelingen der synode, die hier in Kampen gehouden wordt, volgt, weet, hoe angstvallig die synode er voor waakt zich te hullen in een profeten-of koningsmantel en alleen maar een dienstschort wil dragen.

Maar ook wij, we zijn er niet klaar mee voor ons samenleven in kerkverband tot die regel teruggekeerd te zijn. Laten we zoveel zelfkennis hebben, geput uit de Schrift, dat we weten, dat de zonde van de hoogmoed, van de eigendunk ook wortelt in ons eigen hart en dat die wortelen uitspruiten eer we het weten. Daar zijn zoveel andere wijzen waarop tegen de regel, die Christus heeft gesteld voor de gemeenschap der heiligen, gezondigd kan worden. Daar is niet alleen de synodocratie, maar ook de dominocratie, wanneer een dominee het in zijn gemeente voor 't zeggen wil hebben, 't Kwaad zit al in de naam! Dominus is immers het latijnse woord voor: eer, eigenaar, gebieder! Wie verlost ons van die naam? Waarom hem niet liever pastor, d.i. herder, genoemd? 'k Zeg niet dat hiermee het kwaad van de dominocratie voorgoed bezworen zou zijn. Maar wél was het ambtswerk zuiverder aangeduid. Laat toch geen predikant ooit zeggen: Ik ben geen dienaar van mensen, maar dienaar van het goddeüjke Woord!" Hij mag geen ógendienaar zijn, maar als in hem is het gevoelen, dat in Christus Jezus was, dan zal hij juist als dienaar van het goddelijke Woord ook dienaar van mensen zijn; dan zal ook hij zich voor de anderen voorbinden de witte boezelaar, het dienstschort der ootmoed. Dan zal hij het weten, dat hij zijn schat draagt in een aarden vat en willen luisteren en willen léren. Ook dominocratie breekt de gemeenschap der heiligen! En alle kerkeraden en ook alle gemeenteleden hebben toe te zien, dat zij hun pastor niet in verzoeking iDrengen om écht dominé te zijn. Wedersta het begin, met alle ootmoedigheid en zachtmoedigheid, maar toch standvastig en duld geen andere heerschappijvoering dan die van Christus en onderwerpt u slechts aan het Woord van Christus, nauwkeurig beproevend de profetie (1 Thess. 5 : 20, 21).

Maar niet aUeen een pastor loopt gevaar te zondigen tegen deze regel. Datzelfde gevaar is er voor de regeer-ouderlingen: het gevaar van heerschappijvoering over de gemeente of ook over de pastor! Is hij niet in dienst van de kerkeraad? Zijn zij niet zijn lastgevers? Moeten zij niet toezien op zijn arbeid? Hebben zij niet het recht, de plicht, hem de les te lezen als zij oordelen dat hij te kort schiet? — U zult verstaan: zoveel vragen, zoveel misvattingen! Misvattingen over de aard van de dienst van de pastor en zijn lastgeving en zijn plaats in de kerkeraad en ook over het karakter van het toezien op zijn arbeid. Vooral ook regeer-ouderlingen, die zo optreden, hebben zichzelf een heersersmantel omgehangen inplaats van dat zij zich het dienstschort der ootmoed hebben voorgebonden! Wié ook maar in de kerkeraad zulk een heersershouding aanneemt inplaats van de dienstknechtsgestalte in nederigheid, breekt daar de gemeenschap der heiligen en maakt vruchtbare samenwerking tot opbouwing der gemeente onmogelijk. Laten we er op letten, dat de apostel Petrus met name ook de ouderlingen deze regel op het hart bindt! Na hen eerst gewaarschuwd te hebben toch geen heerschappij te voeren over het erfdeel des Heren en daarna de jongeren om zich te onderwerpen aan de ouderen of ouderlingen, volgt direkt het: „en bindt allen u voor elkaar de witte boezelaar van de ootmoed voor!"

Ja, het is een regel voor ons allen, de regel voor het gehele gemeenteleven. Och, er kunnen ook in de gemeente soms leden zijn, die altijd menen het beter te weten, die hoog van de toren blazen, die eisen, dat de anderen alles net zo zullen zien en doen als zij: heersersnaturen, die de gemeenschap der heiligen verstoren. Wanneer daar in een gemeente moeilijkheden zijn waardoor de gemeenschap der heiligen wordt verstoord, dan mag de eerste vraag, die ieder zich stelt, wel deze zijn: „Heb ik mijzelf voor de anderen wel de dienstschort der ootmoed voorgebonden? " Dan gaat het er niet in de eerste plaats om wie het „bij het rechte eind heeft", wie de zaken het meest juist ziet. Maar dan is de eerste vraag: „Hoe staan we tegenover elkaar en tegenover de Here? " Hebben wij van de Here Jezus geleerd zachtmoedig te zijn en nederig van hart? De rechte ootmoed wast op uit de grond der zónde-erkenning, het weten, dat wij in onszelf totaal verdorven zijn en dat de boosheid ons altijd aanhangt; het weten, dat wij zelf elke dag van genade moeten leven en dat de Here zo'n eindeloos geduld met ons moet hebben. De rechte ootmoed wast op uit het gemeenschapsleven met de Heiland, als Zijn Geest ons hart in het binnenste van ons vernieuwt. Dan gaan wij, zoals Hij zichzelf voor ons vernederd heeft en een dienstknechtsgestalte heeft aangenomen, ons ook vernederen voor elkaar om elkander te dienen in ootmoed. En dan gaat de gemeenschap der heiligen zich ontplooien en wordt al sterker de samenbinding in de liefde. En ook al zijn er veel dingen, die we niet gelijk zien: we gaan luisteren naar elkaar en willen leren van elkaar en we hebben veel geduld met elkaar en de Kerk des Heren wordt gebouwd!

Laten we het goed verstaan: geen reformatie baat als die reformatie niet begint in het hart. En van geen doorgaande reformatie kan er met recht sprake zijn, als die reformatie vanuit het hart niet doorgaat in eigen leven! En reformatie moet altijd weer geschieden naar het Woord! Ook naar dit Woord: „Bindt allen u voor elkander voor de dienstschort van de ootmoed". De Kerk als gemeenschap der heiligen is de orde van de witte boezelaar. Laten wij ons houden aan deze regel! Allen: professoren en studenten, pastors en ouderlingen en alle leden der gemeenten: „Wandelt waardigUjk der roeping waarmee gij geroepen zijt, met alle ootmoedigheid en zachtmoedigheid, met lankmoedigheid verdragende elkander in liefde, u benaarstigende te behouden de enigheid des Geestes door de band des vredes"! (Ef. 4 : Ib—3).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 oktober 1951

De Reformatie | 12 Pagina's

DE ORDE VAN DE WITTE BOEZELAAR

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 oktober 1951

De Reformatie | 12 Pagina's