GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„DOORBRAAK” (I)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„DOORBRAAK” (I)

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

In zijn recensie van Zijlstra's boek , .Tenzij", een recensie, welke in het najaar van 1951 verscheen, verzekerde Prof. Mekkes, dat de „voorspitsen van de Doorbraak hoe langer hoe meer opschuiven in onze richting".

Men merkt, dat Prof. M. het woord Doorbraak met een hoofdletter schreef. Zonder twijfel deed hij dat om door de schrijfwijze van dat woord aan te duiden, dat hij daarmee een zéér belangrijk en karakteristiek verschijnsel in het geestelijke leven onzer dagen bedoelde. Een verschijnsel, dat in het huidige leven van het Nederlandse volk ieder opvalt en de dynamiek van het staatkundig — en ander — gebeuren in belangrijke mate bepaalt.

Ieder weet wel zo ongeveer wat men met deze „Doorbraak" bedoelt. Althans wat men er in éérster instantie mee bedoelt.

De „doorbraak", waarover we tegenwoordig zo veel horen en waar we allen mee te maken hebben, is immers dit. dat heel veel christenen het bestaan van alle mogelijke ..christelijke" organisaties betreuren, deze zelfs principieel ongeoorloofd achten en nu uit deze overtuiging de consequentie, trekken door hun christelijke partij, verbond, vereniging te verlaten om zich bij allerlei „neutrale" organisaties aan te sluiten. Anders gezegd: doorbraak-mensen verfoeien de a n - t i t h e s e, zoals deze zich belichaamt in het in het leven roepen en in stand houden van allerlei „christelijke" organisaties ter bereiking van allerlei „christelijke" doeleinden. Ze willen geen isolement van de christenen in eigen kringetjes. Ze begeren, juist als christenen, zich voluit in het algemene, georganiseerde volksleven te storten om daar als een zoutend zout en een lichtend licht mee te werken aan de ontplooiing van het leven van hèèl het volk.

Het is uit de verkiezingen van 25 Juni wel zeer duidelijk gebleken, dat het woord van Prof. Mekkes op treffende en benauwende vsdjze de w e r k e 1 ij k - h e i d tekende. De christelijke partijen hebben een geduchte klap moeten incasseren. Op de antirevolutionaire candidaten stemde b.v. een percentage der kiezers, dat het laagste is van alle verkiezingen sinds 1918! Om zich op het niveau van 1948 te handhaven had de antirev. partij niet minder dan honderd duizend stemmen méér op haar lijsten moeten verenigen. En het is voor iedere onbevangen beoordelaar zonder meer duidelijk, dat we in deze teruggang met een concreet en duidelijk resultaat van de doorwerking der , .doorbraak"-idee hebben te doen.

De christelijke pers toonde zich zéér bezorgd over dit gebeuren.

De uitslagen der verkiezingen, aldus „Trouw", „bewijzen, dat wij in de Nederlandse politiek op een zeer duidelijke wijze met het doorbraak-verschijnsel te maken hebben. Doorbraak naar het socialisme en naar de reactie.

Het feit. dat nog een zeer groot getal der kiezers voor de christelijke partijen koos mag ons het oog niet doen sluiten voor deze eerste les, d, ie deze verkiezingen ons bieden.

En de christelijke partijen zullen zich op het verstaan van deze les moeten concentreren.

Want hier hebben wij met een zeer verschijnsel te maken." ontstellend

„Dat de A.R. niet hebben verloren — aldus , .De Rotterdammer" — ten gunste van C.H. of S.G.P. zou er voorts op kunnen wijzen, dat een aantal aanhangers van de Prot. Chr. partijen deze partijen heeft verlaten en gegaan is naar P.v.d.A. en/of V.V.D. Dat betekent dan een doorwerking van de doorbraak, waaraan overigens ook de K.V.P. een deel van haar verlies heeft te wijten (een doorbraak zowel in socialistische als in liberale richting) een verschijnsel, dat aandacht verdient."

En het „Fries Dagblad" is met het oog op het genoemde verschijnsel van oordeel, dat de A.R. en de C.H. partij de uitslag van de gehouden stemming, zorgvuldig moeten nagaan. , .Zij zullen ook ernstig moeten overwegen in hoeverre zij te kojt zijn geschoten in beleid en zij dienen zich te realiseren, dat deze cijfers er op - wijzen, dat de doorbraak niet is afgedaan."

Het is geen wonder, dat men in de kringen van de P.v.d.A. jubelt over wat zich op 25 Juni zo duidelijk manifesteerde. In de grote vergadering, welke deze partij in Amsterdam op de avond van de verkiezingsdag belegde, was de . doorbraak hét thema van de feestspeeches. Het heeft in de laatste maanden gekraakt in de confessionele partijen, riep Mr Donker uit! Ze verliezen de greep op de christelijke arbeiders. En het Vrije Volk verzekerde, dat „de kracht van de doorbraak" het opmerkelijkste feit was, dat de stemmencijfers aan het licht brachten. ..Vooral _in de overwegend katholieke provincies, maar ook in de protestants-christelijke delen van het land is de winst van de P.v.d.A. voor een deel behaald ten koste van de K.V.P., de A.R. partij en de C.H.U.

De honderden malen dood verklaarde doorbraak is niet tot staan gekomen, is niet'-^iniSlukt, zij werkt door.

Aan de confessionele politiek is een slag toegebracht door de kiezers. De gevleugelde partijen hebben enerzijds aan de zuiver conservatieve partijen, anderzijds aan de duidelijk progressieve P.v.d.A. stemmen moeten afstaan, tienduizenden stemmen."

En het partijbestuur van de P.v.d.A. riep in zijn overwinningsmanifest de overlopers uit het confessionele kamp toe:

„Voor de Partij van de Arbeid zijn deze verkiezingen van 1952: DE VERKIEZINGEN VAN DE DOORBRAAK. Onze hartelijke gelukwensen gaan uit naar onze partijgenoten van de Rooms-Katholieke Werkgemeenschap en van de Protestants-Christelijke Werkgemeenschap in de Partij van de Arbeid. Voor de hele partij, maar voor hen in het bijzonder, 'is deze uitslag de overwinning van een grote constructieve staatkundige gedachte."

Men ziet het: aan alle zijden erkent men, dat het grote feit van 25 Juni is: de voortgang van de doorbraak.

Wanneer men de reacties op de verkiezingen uit de protestants-christelijke kring bestudeert, kan men een gevoel van teleurstelling niet overwinnen.

Vooreerst: eindelijk, eindelijk gaat men er iets van zien, dat de doorbraak een feit is. Herhaaldelijk Werd betoogd, vooral bij voorgaande verkiezingen, dat het met die doorbraak, ondanks alle beweringen Van het tegendeel, toch maar niets gedaan was! Wie daaromtrent in het geheel niét rustig waren, werden overstemd, ja, soms zelfs overschreeuwd! Wat doorbraak, zo riep men, „ons volk" wil daar niets van Weten! Het is principieel te goed geconfijt, dan dat het daarvoor te vinden zou zijn. De doorbraak is een idee, een illusie van een groep fantasten! Let maar eens op, -men zal daar nog een poosje over zeuren, maar dan is het uit! En niemand zal er meer aan denken, laat staan over praten. Dat kruid tiert niet in de vaderlandse bodem.

Ja, zo sprak men. Maar nu zijn de feiten te hard, te ontnuchterend. Er is doorbraak. Doorbraak is zelfs troef. Men kan het niet meer loochenen.

Maar daar komt nog wat bij. Het is zo triest, dat men de doorbraak pas ziet nu die in harde cijfers vlak voor ons staat. Nu de doorbraak zich do o r en bij de stembus heeft gedemonstreerd!

Toen ik deze dingen overdacht, herinnerde ik mij een woord van de bekende Otto Weber. Deze spreekt ergens over de gigantische crisis, die heel het westeuropese cultuurleven reeds tal van jaren doortrekt en verwoest. En daarbij maakte hij toen de fijne en juiste opmerking, dat de overgrote massa van deze crisis pas toen enig besef kreeg, toen ze zich óók in het economische leven manifesteerde! Dat wil zeggen: toen de mensen haar in hun bezit, in hun eten en drinken begonnen te merken. Voor de diepste oorzaken en de feitelijke verwoesting welke deze crisis in het leven der europese mensheid reeds had aangericht, hadden ze nimmer oog, maar toen die crisis zich ten slotte ook in hun boterham liet bespeuren, ja, toen gingen ze eindelijk beseffen, dat er toch wel wat gaande was!

Is het zo óók niet met de heel het leven aantastende doorbraak, welke als een enorme verwoestende macht het nederlandse volksleven aantast? Nu hij zich eindelijk óók in de machtsconstellatie. nu hij zich óók in het getal der zo zeer begeerde „zetel s" manifesteerde, ja, nu schrikt men ervan. Nu spreekt „Trouw" zelfs van een ontstellend verschijnsel. Maar men zag, en ziet ook nu blijkbaar nog niet, da.t die stemmencijfers de openbaring zijn van een proces, dat reeds vele jaren de christelijke volksgroep aantastte en het al meer smakeloos en machteloos maakte.

Men was toch wel bizonder verblind, dat men van de voortvretende doorbraak zo weinig merkte!

Reeds in de officiële antirevolutionaire lectuur kon men vóór jaren de doorbraak constateren. Ja, hij werd daar zakeüjk op krachtige wijze gepropageerd en doorgevoerd.

Ik denk hier b.v. aan de beruchte brochures van Prof. Dr I. A. Diepenhorst. Dit onlangs gekozen Eerste-Kamerlid van de antirevolutionaire partij betoogde enkele jaren geleden reeds, dat „het algemeen menselijke" in de politiek een grote betekenis heeft en móet hebben.

Wat hij daarmee bedoelde?

Men hore.

Het „algemeen menselijke" is volgens Prof. Diepenhorst het geheel van menselijke gaven, krachten, qualiteiten, praestaties, welke een mens, geheel staande buiten het licht en de werking van Gods bizondere genade en dus buiten het geloof om, toch nog bezitten en demonstreren kan. Zo'n mens heeft volgens Prof. Diepenhorst een „blijvende ontvankelijkheid" voor de openbaring Gods, welke „onvoorwaardelijk aan de genade (!!!) is toe te schrij-

ven". Alle mensen hebben die „genade"! Voorts heeft ieder mens een zekere „analogia entis", een zekere „z ij n s o V e r e e n k o m s t" met God! „Het is immers aan geen twijfel onderhevig, dat het God behaagd heeft aan het geschapene een creatuurliik „zijn" toe te denken, welk „zijn" natuurlijk van ogenblik tot ogenblik gedragen wordt door Hem, die het schonk, maar dat dan toch in zijn betrekkelijke zelfstandigheid (!!!) behoort te worden erkend." Zoals haast vanzelf spreekt, accentueert Prof. Diepenhorst in de ban van deze on-gereformeerde gedachten óók, dat de mens „eenig licht der natuur" heeft overgehouden. Maar inplaats van nu met de dordtse leerregels er alle nadruk op te laten vallen, dat de gevallen mens dit „licht der natuur"" „ook in natuurlijke en burgerlijke (!!) zaken niet recht gebruikt; ja, veel meer hetzelve, hoedanig het ook zij, geheel op verscheidene wijze bezoedelt en in ongerechtigheid ten onder houdt" (III/IV, 4) — betoogt Prof. 'Diepenhorst, dat de natuurlijke mens nog zoveel capaciteiten heeft en zo krachtig en helder door dat „natuurlijke licht" wordt bestraald, dat hij daardoor tot een zekere , , natuurlijke godskennis" komen kan. Wat nu de mens met dat „natuurlijke licht" en die mee daaruit ontstane „natuurlijke Godskennis" bezit en kan, is — althans volgens Prof. Diepenhorst — werkelijk fenomenaal! Zo'n mens heeft n.l. allerlei „beseffen", welke o.a. dit affect te weeg brengen, dat bij hem „over zedelijkheid, recht, kunst, wetenschap, in sommige opzichten" „een gelijk oordeel bestaat" als bij de mensen, die leven door de kracht en onder de verlichting van de Heilige Geest. De mens buiten Christus heeft dus niet alleen een flink „natuurlijk licht", neen, geheel en al staande buiten de werkingssfeer van Gods bizondere genade, construeert en erkent hij ook een „natuurlijk recht", een „n a t u u r r e c h t". En het bestaan van dit natuurrecht „bevestigt", dat „recht en onrecht den mensch op min of meer primitieve wijze (zoo) toespreken, dat hij zelfs (men schrikke niet!) bij machte is een vrij waardevol geheel van normen af te leiden".

Speciaal ten aanzien van de staat vermag de natuurlijke mens zeer veel! Als men Prof. Diepenhorst daarover hoort is van een óók in „burgerlijke zaken" „geheel" en „op o n d e r s c h e i d e n e w ij z e" „bezoedelen" en „ten onder houden in ongerechtigheid" van wat God de gevallen mens nog overliet, nagenoeg geen sprake meer! Neen, wat de natuurlijke mens ten aanzien van het staatsieven ziet en weet en kan is „voor feitelijken en zelfs voor leerstelligen uitbouw zonder bijzondere, nieuwe openbaring vatbaar. Men kon aldus een bevredigende staatsinrichting (!!!), alsmede een niet onverdienstelijke rechtsbeschouwing(!!!) ontwerpen, welke met God en zijn ordinantiën niet verder rekent, dan zij Hem uit een algemeene openbaring kent, terwijl zij wellicht onbewust een vleugje herinnering aan bijzondere, indertijd tot alle menschen uitgegane, openbaring behouden heeft." Is het een wonder, dat Prof. Diepenhorst nu voorts ook beweert, dat wat de gevallen en, naar de Schrift, radicaal bedorven mens sinds de zondeval nog heeft, zelfs een „vernieuwende werking" uitoefent; dat niet „iedere vorm van humanisme aan het Christelijk geloof vreemd" is; dat de antithese zich niet „overal" behoeft te „openbaren"; dat „bepaalde levensgebieden" een „tijdlang" kunnen behoren tot de „dus geheeten neutrale zone" en dat er in het mensenleven „breede strooken" zijn, „waar het beginsel zich niet aanstonds gelden laat"?

Wanneer men dit alles rustig overweegt, vraagt men zich in verbazing af: Als buiten Gods bizondere openbaring, nog zoveel goeds gevonden wordt, als er dus tussen de mensen in Christus en de natuurlijke mensen zoveel gemeenschappelijks is, als speciaal ten aanzien van het staatkundige leven de gevallen mens nog zóveel, en dan nog wel zoveel goeds kan worden gepraesteerd — waarom is dan nog een afzonderlijke, Christel ij ke politieke partij nodig ? Die is dan toch zeker een overbodige weelde, of liever een product van zelfgenoegzame hoogmoed of fazizees isolationisme? Als er inderdaad zulke grote gebieden zijn — en dat betreft speciaal het staatkundige leven — waarop het verschil, de antithese tussen humanisme en christendom niet openbaar wordt, waarom gaan christenen en niet-christenen dan niet samen daarop staan ? Waarom werken deze beide groepen van mensen daar dan niet samen aan de „leerstellige opbouw" van de daar gevonden, door allen geziene en erkende, gegevens voor het staatkundige leven? Waarom werkt men dan niet zonder meer schouder aan schouder aan het ontwerpen van „een niet onverdienstelijke rechtsbeschouwing" ?

Ja — doet men dat in de greep van de getekende constructies niet reeds in feite?

Het is zonder meer duidelijk, dat wat Prof. Diepenhorst beweert, een voortreffelijke voorbereiding is voor de „doorbraak".

Het is er de ouverture van.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 juli 1952

De Reformatie | 8 Pagina's

„DOORBRAAK” (I)

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 juli 1952

De Reformatie | 8 Pagina's