Vrije Universiteitsblad 1938-39 - pagina 186
1148 Een nadere uitwerking van overeenstemming en verschil met de genoemde groote realisten heeft spreker ten deele reeds vroeger gegeven. Mettertijd komt ook dit, al ligt het niet in de bedoeling aan al deze denkers afzonderlijke werken te wijden. Dat zou een geheel leven kosten. En onze tijd vraagt uitwerking niet van detailverschillen maar van de groote lijnen tegenover de steeds sterker wordende en antichristelijke stroomingen in de wijsbegeerte. Aan Prof. Sizoo antwoordt referent, dat wanneer men tegen den achtergrond voor-socratici Plato en Aristoteles onderzoekt en dan de bestrijding van hen door de Stoa opmerkt, deze strijd wel degelijk aan de oudheid zelf bekend en bewust was. Ten aanzien van Prof. Nauta merkt spreker op dat de Geref. beginselen nadere formuleering vragen en zijn inziens deze voor de wijsbegeerte in de richting van de wijsbegeerte der wefsidee te zoeken is. Met de opmerking van Prof Dooyeweerd kan Spr. instemmen. De tegenstelling rationalisme-empirisme is inderdaad schromeli|k overschat. De hoofdindeeling is immers Schriftuurlijk tegenover niet-Schriftuurlijk ; dan volgt, voor de niet-schriftuurlijke themata die in realistische en subjectivistische. De subjectivitische gaan dan weer uiteen in irrationalistische, de laatste in practische en theoretische ; de theoretische dan weer in die der overschatting van het practische en van het wetenschappelijke denken ; de sciëntialisten zijn dan voorts deels pseudo-aristotelici, deels mannen van het mathematische wetenschapsideaal. En eerst laatstgenoemde groep gaat dan weer uiteen in „rationalisten" (in engeren zin) en „empiristen. Saamvattend concludeert spreker dat juist het zien van de groote lijnen voorkomt dat men verkeerde probleemstellingen aanvaardt en daardoor straks bij verkeerde systemen uitkomt. Referaat Dr l . P . v a n Roovetl,
In de middagvergadering kwam aan de orde het referaat van Dr J . P . v a n R o o y e n : „ Toeval en voorzienigheid", waarvan we het volgende resumé overnemen: Blijkens den titel is het oogmerk van deze verhandeling niet gericht op een philosophische ontleding van het loevalsbegrip; hoewel de christelijke natuuronderzoeker ook te dien opzichte een belangrijke taak heeft te vervullen, nochtans moet naar de meening van den referent daaraan voorafgaan een poging om de werking van het toeval op schriftuurlijke wijze te interpreteeren, en in overeenstemming met dit gezichtspunt worden de van het toeval
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 1938
VU-Blad | 245 Pagina's