GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1998 - pagina 477

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1998 - pagina 477

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

geweest, komt de klad als 'de Valkenbos' eind jaren vijftig wordt verruild voor de nabijgelegen Paaskerk, waar de gereformeerden tijdelijk gastvrij onderdak vinden bij de hervormden. Direct na de morgendienst van de hervormden mogen zij er samenkomen, om te trachten in de ijle broekenlucht der vrijzinnigheid hun orthodoxe vroomheid staande te houden. Maar ook daaraan komt een eind als begin zestig onze eigen Vredekerk aan de Maartensdijklaan gereed komt en we als gereformeerden weer helemaal onder elkaar zijn onder het gehoor van de zeer langdurig want rechtzinnig prekende dominee Appelo. Langzaam maar zeker lost het verzuilde denken zich echter als vanzelf op. Het effect van de geboortegolf doet zich gelden. Tussen 1945 en 1955, heeft het kindertal in onze straat zich zowat verdriedubbeld. Het opgroeiend kroost ontpopt zich als een gelijkgestemde horde jeugd die zich maar weinig aan de verzuilde omgangsregels gelegen laat liggen. We trekken gezamenlijk op, wat onze ouders ook vertellen over kinderen met wie we maar beter niet om kunnen gaan. Vanaf 1950 is het dan ook voortdurend feest in de Vreeswijkstraat, met voetballen aan de overkant, 's zomers laat op straat, en snoertjes langs de dakgoot om naar eikaars grammofoonplaatjes te kunnen luisteren. In de winter bouwen we sneeuwpoppen en iglo's of laten we ons op een sleetje aan een touw achter de Simca van Van Ingen rond het hele Zuiderpark trekken. Of is dat ook weer zo'n herinnering die elke keer dat zij tevoorschijn komt opnieuw wordt opgepoetst tot zij nog mooier glanst dan ooit tevoren?

Rond 1950 komt recht beneden ons op de begane grond een jong gezin wonen. Ze zijn afkomstig uit de Betuwe en hebben een zoon Jan die van dezelfde leeftijd is als onze Jan, maar die Leo wordt genoemd omdat zijn vader ook al Jan heet en dat maar verwarring geeft. Er is nog een zoon, Huub, die acht maanden jonger is dan ik. Het bordje naast ons portiek, waarop buurman Van Ensbergen zijn "tandtechnisch laboratorium" aanprijst, krijgt gezelschap van een bord naast de

100

wcs

NOVEMBER/DECEMBER

1998

deur van nummer 377: "Jan van Weelden, piano, orgel en theorie" staat erop. Onze Fred gaat op onderzoek uit, loert eens naar binnen en brengt verslag uit: "Die piano en dat orgel zie ik staan, maar een theorie is nergens te bekennen." Huub en ik worden de dikste vrienden. Fred wijst me vanaf ons balkon op het nieuwe jongetje in de achtertuin. We bedenken meteen een leuk spelletje. Ik spuug kersenpitten naar beneden en probeer ze in het zinken teiltje te mikken dat Huub heeft neergezet. Dat geeft een leuke 'Ting!' telkens als het raak is en anders wel een mooie paarse vlek op het straatje van Huubs achtertuin, die zijn oma, opgetrommeld om te helpen bij de verhuizing, na wat bozig naar boven te hebben gekeken even later weer met zeepsop probeert weg te schrobben. Huub en ik trekken samen de wijde wereld in, hij op zijn step, ik op mijn driewieler. Vooralsnog is het blokje Vreeswijkstraat, Bunnikstraat, Driebergenstraat wijd genoeg. Maar dertien jaar later brengen we het tijdens een fletsvakantie samen nog tot de Ardennen. Als er bij de Van Weeldens nog twee dochters worden geboren, is het benedenhuis te klein, en verhuist het gezin naar de volgende portiek waar net zo'n woning als de onze is vrijgekomen. Recht boven de hoofden van het gezin van Nieuwe Haagsche Courant-journalist Hendrik Greven, wordt het daar bij de Van Weeldens een zoete inval van jewelste. Iedereen is er welkom, meeëten is nooit een probleem en op zaterdagavond is het tot in de kleine uurtjes tafelvoetballen en pingpongen. En dat is wel even wat anders dan het oorverdovende getik van het klokje thuis, waar vader sigarenrokend zijn filatelistische stukjes voor de Nieuwe Haagsche schrijft of, gewapend met pincet en plakkertjes, met zijn postzegels in de weer is. Als diezelfde klok 's nachts twaalf geslagen heeft gaat bij Van Weelden de telefoon: of Gert als de wiedeweerga thuis wil komen.

Ik parkeer de auto voor de deur. Er woont nu niemand meer die mij herkent. En toch stap ik wat bevreemd de auto uit, alsof ik, net als vroeger, elk moment naar boven kan worden geroepen.

De Vrees wijkstraat is een drukke doorgaande weg geworden, met vier rijstroken. Waar ze de ruimte daarvoor, én voor een fietspad, een middenberm en ook nog eens parkeerhavens, vandaan hebben gehaald is me een raadsel. De sloot en het park kunnen toch moeilijk zijn opgeschoven. Of was de stoep in onze tijd werkelijk zoveel breder? De straat maakt ondanks de verbreding een lommerrijke indruk. Dat is te danken aan het uitwaaierend geboomte langs het trottoir, dat ik destijds nog als stammetjes van niks heb zien planten. Wat me direct opvalt is dat het bruggetje weg is; het witgeschilderde bruggetje dat de toegang vormde tot de schooltuintjes achter een windsingel van populieren, en waarvan het hek alleen op woensdagmiddag openging. De schooltuinen zijn volkstuinen geworden, zie ik, terwijl er van de oude populieren, die ons vroegere uitzicht bepaalden, nog maar een over is. Een andere is kennelijk nog maar net geveld, wellicht door de septemberstorm die de afgelopen nacht de kuststreek heelt geteisterd. Vanaf de overkant van de straat zie ik de bleke stomp als een voet zonder sok uit de aarde steken. Ik steek over en loop naar het benzinestation. Erachter zie ik een hek openstaan. De populier heeft op een haar na een houten loods van de plantsoenendienst gemist. "Vannacht, ja", beaamt een opzichter van de gemeente die naar de tronk wijst: "Totaal geen wortels, hè. Da's de pest met dit soort populieren. Maar hij heeft het hier toch maar mooi zo'n vijftig jaar uitgehouden." Ik knik instemmend.

Over de drassige grond, die we als kind alleen betraden als de sloot was toegevroren, wandel ik terug, het hek weer uit. Ik steek opnieuw over en loop langs het blok naar het ruitvormige plein dat gevormd wordt door de kruising van de Vrees wijkstraat met de Driebergenstraat en de Loevesteinlaan. Aan de overkant zijn de winkels. En daaraan kun je zien dat alles verandert terwijl het in wezen allemaal hetzelfde blijft. De Sierkan, waar we korstloze Leidse moesten kopen en binnen een kwartier weer met een rood hoofd voor de toonbank stonden, teruggestuurd door moeder omdat we van een gulden in plaats van een rijksdaalder hadden teruggekregen, bestaat niet meer. Maar in hetzelfde winkelpand wordt, nu door de firma Waayer, nog steeds kaas verkocht. De slager zit er nog en draagt, blijkens de winkelruit, zelfs nog dezelfde naam. Maar hij heeft nu paardenbiefstuk in de aanbieding en daar zou hij bij mijn moeder niet mee hebben moeten aankomen. En waar eens het filiaal was van fabrieksbroodbakker Hus - Fred, voor het eerst verliefd, informeerde er 8 jaar oud alvast naar de prijs van een bruidstaart huist nog steeds een bakker. Wij hielden niet van het grijzige regeringswit van Hus. Mijn moeder betrok het brood van opa Groen, die - alpinopet, beige stofjas en tenen broodmand onder de oksel geklemd - aan de deur kwam. Opa Groen had een handige manier om zijn omzet te vergroten. Aan ons, buitenspelende kinderen, vroeg hij altijd of we een krentenbol lustten. Die lustten wij wis en waarachtig wel. Met een royaal

gebaar diepte hij de nog warme bollen dan op uit zijn heerlijk naar vers brood geurende bakkerskar. "Hier jongens, pak maar aan." Geen wonder dat wij zielsveel van opa Groen hielden, niet wetende dat hij die krentenbol gewoon op de rekening zette, die dan de zaterdag erop door onze nietsvermoedende moeders werd voldaan. Ooit ben ik, vier jaar oud, met zo'n door opa Groen verstrekte krentenbol in de hand door mijn moeder weggeplukt terwijl ik tussen het nieuwsgierige publiek niet begrijpend naar de gevolgen van een verkeersongeval in de Driebergenstraat stond te kijken. Er was een kind van mijn leeftijd, dat bij haar zusje achterop had gezeten, van de flets gevallen en met haar hoofd onder het achterwiel van een zandauto geraakt. Ik keek naar die merkwaardige bult onder die grauwe deken, die daar zomaar op de rijweg lag, en hapte, intussen peinzend wat dat nu toch zou kunnen zijn, van mijn krentenbol. Wist ik veel dat de grijsbruine smurrie die de politie van de keien stond te spuiten, de hersens van dat kind waren. Het gebeurde pal voor de deur van 'De Wijnkelder', waar de eigenaar, meneer De Heer, een trouwe klant had aan mijn vader, die er zijn wekelijkse mandje wijn en oude Bokma haalde. De slijter die er nu is gevestigd, noemt zich nog steeds 'De Wijnkelder'. Ernaast zit, net als toen, nog een kantoorboekhandel. En op de hoek waar Jaap Klingeman in groente en fruit deed zetelt nu de firma William's, even goed nog steeds in groente en fruit. Maar de Coöperatie - waar we niet kwamen omdat het een "kruidenierswinkel voor de rooien" was, zoals mijn

vader placht te zeggen - is, mét de Berlijnse Muur, gevallen. Het hoekpand biedt nu onderdak aan Cor Rol's Tapijthal. Ook aan de overkant van de Driebergenstraat zijn twee winkels die ik mij herinner, verdwenen. Het sigarenzaakje, waar ik als boodschappenjongen voor Jan pakjes Winfield kocht en voor pa de witte doosjes Schimmelpenninck, met m elk vijf stuks sigaren, waarvan hij er drie per dag leegrookte, heeft een gedaanteverandering tot gewoon woonhuis ondergaan. Hetzelfde is gebeurd met brandstoffenhandel Aandewiel op nummer 294, onze vaste leverancier van antraciet voor de open haard en eierkolen voor de gewone kachel. De letters boven het raam zijn weg, maar het woord "Kolen" is desondanks nog goed leesbaar.

Ik sla linksaf de Zegveldstraat in en zie de Paaskerk recht vooruit; niet mooi, maar zelfs van grote afstand als godshuis niet te missen. En dat valt van lang niet alle godshuizen te zeggen. Je kunt er aan twee kanten omheen. Ik ga, als vroeger op weg naar de lagere school, rechtsom via de Abcoudestraat en passeer het pleintje met de bijgebouwen van de kerk, die tegenwoordig wat wijds als 'zalencentrum' worden aangeduid. In een van die zalen ging ik ter kleuterschool. De eerste dag, herinner ik mij, heb ik bitter moeten wenen, eerst toen mijn moeder wegging, mij er alleen achterlatend tussen al dat vreemd gespuis, en andermaal om twaalf uur toen zij bij het uitgaan van de school niet als andere moeders op het plein op

wcs

NOVEMBER/DECEMBER 19

101

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1998

VU-Magazine | 492 Pagina's

VU Magazine 1998 - pagina 477

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1998

VU-Magazine | 492 Pagina's