GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

NIEUWE ONTWIKKELINGEN IN DE BESTUDERING VAN DE GESCHIEDENIS VAN DE JODEN IN NEDERLAND

28 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Koninklijke Nederlandse Akademie voor Wetenschappen installeerde in 1979 een Commissie voor de geschiedenis van de Joden in Nederland. Onder auspiciën van deze commissie werd van 1 tot 4 september 1980 in Amsterdam een symposium gehouden over facetten van die geschiedenis tot 1940, vanaf de hervestiging van Joden aan het eind van de zestiende eeuw hier te lande.

Aan het slot van het symposium refereerde de voorzitter van de commissie, prof. dr. I. Schöffer van Leiden, over de positie der Joden als culturele minderheid in Nederland gedurende drie eeuwen 1 . Nog in 1974 kwam in een rapport van diezelfde Akademie over de huidige stand en toekomstige planning van het wetenschappelijk onderzoek der Nederlandse geschiedenis de wenselijkheid van een zelfstandige bestudering van dit werkterrein niet expliciet ter sprake, althans niet in de conclusies en aanbevelingen van het onderhavige rapport. Wèl wordt opgemerkt 'dat de studie van rassen-en minderheidsvraagstukken en aanverwante problemen in Nederland veel minder ontwikkeld is ...'. En in het subrapport van de commissie voor de kerkgeschiedenis wordt gesteld dat zij de geschiedbeoefening met betrekking tot de Joodse gemeenschappen niet tot haar terrein rekende 'dan alleen voor zover zij de relatie tot het Christendom betreft, zowel in het belang van de geschiedenis van het Jodendom op zichzelf als voor die der genoemde relatie . . .' (Wij cursiveren). Uit dit laatste mag men in ieder geval opmaken dat de kerkhistorici ervan overtuigd zijn dat een eigen, zelfstandige plaats van dit onderdeel der Nederlandse historie in het geheel der geschiedbeoefening, wenselijk ware 2 .

Deze wenselijkheid behoeft geen breed betoog. De zo geheel eigen plaats van het Jodendom in de geschiedenis noopt tot een zelfstandige behandeling, de religieuze en culturele eigenheid maakt een integraal opgezet onderzoek tot een boeiende en leerrijke aangelegenheid. De catastrofe die ook het Nederlandse Jodendom getroffen heeft in de Nazi-tijd rukt de behandeling van deze geschiedenis voorgoed uit de rij van 'mogelijke', 'interessante' onderwerpen. De noodzaak van een grondige (her)bezinning dringt zich onvermijdelijk aan Jood en niet-Jood op, om het geweten der mensheid wakker te houden.

In deze bijdrage aan DNK willen wij een summiere introduktie bieden in de bestaande literatuur met betrekking tot dit onderwerp en enige nieuwe ontwikkelingen schetsen. De relatie Christendom-Jodendom zal in een aparte bijdrage aan de orde worden gesteld.

Gezien de doelstelling van DNK (het behandelen van de negentiende eeuw) zal het accent bij de literatuuropgaven liggen bij die werken die de negentiende eeuw behandelen, al zullen er wel eens grensoverschrijdingen plaatsvinden. De Joodse geschiedenis kent een eigen periodisering. Betreffende Nederland ligt het voor de hand de nieuwere tijd te laten beginnen in 1796 bij het besluit van de Nationale Vergadering: 'Geen Jood zal worden uitgeslooten van eenige rechten of voordeelen die aan het Bataafsch regt verknocht zijn' - en te laten eindigen bij de maatregelen van de bezettende macht in de Tweede Wereldoorlog tegen de Joden. Een cesuur in deze periode zou dan kunnen liggen aan het einde van de negentiende eeuw: de pogroms in Rusland, de opleving, deels in nieuwe vormen, van het antisemitisme (Duitsland, Frankrijk), mét daarbij de opkomst van het (moderne) Zionisme (Theodor Herzl).

De burgerlijke gelijkstelling (de 'emancipatie') in Nederland van de Joden werd bevestigd door de Grondwet van het Koninkrijk. Als we aan het begrip emancipatie een bredere omschrijving geven, meer ontleend aan de sociologie, dan wordt de vraag van belang naar de positie van deze minderheidsgroep in een dergelijk proces van vooruitgang. Hoe liggen hier de overeenkomsten en de verschillen met andere emancipatie-bewegingen? Wat bleef er in deze samenhangen over van het eigene, of, door J. Meijer op noemer gebracht in zijn studies over de negentiende eeuw: 'Wat . . . moest (men) aanvangen met een nationaal-religieuze cultuur, die het gehele (ook 'maatschappelijke') leven van de jood omvatte en die nu werd teruggedrongen naar het beëngd domein van een kerkge-

nootschap'? Hoe liggen de verbindingen met andere Joodse gemeenschappen in de wereld, met het land Palestina? Kan men met S. Seeligmann (1873-1940) spreken van een 'species hollandia (neerlandia) judaica' 3 ? Hiermee aangevend dat na de emancipatie in 1796, mede als gevolg van de relatieve vrijheid hier in de zeventiende en achttiende eeuw genoten, er een Jodendom in Nederland was ontstaan van eigen kleur en karakter? Binnen deze species zijn dan weer verschillen, tussen Joden uit Mokum (Amsterdam) of uit de Mediene (= de provincie). En dan de verscheidenheid binnen het provinciale Jodendom ...

In de Tweede Wereldoorlog kwam aan deze historische ontwikkeling een einde. De omgekomenen dienen nog eenmaal gehoord te worden. Met de stichting van de staat Israël werd een nieuwe bladzijde opgeslagen in de geschiedenis van het Joodse volk. Velen, ook uit de overgeblevenen in Nederland, trokken daarheen. Anderen bleven, zij pogen gestalte te geven aan Joods leven hier. Een jongere generatie - in Israël, in Nederland - stelt vragen over het verleden, de eigen geschiedenis. Ouderen gaan vertellen - nu eerst.

Het is goed dat er thans een Commissie bestaat die het onderzoek kan coördineren en van waaruit stimulansen kunnen uitgaan tot vernieuwend onderzoek.

Reeds bij een vluchtig naslaan van de bekende bibliografische hulpmiddelen valt op hoe merkwaardig men is omgesprongen met de plaats van de Joden in onze geschiedenis. Verspreid over een groot aantal onderwerpen, gedrongen in het keurslijf van de kerkgeschiedenis, gerangschikt onder die onderwerpen welke in de andere onderdelen van de systematiek moeilijk hun plaats krijgen. Op het symposium van september 1980 maakte Fishman (Jeruzalem), dit geheel overziende, de opmerking: 'I would submit that the status of studies in Dutch Jewry will not be assured until the time that the history of the Jews in the Netherlands wins its rightful place in the pages of general Dutch history writing' 4 . Een recent onderzoek heeft aangetoond dat er in de schoolboeken (geschiedenis,

aardrijkskunde) minimale aandacht besteed wordt aan Jodendom en Israël, veel auteurs moeten onwetend geacht worden. De Joden komen in deze onderwijsmethoden meestal, op een gunstige uitzondering na, tevoorschijn als een zielig, verdrukt volk zonder historie. Laat staan dat weergegeven wordt de bijdrage van het Joodse volk aan de menselijke beschaving. Ook hier dient een bezinning op gang te komen, juist nu de Nederlandse samenleving nog sterker 'multi-cultureel' is geworden 5 .

Studerenden in de kerkgeschiedenis (en andere belangstellenden uiteraard) vinden in het handboek voor de Nederlandse Kerkgeschiedenis van O. J. de Jong beknopt en zakelijk de hoofdmomenten uit de geschiedenis van de Joden in de lage landen weergegeven. Een motivering van deze opname wordt niet gegeven, de auteur verdient er wel onze erkentelijkheid voor.

De eerste in het Nederlands geschreven verhandeling over de geschiedenis van de Joden in Nederland verscheen in 1843 en was van de hand van de uit de Réveil-kring stammende H. J. Koenen 6 . Gezien de strekking van het werk kon het in Joodse kring weinig bijval oogsten. Zo treffen wij onder de bijlagen aan: 'XIV. Over de middelen, door de synoden der Vaderlandsche Kerk voorgeslagen, om de Joden tot de kennis en aanneming van het H. Evangelie te brengen' - en: XV. Liturgie tot Doopsbediening aan Joden'.

L. Goudsmit en G. I. Polak gaven in 1855 een Nederlandse vertaling van het oorspronkelijk in het Jiddisch geschreven werk van Menachem Man Amelander She'erit Yisrael (1743) [Het overblijfsel van Israël]. Dit werk had indertijd gediend als antwoord op J. C. Basnage's Histoire des Juifs . . . (Rotterdam 1707-11). Dit werk van de Hugenoot Basnage poogde de lotgevallen van het Joodse volk tijdens de Christelijke jaartelling samen te vatten. D. E. Sluys en J. Hoofien gaven enige gegevens over de Joden hier te lande in hun Handboek voor de geschiedenis der Joden (3 dln., 1870-'73), zo ook M. Monasch in zijn Geschiedenis van het volk Israël, (3 dln., 1893-'95); De Portugese Joden vonden hun geschiedschrijver in I. da Costa (Israël en de Volken, 1848), gevolgd door D. H de Castro en M. H. Pimentel die respectievelijk schreven over de synagoge der Portugees Israëlietische gemeente te

Amsterdam (1875) en de Haagse Portugees Israëlietische gemeente (1876). In tal van negentiende eeuwse bladen, jaarboekjes e.d. liggen kleinere bijdragen verspreid, o.a. van T. Tal (1847-1898) 7 . De gemeente Amsterdam aanvaardde in 1880 de boekerij van de erven van L. Rosenthal (overl. 1868), bepaald werd dat deze collectie ondergebracht moest worden in de Universiteitsbibliotheek onder de naam Bibliotheca Rosenthaliana. In de loop van de jaren is deze unieke verzameling boeken, handschriften en documenten op het gebied van de hebraica en de judaica verder uitgebouwd onder het beheer van achtereenvolgens M. M. Roest, J. M. Hillesum, L. Hirchel (gedeporteerd), - vanaf 1946 heropend o.l.v. I. L. Seeligmann, sedert 1949 L. Fuks, thans A. K. Offenberg. In 1936-'40 verscheen de Systematische Catalogus der Bibliotheca Rosenthaliana in vijf delen. De delen VI-IX verschenen in 1964-'66, een supplement op het eerste deel verscheen in 1971 8 .

Na 1900 zien we een nieuwe generatie Joodse historici aantreden. Zij publiceren voornamelijk op het gebied van de regionale en plaatselijke geschiedenis, bijvoorbeeld I. Mendels over Groningen, D. S. van Zuiden over Leiden en 's-Gravenhage, M. Wolff over Haarlem, Jac. Zwarts over Amersfoort, Utrecht en de Vechtstreek, E. Italië over Rotterdam, D. M. Sluys over facetten van de Joodse geschiedenis van Amsterdam, J. S. da Silva Rosa over de Portugese Joden. De laatste ook over de literatuur m.b.t. de emancipatie (1913). In hetzelfde jaar gaf ook S. Seeligmann een bibliografie op dit terrein.

Een voorsprong voor wat betreft de regionale geschiedschrijving nam de provincie Overijssel met de studie van Helena Poppers (overl. 1925): De Joden in Overijssel van hunne vestiging tot 1814 (postuum verschenen 1926).

E. Boekman, toenmalig wethouder voor Kunstzaken van Amsterdam, opende in 1932 het Joods Historisch Museum in het Waaggebouw aan de Nieuwmarkt. In 1916 was er reeds een tentoonstelling gehouden 'Het verdwijnend Joodsch Ghetto in beeld'. Na 1926 werden er op initiatief van een commissie uit het in 1919 opgerichte Genootschap voor de Joodse Wetenschap in Nederland kleinere tentoonstellingen met betrekking tot de Joodse geschiedenis georganiseerd; dezelfde commissie streefde naar het totstand-

komen van een museum, met als doel het bijeenbrengen van een verzameling, die een overzicht zou bieden van het Joodse historische, culturele en religieuse leven in en buiten Nederland. In 1940 werd het Waaggebouw gesloten, heropening vond plaats in 1955 9 .

De reeds genoemde Jac. Zwarts (gedeporteerd) bepleitte in 1925 in het Tijdschrift voor Geschiedenis om te komen tot 'Een bronnenpublicatie voor de Geschiedenis der Joden in Nederland' in de serie Rijks Geschiedkundige Publicatiën. Een schema voor een dergelijke uitgave voegde hij bij zijn artikel. De negentiende eeuw viel buiten dat schema, aangezien 'de geschiedenis van een Nederlandsch Kerkgenootschap na 1815 te weinig algemeen belang bezit . . .' In 1929 bundelde Zwarts een aantal artikelen in: Hoofdstukken uit de geschiedenis der Joden in Nederland.

Een plaatsbepaling van het Jodendom in de Nederlandse samenleving gaf Opperrabbijn Justus Tal in zijn: Jood en Jodendom in Christen-omgeving (Rotterdam 1916), waarin vragen werden behandeld als: 'Hoe staat de Christen tegenover den Jood? ' - 'Hoe staat de Jood tegenover den Christen? ' - 'Waarom worden de Joden geen Christenen? ' - 'Zending onder Israël'.

J. Tal schreef ook de bijdragen over de 'Jodenheid' in Nederland in de officiële gedenkboeken t.g.v. de regeringsjubilea in 1923 en 1938 van Koningin Wilhelmina. (Zijn vader T. Tal had in 1898 Oranjebloesems uitgegeven). Het Joodse leven werd liefdevol beschreven door Rabbijn S. Ph. de Vries Mzn. in Joodse Riten en Symbolen (1927-'32, 1978 4 ). S. van Praag gaf een studie over de letterkunde van en over Joden: In eigen en vreemden spiegel, 1928. N. de Beneditty beschreef in 1925 het leven en de werkzaamheid van Jonas Daniël Meyer (1780-1834), de secretaris van de Staatscommissie voor de nieuwe Grondwet van 1815.

Van 1922 tot '38 verschenen de Bijdragen en mededeelingen van het Genootschap voor de Joodsche wetenschap in Nederland. E. Boekman deed in 1936 op grond van statistisch materiaal een onderzoek naar de Demografie van de Joden in Nederland (aantal vanaf zeventiende eeuw, verspreiding, geslacht en leeftijd, huwelijk, geboorte, sterfte) - de Joden werden gezien als een groep, die door geloof, traditie, herkomst, sociale positie, nog 'grootendeels een eigen karakter vertoont, doch die een deel vormt van het Nederlandsche volk'.

Onder redactie van H. J. Pos verscheen in 1939 de bundel Antisemitisme en Jodendom. Het boek bedoelde 'een front te vormen, waarin vrije wetenschap en onbevooroordeelde gezindheid het opnemen tegen een door haat ontketende campagne, die de wetenschap tot de dienares wil maken van de leugen'. Onder de medewerkers noemen wij J. Presser (Het antisemitisme als historisch verschijnsel), J. Lindeboom (Het Jodendom en de Christelijke Kerken), B. M. Telders (De Joodse geest en het recht), Menno ter Braak (De Joodsche geest en de litteratuur), J. P. Kruijt (Het Jodendom in de Nederlandse samenleving). De laatstgenoemde bijdrage is nog steeds een bruikbaar overzicht. In 1940, toen reeds grote schaduwen waren gevallen over het Joodse volk, kwam deel 1 (tot circa 1795) uit van een geplande tweedelige Geschiedenis der Joden in Nederland onder redactie van Hk. Brugmans en A. Frank. De samenstellers merken in een Ter verantwoording op: 'Wanneer er in onze tijd een verhandeling verschijnt over Joods leven in een bepaald land, dan kan men dit uiteraard niet los denken van de wereld, die ons omringt. (. . .) dit boek is zeker geen politiek boek, maar toch is het niet toevallig, wanneer men juist in een bepaalde periode bepaalde vraagstukken in historisch verband aan de orde gaat stellen. Deze Geschiedenis der Joden in Nederland heeft de pretentie, niet tendentieus te zijn. (. . .)'. Bijdragen werden o.a. geleverd over de Joden in de Middeleeuwen, de komst der Marranen, cultuur en volksleven (L. Hirschel), Joodse wetenschap en letterkunde tot 1795 (I. Maarsen), de economische positie en betekenis der Joden (J. G. van Dillen), de bijdrage van Joden aan natuurwetenschappen en wijsbegeerte, Nederlandse schrijvers tijdens de Republiek over de Joden (H. Bovenkerk).

De kopij voor het tweede deel ging (grotendeels) verloren in de Wereldoorlog.

Het plan van Zwarts (uitgave van archiefmateriaal in gedrukte vorm) strandde, veel archieven - met achttiende eeuws materiaal, in het jiddisch geschreven - gingen eveneens verloren .. . Juist déze bronnen waren in het historisch onderzoek nog weinig benut.

Velen uit bovengenoemde generatie historici zijn omgekomen tijdens de Nazi-heerschappij. Hun gedachtenis zij tot zegen.

Na 1945 betreden aanvankelijk enkelingen het terrein van de Joodse geschiedenis: J. Meijer (de eerste promovendus - 1941 - van J. M. Romein) en H. Beem, kenner van het Jiddisch en van de geschiedenis van de Mediene.

Jaap Meijer, groot kenner van met name de negentiende eeuw,

vruchtbaar en eigenzinnig publicist werd in 1951 benoemd tot privaat-docent voor de Joodse geschiedenis aan de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam (thans rustend). Van zijn vele publicaties noemen wij: Isaac da Costa's weg naar het Christendom (1946), Het verdwenen Ghetto (1948), Erfenis der Emancipatie, het Nederlandse Jodendom in de eerste helft van de negentiende eeuw (1963), opstellen over Joodse bijdragen tot de Nederlandse beschaving werden verzameld in: Zij lieten hun sporen achter (1964), een kleine greep hieruit: 'Isaac da Costa', 'Het Nederlandse Jodendom van 1850 tot 1900', 'Het aandeel der Joden aan de Nederlandse arbeidersbeweging', 'Joden en de sociaal-economische opbloei omstreeks 1870'. Een schrijnende analyse van het vooroorlogse Jodendom bood Meijer in 1969 in Hoge hoeden, lage standaarden' 10 .

Hartog Beem publiceerde in 1950 De verdwenen mediene. Kol hakohol hakodousj hazee. [Heel deze Heilige Gemeente], J. Shatzky, New York, typeert deze studie als volgt: 'This is a memorial book in the full sense of the word. This is not a book which bemoans a city, but rather mourns the loss of a special style of life, a special form of Jewish community that had already begun to decline before the Holocaust and disappeared completely only after the great destruction' (geciteerd uit Yad Washem Studies, IX, Jeruzalem 1973). Deze studie zal in een nieuwe druk verschijnen en ook in een hebreeuwse vertaling. Over het Jiddisch publiceerde Beem: Resten van een taal, Woordenboekje van het Nederlandse Jiddisch (1967 en: Jerösche, Jiddische spreekwoorden en zegswijzen uit het Nederlandse taalgebied (1969).

Een aantal korte lezingen over het Jodendom in de laatste twee eeuwen werden onder die titel in 1959 gebundeld onder redactie van Opperrabbijn A. Schuster. De historische bijdrage was van Carolina Eitje. In diezelfde jaren beleefde het oeuvre van Meijer Sluyser, waarin ons een nostalgisch getinte terugblik wordt gegeven over het leven in Joods Amsterdam, herdruk op herdruk, met titels als: Voordat ik het vergeet. . ., Hun lach klinkt van zo ver . . ., Als de dag van gisteren.. . Kleinere bijdragen vonden (en vinden) een plaats in de kolommen van het Nieuw Israëlietisch Weekblad , 1 .

In de jaren zestig zien wij de stroom van wetenschappelijke publicaties langzaam aanzwellen. Een belangrijk initiatief werd genomen in de kring van medewerkers aan de Bibliotheca Rosenthaliana, men kwam in 1967 tot de uitgave van een periodiek gewijd aan de Joodse wetenschap en geschiedenis in Nederland: Studia Rosenthaliana (verschijnt tweejaarlijks bij Van Gorcum in Assen).

Als we ons beperken tot de negentiende eeuw moeten wij wijzen op bijdragen als die van:

- S. E. Bloemgarten, De Amsterdamse Joden gedurende de eerste jaren van de Bataafse Republiek, Vol. 1, 1 en 2, vol. II, 1

- S. Kleerekoper, Het Joodse proletariaat in het Amsterdam van de 19e eeuw, Vol. 1, 1 en 2, zie ook III, 2

- D. S. van Zuiden (postuum), Lodewijk Napoleon en de Franse Tijd (inl. d. A. Bartels), Vol. II, 1

- D. Hausdorff, De Rotterdamse Kehilla [Gemeente] in het tweede kwart van de 19e eeuw, Vol. III, 1

- A. Bartels, De verzorging van Joodse zieken te 's-Gravenhage tot 1943, Vol. III, 2 (postuum uitgegeven)

- D. S. van Zuiden (postuum), Organisatie en geschiedenis van het Israëlietisch Kerkgenootschap tot ca. 1870. School-en armenwezen, Vol. V, 2

- L. A. M. Giebels, Het ontstaan van de Zionistische beweging in Nederland, Vol. VII, 1 en 2, VIII1 en 2

- H. G. A. Janssen, Staatsrechtelijke en culturele aspecten van het Israëlitisch onderwijs tot 1869, Vol. XI, 1

- H. G. A. Janssen, De Israëlitische armenscholen in Gelderland, 1836-1869, Vol. XI, 2

- R. G. Fuks-Mansfeld, Mensenrechten in de Nederlandse buitenlandse politiek. Het Zwitsers-Nederlands handelsverdrag van 1863 tot 1878, Vol. XII, 1 en 2

- J. Michman, De strijd om de deelneming van de Hollandse Joden aan het Grand Sanhedrin, Vol. XIII, 1

- J. Michman, The Conflict between orthodox and enlightened Jews and the governmental Decision of 26th February, 1814, Vol. XV, 1

De studie van mevr. Giebels verscheen ook afzonderlijk (1975). Onder de monografieën zijn te rekenen: D. Bolle, De opheffing van de autonomie der Kehilloth (Joodse Gemeenten) in Nederland 1796 (1960); I. Lipschits, Honderd Jaar NIW [1865-1965], (1966); C. Reijnders, Van 'Joodsche Natiën' tot Joodse Nederlanders (1969), met als ondertitel: Een onderzoek naar getto-en assi-

milatieverschijnselen tussen 1600 en 1942. Men vindt hier veel gegevens bijeenverzameld; de letterkundige dissertatie van M. P. J. M. Weijtens, Nathan en Shylock in de Lage Landen. De Jood in het werk van Nederlandse letterkundigen in de 19de eeuw (1971).

Als we naar een verklaring zoeken voor het feit dat de geschiedenis der Joden meer in de aandacht is gekomen, dienen we zeker ook rekening te houden met de invloed van het werk van de historicus J. Presser (1899-1970): Ondergang. De vervolging en verdelging van het Nederlandse Jodendom 1940-1945, - dat in april 1965 verscheen bij de Staatsuitgeverij. In een opstel over Jacques Presser merkt L. de Jong hierover op: 'Ik geloof niet dat ooit in ons land een historisch werk verschenen is waarvan de dramatische impact te vergelijken is met die van Ondergang. Vreemd: Abel Herzberg had in zijn Kroniek der Jodenvervolging [1956] al zulk een voortreffelijk en aangrijpend beeld geschetst (. . .) Misschien was het het tijdsverloop, misschien was het Pressers kritische benadering, misschien was het zijn stilistische begaafdheid - het leek in elk geval of Ondergang het eerste werk was waarin ons volk ten volle geconfronteerd werd met lijden en sterven van zijn joodse medeburgers (. . .) hij had het hart van het Nederlandse volk geraakt met een werk dat hij met eigen hartebloed geschreven wist' 12 .

Het werk van Presser biedt geen historische schets van de voorgeschiedenis - de opdracht was geweest de ondergang van het Jodendom vast te leggen - tóch roept zijn beschrijving de vraag juist op naar die historische achtergrond, nog afgezien van de vraag of men kan spreken van ondergang in een totale zin; het volk Israël lééft.

J. Meijer had reeds in 1948 een korte schets gegeven van de situatie van Jood en Jodendom in Nederland na de holocaust in het Gedenkboek t.g.v. het gouden regeringjubileum van Koningin Wilhelmina (Vijftig Jaren, 1948). Een geheel ander beeld schetste S. van Praag in zijn artikel in: Nederland tussen de natiën (red. J. S. Bartstra en W. Banning, II (1948), 159-197) titel: 'Nederland en de Joden'.

L. de Jong gaf in hs. 6 van deel 5, eerste helft, van Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog de tekenende titel mee 'Naar het ghetto' - hier wordt een brede analyse geboden over de situatie van de Joodse Nederlanders vóór de Wereldoorlog.

Een hoogtepunt in de publicaties over het leven der Joden in Nederland van de middeleeuwen tot 1940 vormt de met liefde, zorgvuldigheid en aandacht voor het detail samengestelde platenatlas, het Memorboek van Mozes Heiman Gans, verschenen bij Bosch & Keuning 1971. 'Dit is de geschiedenis van het leven van de joden in Nederland, verteld aan de hand van wat is vastgelegd op schilderijen, tekeningen en foto's.' Hiermee wist Gans zich staan in de beste tradities van het Joodse volk, gezien ook het motto dat hij aan zijn oeuvre meegaf: 'Iedere jood, die de aloude opdracht aan het joodse volk 'gij zult het vertellen aan uw kinderen' ter harte gaat, is historicus.' Een afzonderlijke, gestencilde literatuuropgave bij het Memorboek is verkrijgbaar bij de uitgever.

M. H. Gans werd benoemd tot bizonder hoogleraar in de geschiedenis der Joden in Nederland te Leiden. Hij is thans emeritus.

Naast de bijdragen in Studia Rosenthaliana is er ook discussie gaande over onderdelen van de Joodse geschiedenis in Nederland in andere vaktijdschriften.

R. Boon zette de emancipatie van de Joden in een Westeuropees kader in het Nederlands Archief voor Kerkgeschiedenis (N.S. dl. LIV, 1973-'74) - '(Ver)loochening van een wezenskenmerk' luidt de ondertitel van zijn bijdrage 'Emancipatie van de Joden'.

H. Daalder gaf in 1975 een voordracht te Jeruzalem gehouden de titel mee 'Joden in een verzuilend Nederland'. De lezing werd gepubliceerd in het Hollands Maandblad (1975, 326/327). Later werd dit werkstuk, aangevuld en hier en daar gewijzigd, opgenomen in Acta Historiae Neerlandicae, X (1978), onder de titel 'Dutch Jews in a Segmented Society'. Een uitgebreide bespreking biedt A. H. Huussen jr. in de Bijdragen en Mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden (dl. 94, afl. 1, 75-83): 'De emancipatie van de Joden in Nederland. Een discussiebijdrage naar aanleiding van twee recente studies'. De tweede bijdrage die Huussen evalueert is die van J. Michman (Melkman), 'Gothische torens op een Corintisch gebouw. De doorvoering van de emancipatie der Joden in Nederland', Tijdschrift voor Geschiedenis, LXXXIX (1976), 493-517. Concluderend meent Huussen te mogen zeggen 'dat de studie van Daalder ons inzicht in het gedifferentieerde proces van joodse integratie heeft verdiept, terwijl Michmans artikel de verdienste heeft de vanzelfsprekendheid van de 'geleidelijke' integratie van de joden in de Nederlandse samenleving ter discussie te hebben gesteld. Mijn bezwaar tegen Michmans perspectief is, dat hij te weinig oog heeft gehad voor de betekenis

van de afweermechanismen binnen de joodse subcultuur zelf tegen de politieke en sociale 'emancipatie' en tegen assimilatietendensen, en evenmin voor de repercussies die deze afweer kon hebben op de houding van de dominant - zowel op degenen die zich in beginsel positief tegenover de joodse integratie opstelden als op degenen die de joden principieel buiten het eigen sociale en culturele leven wilden houden, (blz. 83).

Onder de deelstudies vallen te noemen: Mokum en Mediene. Katalogus van de tentoonstelling onder die naam in het voorjaar 1971 gehouden in het Amsterdams Historisch Museum, met historische inleidingen en literatuurlijst; in Gens Nostra (jr. 26/12, dec. 1971) de bijdrage van H. Winkel 'Genealogisch onderzoek naar Joodse voorouders'; Synagogen in Amsterdam van de hand van J. F. van Agt, een uitgave van de Staatsuitgeverij in 1974; Ae Inventaris van de archieven van de Nederlands Israëlitische Gemeente te Rotterdam 1737-1971 door A. M. van der Woel (1976).

Een bespreking van de bronnen met betrekking tot de geschiedenis der Joden bood J. S. Fishman van de Hebreeuwse Universiteit in Jeruzalem op het meergenoemde symposium van september 1980, mede aan de hand van een paper (in samenwerking met mw. T. Levie en H. J. Ernst) 'Sources concerning the Jews in Dutch Public Record Repositories. A Provisional survey'. Zie: J. S. Fishman 'Discovering and utilizing Sources for the History of the Jews in the Netherlands' in Studia Rosenthaliana, Vol. XV, 1. De mogelijkheden van de methode van 'oral history' voor wat betreft het Joodse verleden werden onder ogen gezien door J. J. Cahen en mw. F. Hiegentlich tijdens het 1980-symposium, zie het hierboven vermelde nummer van Studia Rosenthaliana.

Het heden overziende willen wij nog op enkele aktiviteiten en initiatieven wijzen, zowel van personen als van instellingen 13 .

I. J. Meijer geeft twee afzonderlijke reeksen uit, in eigen beheer, en wel: a. DIASPORADE/Reeks alternatieve Joodse Cahiers, op het grensgebied Joden/Christenen, voornamelijk in de 19de eeuw; b. BALANS DER BALLINGSCHAP/Bijdragen tot de geschiedenis der Joden in Nederland. In de laatste serie zullen thema's ter sprake komen die de kem raken 'van wat jood en jodendom eenmaal hebben uitgemaakt in deze lage landen'. Historiografie en biblio-

grafie komen uitgebreid aan de orde.

Geïnteresseerden dienen met dr. Meijer contact op te nemen voor het verkrijgen van deze uitgaven, adres: Herman Heijermanslaan 25, 2106 ER Heemstede.

II. Het Joods Historisch Museum. De collectie van het museum omvat realia met betrekking tot het Jodendom in het algemeen (dagelijks leven, feestdagen, synagoge) en met betrekking tot de geschiedenis in Nederland (als 'Joodse Natie' 1595-1796, tijdens de Emancipatie en Gelijkstelling 1796-1940 en gedurende de Jodenvervolging 1940-1945). Tentoonstellingen worden georganiseerd, een uitgebreide documentatie-afdeling wordt opgezet. Plannen te verhuizen naar een meer geschikte ruimte voor het Museum zijn in een vergevorderd stadium.

III. In Israël wordt gestudeerd op de geschiedenis van de 'diaspora'. Mensen uit ruim zeventig verschillende cultuurkingen vertellen hun eigen verhaal. De aandacht is vooral gevestigd op de verdwenen Joodse gemeenschappen in Oost-en Westeuropa. Studies met betrekking tot de 'holocaust' worden verricht in het Instituut van Yad Vashem te Jeruzalem. Archieven (schaduwarchieven) worden aangelegd in "The Central Archives for the History of the Jewish People' in Jeruzalem; een Museum voor de geschiedenis van de diaspora is gevestigd in Tel Aviv ('Beth Hatefutsoth'); het Instituut voor Joodse Studies in Jeruzalem bereidt de uitgave voor van een historisch-geografisch lexicon. In de laatste serie verschenen (voorzover bekend): inkas hakehilloth [Register der Gemeenten] - Rumania I (1970), - Germany/Bavaria (1972), - Hungary (1976), - Poland I (1976). Het Nederlandse deel wordt voorbereid door het Instituut voor de geschiedenis der Nederlandse Joden onder leiding van dr. Joseph Michman (Melkman), met medewerking van H. Beem. Per (voormalige) Joodse gemeente worden de volgende gegevens opgenomen:1. Aantal en percentage van de Joden ter plaatse; 2. Wanneer vestigde de eerste Jood zich? 3. Bestond er een Joodse buurt? 4. Was er een synagoge? 5. Economische gegevens, op welke gebieden waren de Joden actief? 6. Welke Joden waren er in de gemeente op het gebied van de politiek, vakverenigingen, economie, sociaal werk, wetenschap en cultuur actief? 7. Geschiedenis gedurende de Tweede Wereldoorlog, tot de deportaties, deportaties, onderduik, onderduik van elders, houding van overheid en bevolking (hulp aan Joden, hulp aan Duitsers); 8. Hoeveel Joden keerden terug? Wat gebeurde er met de synagoge en de Joodse instellingen? 9. Nadere gegevens omtrent Joods leven in de omgeving; 10. Bibliografie.

Belangwekkende studies op het gebied van de geschiedenis der Joden in Nederland worden in Israël in het Hebreeuws vertaald, editor Joseph Michman, Studies on the History of Dutch Jewry (Magnes Press, 1.1975, II. 1981).

Het Instituut in Jeruzalem organiseerde in 1978 een eerste symposium in Israël met betrekking tot de Nederlands-Joodse geschiedenis. In 1982 (november) hoopt men een (derde) symposium te beleggen, weer in Jeruzalem.

IV. Een stroom van plaatselijke en regionale Joods-historische studies zijn verschenen. Een volledig overzicht zou binnen het beperkte kader van dit artikel te ver voeren. Enkele voorbeelden mogen dienen.

H. Beem gaf een modelstudie over Leeuwarden (De Joden van Leeuwarden, 1974), hij putte uit Joodse archieven en eigen ervaring als bestuurder. Ook verscheen van zijn hand een beknopte studie over Sneek.

D. Hausdorff verzorgde het Jizkor, platenatlas van drie en een halve eeuw geschiedenis van de joodse gemeente in Rotterdam van 1610 tot ± 1960 (Bosch & Keuning, 1978).

Ter gelegenheid van de herinwijding van de Hoofdsynagoge te Maastricht verscheen van de hand van H. Beem, R. C. Hekker en J. F. van Agt Scolae Judeorum, de Joden in Limburg en hun synagogen, 1967. Over Limburg schreef ook J. C. G. M. Jansen een boeiende studie onder de titel 'Continuïteit en discontinuïteit in de Joodse geschiedenis' in het Jaarboek van het Sociaal-Historisch Centrum voor Limburg (1975).

In de provincie Groningen wordt het onderzoek gestimuleerd en geleid vanuit het Rijksarchief in de provincie. In 1971 was reeds een uitvoerige catalogus verschenen bij een tentoonstelling Joden in Groningen; J. H. de Vey Mestdagh maakte een 'Overzicht van bronnen betreffende de Joden in de provincie Groningen' (typescript 1976); in de serie 'bouwstoffen voor een geschiedenis van de joden in groningen en oost-friesland' verscheen Joodse begraafplaatsen in Groningen en Oost-Friesland/1 door K. Jongeling m.m.v. J. Brilleman (1977); in dezelfde serie een uitgebreid bronnenboek Joden in Noord-Oost Groningen (1980). Voorbeeldige studies! De beschrijving van de begraafplaatsen is in de provincie Friesland ter hand genomen vanuit het Rijksarchief, in Overijssel vanuit het Gemeente-archief te Zwolle. In West-Overijssel wordt vanuit de in Kampen gevestigde IJsselakademie het onderzoek naar de Joodse geschiedenis gestimuleerd. Onder de titel 'In de mediene' verscheen een introduktie in het historisch onderzoek

naar het Joodse leven in het land van IJssel en Vecht (tweede bundel IJsselakademie 1978) van Jaap van Gelderen.

De uitgeverij Walburgpers te Zutphen geeft een serie geschiedenissen van Joodse Gemeenten van de hand van H. Kooger, H. J. van Baaien (Deventer) en S. Laansma (Zutphen, Hengelo (O), Borculo, Apeldoorn, Kop van Overijssel).

C. Reijnders gaf een bijdrage in Varia historica Brabantica V (1976) 'Joden en Overheid in 's-Hertogenbosch van de 18de tot de 20ste eeuw'.

Maar ook Coevorden, Gorredijk, Kampen, Amersfoort, Leiden e.a. plaatsen vonden hun geschiedschrijver. J. H. Cahen maakte gebruik van de 'oral history' in een opstel in het Jaarboek Die Haghe 1979 'Een hoofdstuk uit de nieuwste geschiedenis van de Haagse Joden'. Interviews en herinneringen worden gepubliceerd in het Nieuw Israëlietisch Weekblad.

Wat Amsterdam betreft, hier bevinden zich de archieven van het Nederlands-Israelitisch Kerkgenootschap en het Portugees-Israelitisch Kerkgenootschap. Centrum van onderzoek is de Gemeentelijke Archiefdienst (mw. W. Chr. Pieterse en H. J. Ernst). Belangrijk demografisch materiaal is hier voorhanden, alsmede de verzameling van het Joods Familie Archief.

Aspecten van het Joodse leven welke in de (meeste) regionale en plaatselijke studies naar voren komen zijn: herkomst, demografie, de organisatie van de kehilla, de synagoge en de eredienst, de verenigingen, onderwijs, taal en cultuur, relatie met de overheid, relatie met de niet-Joodse omgeving. Een moment van herdenken ontbreekt niet.

V. Het Genootschap voor Joodse studies in Nederland (dat in de jaren vijftig de serie Bijdragen en Mededelingen voortzette) stelde ter gelegenheid van het symposium van september 1980 de Hartog Beem-prijs in voor een studie van (een aspect van) de Joodse geschiedenis in Nederland van de hand van een beginnend historicus (tot 35 jr). Ter ere van deze pionier op het terrein van die geschiedenis.

Tot slot

Waarom dit overzicht in ons Documentatieblad?

De bereidheid van theologen-kerkhistorici groeit om hun eigen geschiedenis betreffende de relatie Christendom-Jodendom kritisch te bekijken. Men zal niet kunnen volstaan met een vrijblijvend gebaar van 'verbondenheid met Israël' maar werkelijk bereid moeten zijn om te komen tot een herinterpretatie van de eigen geschiede-

nis, van wat achterhaald leek, wat al weer vergeten was, de vraag naar het zgn. christelijke antisemitisme. Een hoofdstuk apart. Het hier geboden beknopte overzicht moge dienstbaar zijn voor het onderzoek naar de geschiedenis van de Joden zelf 14 .


1. I. Schöffer, 'The Jews in the Netherlands: the Position of a Minority through three Centuries' in: Studia Rosenthaliana, Vol. XV, 1 (March 1981) 85-101.

Ook de andere voordrachten, tijdens het Symposium gehouden, werden (in extenso of in samenvatting) opgenomen in dit tijdschrift.

2. Rapport over de huidige stand en toekomstige planning van het wetenschappelijk onderzoek der Nederlandse geschiedenis samengesteld door de Historisch-Wetenschappelijke Commissie der Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, Amsterdam 1974. Citaten op blz. 91 en 110.

3. S. Seeligmann, 'Die Juden in Holland!' In: Festskrift David Simonsen. Kopenhagen 1923.

4. Studia Rosenthaliana, Vol. XV, 1, 77. Fishman maakt o.m. een opmerking over H. de Buck, Bibliografie der Geschiedenis van Nederland (Leiden 1968) en vervolgt: 'In addition, it should be noted that the strange tendency described above is continued in the plan of the new Algemene Geschiedenis der Nederlanden in a chapter such as that of J. C. G. M. Jansen 'Godsdienstig gedrag van joden en zigeuners in de 17de eeuw', ibid. (Haarlem 1979): 8: 358-362.'

5. Gepubliceerd in de bijlage van het Nieuw Israelietisch Weekblad 25 september 1981/26 alloel 5741, jrg. 117 nr. 1.

6. Geschiedenis der Joden in Nederland door Mr. H. J. Koenen. Uitgegeven door het Provinciaal Utrechtsch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen. Utrecht 1843.

7. Uit de geschriften van Opperrabbijn Tobias Tal. Verzorgd door J. Tal. Amsterdam 5714-1954.

8. De geschiedenis van de Bibliotheca Rosenthaliana is beschreven in: Studia Rosenthaliana, Vol. XIV, 2 (July 1980).

9. Judith C. E. Belinfante, Joods Historisch Museum/Jewish Historical Museum (Nederlandse Musea III). Haarlem 1978.

10. Een interview van Igor Cornelissen met Jaap Meijer verscheen in het Weekblad Vrij Nederland 20 december 1980.

11. Een overzicht van de Joodse bladen in Nederland van de hand van L. Fuks 1674 Joodse Pers in de Nederlanden en in Duitsland/Jiidische Presse in den Niederlanden und in Deutschland 1940. Amsterdam 1969.

12. L. de Jong, Tussentijds. Historische studies. Amsterdam 1977. Hierin blz. 245-261: 'Jacques Presser'.

13. Aan de Universiteit van Amsterdam kan men colleges volgen in de Joodse geschiedenis, het Jiddisch en het (moderne) Hebreeuws.

14. Geen aandacht hebben wij besteed aan beschouwingen in het buitenland met betrekking tot de geschiedenis der Joden in het algemeen sedert het einde van de achttiende eeuw. Men zie bijvoorbeeld Jacob Katz, Out of the Ghetto. The Social Background of Jewish Emancipation, 1770- 1870. Cambridge Mass. 1973; en Howard Morley Sachar, The Course of Modern JewishHistory. New York 1958.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 december 1981

DNK | 49 Pagina's

NIEUWE ONTWIKKELINGEN IN DE BESTUDERING VAN  DE GESCHIEDENIS VAN DE JODEN IN NEDERLAND

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 december 1981

DNK | 49 Pagina's