GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

¶ De gefrustreerde loopbaan van ds. Jean Daniel Cocheret de la Morinière (1794-1860)

67 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding

In 1850-1852 verscheen postuum het laatste boek van Johannes Kinker, Le dualisme de la raison humaine; ou le criticisme de Ern. Kant, amélioré sous le rapport de la raison pure, et rendu complet sous celui de la raison pratique I-II (Amsterdam 1850-1852). De uitgave was op verzoek van Kinker voorbereid door ds. Jean Daniël Cocheret de la Morinière. Het is onduidelijk hoe Kinker en Cocheret elkaar kenden, en van de laatste was tot nog toe niets bekend, aldus de Kinker-onderzoeker A.J. Hanou in een gesprek naar aanleiding van zijn boek over Kinker. 1 Inderdaad bevatten de voor de hand liggende bronnen slechts spaarzame gegevens over deze predikant. Een uitzondering vormen de bijdragen van H.R. Boudin over Cocheret, maar deze beperkt zich tot diens Luikse tijd (1827-1830). 2 Een verzameling originele documenten betreffende zijn leven, mij ter hand gesteld door F.H. Cocheret de la Morinière te Amstelveen, vormde een uitdaging het leven van deze vergeten predikant aan de hand van dit en ander materiaal voor zover mogelijk te beschrijven. 3 Niet alle gevonden gegevens zijn verwerkt, ik heb me beperkt tot die gegevens die voor een goed zicht op zijn levensloop en persoonlijkheid van belang zijn.

In dit artikel wordt een onbekende predikant beschreven. Zijn loopbaan wordt in kaart gebracht: reglementen, politieke omwentelingen, de verzadiging op de markt van predikanten en persoonlijke zorgen krijgen een concrete invulling. Tevens maakt dit artikel duidelijk hoeveel materiaal er over een 'gewone' predikant in de archieven ligt opgeslagen.

Afkomst

Jean Daniël Cocheret de la Morinière werd geboren in Amsterdam op 6 maart 1794. 4 Het familiewapen toont een haan, met in de kantlijn de woorden gallus haret, waaruit, via het Oud-Frans, Cocheret is ontstaan. Boven de haan staat een kroon met negen parels afgebeeld. In Nederland is het wapen niet geregistreerd. 5

Zijn grootvader, Louis Etienne I (1706-1775), pruikenmaker, was rond 1737 van Middelburg naar Amsterdam gekomen. 6 Waarschijnlijk werd hij in 1706 te Parijs geboren. Of de emigratie om geloofsredenen plaatsvond is niet zeker. 7 Zijn vader, Louis Etienne II (1759-1833), poorter geworden op 13 mei 1783, was lijstenmaker (of spiegelmaker) in Amsterdam, zijn moeder, Sara Margaretha Heller, wordt op het poortersbewijs van 24 februari 1791 naaister genoemd. 8 In deze tijd was de familie nog sterk Frans georiënteerd. De drie echtgenotes van Louis Etienne I waren, blijkens hun namen en kerkelijke achtergrond, 9 waarschijnlijk eveneens van Franse afkomst, en de familie Cocheret stond ingeschreven in de registers van de Waalse Gemeente. Overigens was de vrouw van Louis Etienne II van Duitse afkomst. 10

Louis Etienne II werd aanvankelijk met de dubbele familienaam aangeduid, later alleen als Cocheret. Op zijn verzoek werd Jean Daniël Cocheret in 1837 het recht verleend de oude, dubbele familienaam weer te voeren. 11

Studie

In 1813 werd Cocheret ingeschreven als theologisch student aan het Athenaeum Illustre te Amsterdam. 12 In 1818 stapte hij over naar Utrecht. Het Album Studiosorum van de Utrechtse universiteit vermeldt onder jaargang 1818 dat hij te Amsterdam vijf jaar het onderwijs van Jacob Nuys van Klinkenberg (1744-1817) had gevolgd. Ook zijn er getuigenissen bewaard gebleven van de Amsterdamse hoogleraren J.H. van Swinden, bij wie hij de colleges mathematica, logica, metafysica en as-

tronomie volgde, van DJ. van Lennep, van wie hij Grieks en Latijn leerde en bij wie hij kennis maakte met de oude geschiedenis (1814-1816), en van J. Willmet, onder wiens leiding hij zich toelegde op het Arabisch en de exegese van het Oude Testament. 13

De overstap van Cocheret naar Utrecht in 1818 had te maken met zijn wens predikant te worden. 14 Het Athenaeum was namelijk geen erkende predikantsopleiding. Zijn inschrijvingsbewijs, gedateerd 21 augustus 1818, werd tweemaal 'gerecenseerd', 23 april 1819 en 1 mei 1820. Op 23 september 1819 verklaarde de 'Facultas philosophiae theoreticae et literarum humaniorum' hem tot 'philosophiae theoreticae et literarum humaniorum candidatum.' Het originele stuk is ondertekend door A. Simons, in dat jaar de secretaris van de letterenfaculteit. Het examen in de letteren was nodig voor wie toegelaten wilde worden tot de theologische studie en tot het kerkelijk examen, 15 en wordt wel omschreven als een 'gradus ut transeat'. Het is vergelijkbaar met het propaedeutisch examen. 16

Een door H. Royaards, J. Heringa Ezn en G. van Oordt ondertekend handschrift verklaarde hem een kleine week later, op 28 september 1819, tot kandidaat in de theologie. Een officiële kandidaatsbul ontbreekt in de verzameling Familiestukken. Ook in het jaar daarop stond Cocheret nog ingeschreven als student en volgde hij, blijkens de bewaardgebleven getuigenissen, de colleges van J. Heringa Ezn. (hermeneutiek, inleiding en exegese Nieuwe Testament en dogmatiek, 29 april 1820), H. Royaards (27 april 1820), G. van Oordt (1 mei 1820, theologia naturalis, ethiek). Ook volgde hij de colleges landhuishoudkunde bij J. Kops (23 september 1819). Dit was voor theologen verplicht, daar men enige kennis van de bedrijfsvoering op een boerderij voor predikanten nuttig achtte met het oog op hun toekomstige loopbaan. Tenslotte zijn er nog testimonia van J.H. Pareau (exegese Oude Testament, 23 september 1819) en D. Huisman (philosophia moralis, 23 september 1819). Deze beide laatsten waren de toenmalige hoogleraren van de letterenfaculteit, Pareau doceerde ook aan de theologische faculteit. In deze testimonia ging het niet alleen om een verklaring dat de kandidaat de lessen met goed gevolg had bijgewoond, maar ook om een verklaring van goed gedrag. Studenten die toegelaten wilden worden tot het proponentsexamen moesten minimaal twee jaar de lessen hebben bijgewoond over de exegese Oude en Nieuwe Testament, de dogmatiek, landhuishoudkunde en de christelijke zedekunde. Deze getuigenissen zou Cocheret in 1820 overleggen bij zijn kerkelijk examen. Daarmee voldeed hij aan hetgeen het Reglement op het examen hierover bepaalde. 17 Hoewel het pas in 1826 verplicht werd gesteld dat theologen zich enigszins bekwaamden in de wiskunde, is het aannemelijk dat Cocheret zich daarmee, gezien zijn loopbaan, reeds in zijn studententijd heeft bezig gehouden, maar daarvan heb ik geen sporen gevonden.

Ondertussen had Cocheret zichzelf bij de leden der Waalse Synode geïntroduceerd. 18 In een brief van 26 augustus 1818 aan de 'Réunion Annuelle' maakte hij melding van zijn overstap naar Utrecht en van zijn wens predikant in de Waalse Kerken te worden. Mede als gevolg van het getuigenis omtrent Cocheret van de Amsterdamse afgevaardigden reageerde de vergadering hierop met de wens dat hij te zijner tijd de Waalse Kerken zou mogen dienen als predikant. 19 Op de zitting van 1819 werd melding gemaakt van het feit dat de Commission pour les affaires Cocheret uit 'Bourse dite synodale' ƒ 50 had geschonken. De gemeenten werden aangespoord hem te ondersteunen. Nog op dezelfde zitting werd Cocheret ƒ 131 aangeboden. 20 Het jaar daarop staat vermeld dat J. Tessèidre L'Ange, die deze zaken regelde, van andere kerken nog ƒ 50 had ontvangen ter ondersteuning van Cocheret 21 Op 30 april 1820 hield Cocheret een preek voor het ministerie van de Waalse Gemeente te Utrecht, die als zeer bevredigend werd beoordeeld. Deze preek werd in het Frans gehouden en betreft de derde te beoordelen preek (na de twee preken die door de universiteit werden beoordeeld), die verlangd werd van hen die predikant in de Waalse Kerken wilden worden. Daar ook zijn gedrag onberispelijk was, lag de weg naar het kerkelijk examen voor hem open. 22

Toelating tot de bediening van het evangelie werd hem 21 juli 1820 verleend door de Commission nadat zijn kerkelijk examen naar wens was verlopen. Hij werd, conform het reglement, geëxamineerd in exegese Oude en Nieuwe Testament, kerkgeschiedenis, dogmatiek en dogmengeschiedenis, christelijke zedekunde en de ambtelijke vakken. 23 Wel blijkt uit de verslaggeving van de Commission aan de Réunion dat men een reis naar Frankrijk ter verbetering van zijn beheersing van de Franse taal nuttig achtte. L'Ange deelde de vergadering mee dat Cocheret daartoe ƒ 400 ter beschikking was gesteld uit verschillende beurzen. Opnieuw werden de kerken opgeroepen Cocheret te ondersteunen. 24 Ten behoeve van de kerkeraad te Parijs heeft de Amsterdamse kerkeraad Cocheret een aanbevelingsbrief meegegeven. 25 In 1821 werd, naar aanleiding van een bedankbrief van Cocheret, gemeld dat de reis van Cocheret een groot succes was, maar dat er ondanks enkele giften van plaatselijke kerken en een sobere levenswijze van Cocheret nog een tekort was. Dit werd aangevuld uit de synodale beurs en uit enkele bijdragen vanwege de plaatselijke kerken. 26

Huwelijk en kinderen

Tijdens zijn studie, op 15 december 1816, huwde Cocheret met Helena Maria Mumkes (1793-1865), een meisje van katholieken huize. 27 Nog geen negen maanden later, 9 september 1817, werd hun oudste zoon geboren, Louis Etienne III. Waarvan het jonge echtpaar leefde is niet bekend, blijkens de aangifte was Cocheret in die tijd zonder beroep, een gebruikelijke aanduiding voor een student. Van de twaalf kinderen overleden er vijf op een naar huidige begrippen jonge leeftijd. Hun zoon Willem Frederik was handelaar in manufacturieren, hun zoon Jean Daniël stuurman op de grote vaart, en Louis Etienne was commissionair. Geen van de kinderen trad dus in de voetsporen van zijn vader. 28 Een deel van Cocherets latere financiële zorgen - waarover straks meer - werd mede toegeschreven aan de situatie waarin zijn kinderen, ook door eigen schuld, verkeerden. In een rapport van de gouverneur van Noord-Holland over de situatie bij Cocheret is sprake van een hulpbehoevende zoon en van 'onordelijke gedragingen' door (een van) zijn kinderen. De hulpbehoevende zoon is waarschijnlijk Gerrit Cornelis geweest, die na een langdurig en 'geduldig doorgestaan Lijden' in 1853 op 21jarige leeftijd overleed. 29 Waarbij en aan wie gedacht moet worden in verband met de onordelijke gedragingen weet ik niet.

1822-1827. De eerste jaren als predikant

Cocheret is tot 1830 steeds predikant geweest in een rooms-katholieke omgeving. Over de eerste gemeenten valt niet zoveel te melden, Cocheret bleef er slechts kort, en er speelden geen grote kwesties, en de notulen zijn zeer summier.

De eerste gemeente van Cocheret was de Hervormde Gemeente te Heeze en Leende. De kerkeraadsnotulen van 30 april 1822 melden in artikel 5 dat er een zestal werd geformeerd van mogelijke predikanten, van wie Cocheret benoemd werd. Hoe men aan zijn naam gekomen was en waarom men hem verkoos valt uit de notulen niet op te maken. Op 10 mei ontving de kerkeraad van Cocheret bericht dat hij het beroep aan had genomen. Op 13 oktober werd hij door de consulent, J.S. Zorn, van Valkenswaard, bevestigd. Diezelfde dag deed Cocheret intrede. Op 9 februari 1823 reeds deelde hij de gemeente mee dat hij een beroep naar Nuenen had ontvangen, een week later deelde hij mee dat hij van plan was om dit beroep aan te nemen. Op 25 mei 1823 hield hij zijn afscheidspreek. Op de kerkeraadsvergadering van 26 mei werd Cocheret officieel 'losgemaakt' van Heeze en Leende. 30 Waarschijnlijk verhuisde hij reeds de volgende dag. 31

Te Nuenen deed Cocheret op 8 juni 1823 intrede, hij werd bevestigd door ds. A. Cremer van Veldhoven. Zijn intredetekst was Mattheus 5:14a. 32 Ook hier bleef hij slechts kort: p 11 januari 1824 deed hij intrede in zijn volgende gemeente, 's Hertogenbosch.

De contacten met de Waalse Gemeente te 's Hertogenbosch ontstonden in de tweede helft van 1823. 33 Cocheret had in juli een preekbeurt vervuld, en blijkens de notulen van de kerkeraads-

vergadering van 10 juli was men daarover zeer te spreken. Op 1 oktober besloot de kerkeraad dat Cocheret de nieuwe predikant moest worden. De kerkeraadsnotulen van 16 november vermelden dat Cocheret het beroep wilde aannemen. In een brief van 12 november 1823 wees hij er echter op dat het traktement lager was dan dat in zijn huidige standplaats. 34 Hij suggereerde dat er wellicht een aanvulling mogelijk zou zijn. In de vergadering van 7 december werd zijn verzoek besproken en werd aan de diaconie opgedragen te onderzoeken of honorering van dit verzoek mogelijk zou zijn. Daarna trof ik hierover echter geen mededelingen meer aan. Op 13 februari 1824 besloot de kerkeraad Cocheret ƒ 150 toe te kennen in verband met de verhuiskosten. De approbatie door het Departement is gedateerd 13 december, en de bevestiging, op 11 januari 1824, vond plaats door de collegae L.G. James en M. Franck, respectievelijk predikant te Breda en garnizoenspredikant te 's Hertogenbosch. Een aanvulling op zijn traktement verkreeg hij toen hij bij Koninklijk Besluit van 20 juni 1824 werd aangesteld als protestants geestelijk verzorger in de gevangenissen te 's Hertogenbosch tegen een vergoeding van ƒ 400 per jaar. 35 Uit de bewaard gebleven archivalia blijkt dat de gemeente te 's Hertogenbosch in een uiterst moeizaam gevecht om een kerkgebouw was gewikkeld. In de Franse tijd was de gemeente uit het eigen kerkgebouw verjaagd ten behoeve van de hervormden, die de Sint Jan aan de katholieken hadden moeten afstaan. Pas in 1826 werd de Sint Gertrudekerk aan de Waalse Gemeente toegewezen, die wegens bouwvalligheid door de hervormden was verlaten. 36

Cocherets curriculum vitae, vermeld op de titelpagina van Kinkers Le dualisme, geeft aan dat hij 'instructeur extraordinaire pour la classe la plus élevée des mathématiques auprès de 1'armée nationale en ladite ville du Braband Septentrional' was. Van een opleidingsinstituut te 's Hertogenbosch heb ik tot nog toe niets kunnen vinden. Ik neem derhalve aan dat dit een interne opleiding ten behoeve van de artillerie betrof. 37 Een rapport van de Minister van Oorlog uit 1849 (waarover later meer) noemt hem 'hoofdonderwijzer in de wiskunde bij het leger, ter opleiding en voorbereiding der eerste luitenants tot het examen van kapitein' . 38 Als gevolg van zijn beroep naar 's Hertogenbosch maakte Cocheret gedurende deze jaren ook deel uit van de jaarlijkse Réunion, waar hij verscheidene kleine taken vervulde. 39 Eenmaal hield hij de openingspreek, 40 hij werd aangewezen 'pour complimenter' de magistraat van Breda, voor de controle van de Acta, voor het examineren van studenten die in aanmerking wilden komen voor een beurs en voor het controleren en tellen van stembriefjes. Een benoeming als lid van de Commission ging aan hem voorbij. Opmerkelijk is dat de predikanten geacht werden de Réunion bij te wonen 'dans leur costume', de ouderlingen en diakenen 'in habit noir'. Met het kostuum van de predikanten zal wel de 'robe de Calvin' bedoeld worden. 41

Luik (1827-1830)

Het archief van 's Hertogenbosch vermeldt verder dat Cocheret op 15 oktober 1827 afscheid nam van zijn gemeente en vertrok naar Luik, waar hij predikant werd van de 'verenigde militaire en burgerlijke protestantse gemeente' 42 Deze gemeente was tot 1824 een garnizoensgemeente. Ook het garnizoen te Hoey viel hieronder. 43 Maar omdat het aantal burgerleden van de gemeente snel groeide, achtte men een verandering van de organisatie noodzakelijk. Deze werd op 24 maart 1824 aangevraagd en op 19 juli van dat jaar verkregen. 44 De gemeente te Luik bestond in 1826 voor het grootste deel uit militairen:376 tegenover 215 burgerleden. Daaronder waren Duitsers, Engelsen, Fransen, Zwitsers en Noord-Nederlanders, onder meer als gevolg van de oprichting van een 'Ecole de commerce', waar veel Duitsers op afkwamen. 45

Een tweede belangrijke verandering betrof de verhouding tot de gemeenteleden en andere protestanten te Hoey (± 30 personen). In oktober 1826 dienden enkelen van hen bij het Departement betreffende de Hervormde Eredienst een verzoek in eigen kerkdiensten te mogen beleggen, waarbij de predikant van Luik zou voorgaan. Staatsraad F.W. F.T. van Pallandt van Keppel schreef een positief advies aan de koning, en toen ook het Ministerie

van Oorlog akkoord ging, werd bij Koninklijk Besluit van 16 juni 1827, 78, de predikant van Luik tevens belast met enkele taken te Hoey. Deze gemeente verkreeg het recht acht maal per jaar een kerkdienst te beleggen waarin de garnizoenspredikant moest voorgaan. Het werd in feite een zelfstandige gemeente. Van de andere predikantstaken worden in het bijzonder de catechisatie genoemd en de verplichting in geval van ernstige ziekte en daartoe uitgenodigd door de commandant, zich in Hoey te vervoegen. Het Departement betreffende de Hervormde Eredienst werd geacht de predikant van Luik daarvoor ƒ 150 te vergoeden. 46 De reistijd tussen Luik en Hoey bedroeg zes uur.

Naar aanleiding van het naderend vertrek van ds. M.A. van der Bank had de Luikse kerkeraad toestemming gevraagd tot het beroepen van een tweede predikant. In plaats van twee predikanten kreeg de gemeente echter één predikant, met een zwaardere taak dan zijn voorganger. 47

De benoeming van Cocheret vond plaats bij Koninklijk Besluit van 26 juni 1827, 101, nadat er zich over het vertrek van ds. M.A. van der Bank naar Utrecht enige discussie had afgespeeld. Van der Bank had namelijk voor een eerste beroep uit Utrecht bedankt, maar toen het beroep nogmaals werd uitgebracht, had hij het aangenomen. Bij die gelegenheid had hij zijn kerkeraad meegedeeld dat hij eventueel bereid was alsnog te bedanken voor dit beroep indien daartoe van hogerhand een aanwijzing gegeven zou worden. De brief van de Luikse Kerkeraad hierover bereikte Van Pallandt echter toen de approbatie van het beroep reeds had plaatsgevonden, en deze adviseerde de koning daarom niet in te gaan op dit verzoek. Bovendien zou in dat geval te Utrecht wel eens een predikant beroepen kunnen worden, die vooral daar niet hoorde te staan. Diens naam wordt helaas verzwegen. Ter vervulling van de vacature te Luik was zijn oog op Cocheret gevallen vanwege diens tweetaligheid, en omdat Cocheret had verklaard een eventuele benoeming te aanvaarden, adviseerde Van Pallandt de koning hem te benoemen. Ondertussen werd een deputatie van de Luikse kerkeraad door Koning Willem I te Brussel in audiëntie ontvangen, en poogde Van der Bank in twee brieven Van Pallandt ervan te overtuigen dat er van hogerhand een beslissing voor hem, ten gunste van Luik, genomen zou worden. Hij wilde klaarblijkelijk zijn gezicht niet verliezen. Van Pallandts commentaar op deze brieven toont zijn irritatie over het gedrag van deze predikant. Ondanks het feit dat Willem I bereid was het verzoek van Van der Bank te honoreren, werd uiteindelijk toch Cocheret benoemd. 48 De kerkeraad van Luik beriep Cocheret in een brief van 12 juli 1827, hij antwoordde op 4 augustus dat hij het beroep wilde aanvaarden. 49 Op 7 oktober deed hij intrede met een preek in het Nederlands over 2 Corinthiërs 4:7. Nadat hij zijn werkzaamheden was begonnen, deed de kerkeraad opnieuw pogingen een predikant erbij te krijgen, maar toen dat na enkele keren niet gelukt was, schreef men 2 december 1828 aan Van Pallandt dat hij de Commission verzocht had om een kandidaat tot de heilige dienst. 50 Met het Departement betreffende de Hervormde Eredienst is het jaar daarop correspondentie over een eventuele terugkeer van Van der Bank. Deze zelf had in een tobberige brief van 21 juli 1829 verzocht om als tweede predikant van Luik benoemd te worden, daar hij zich te Utrecht niet gelukkig voelde. Hij suggereerde dat ook gemeenteleden te Luik deze wens koesterden. In een brief van 14 augustus reageerde Cocheret. Daarin wees hij erop dat er sprake was geweest van een 'onordelijke' actie vanuit de gemeente. Officieel wist de kerkeraad van niets. Zelf had hij nooit over de hoeveelheid werk geklaagd en zijn dienst altijd stipt vervuld. Deze mededeling was niet overbodig, gezien het feit dat Van Pallandt het nodig achtte 9 december van dat jaar per circulaire de predikanten in het zuiden op te roepen tot getrouwe vervulling van hun dienst. 51 Overigens beklemtoonde Cocheret de rechtmatigheid van het verlangen naar een tweede predikant, vooral ook als gevolg van de combinatie met Hoey en de taalproblemen. De toon van zijn volgende brief, van 6 oktober, was veel feller. Hij had toen inmiddels, via het classikaal College van toezicht dat door het ministerie om advies was gevraagd, de brief van Van der Bank aan de minister gelezen, en sprak onverholen zijn

vrees uit dat Van der Bank niet gemakkelijk zijn rechten als predikant van Luik zou erkennen. Bovendien moet, aldus Cocheret, getwijfeld worden aan de standvastigheid en daarmee aan de karaktersterkte van Van der Bank, die van meet af aan zeer gemengde gevoelens over zijn beroep naar Utrecht had gehad. Het College van toezicht ondersteunde in een brief van 22 januari 1830 het verzoek om een tweede predikant, maar wees er op dat er ten aanzien van een eventuele terugkeer van Van der Bank geen eenparigheid heerste in Luik, en dat Van der Bank de wens van de gemeente volgens de kerkeraad overdreef. Op 25 januari 1830 werd op het Departement besloten de zaak in advies te houden. Op 8 maart verzond de kerkeraad van Luik opnieuw een brief over deze kwestie, waarin hij zich geheel achter Van der Bank stelde, en bovendien meedeelde dat deze zich bereid had verklaard nauw met Cocheret samen te willen werken. Opnieuw werd de zaak in advies gehouden. Boudin vermeldt dat Cocheret 2 mei 1830 zijn kerkeraad meedeelde de kwestie in Den Haag persoonlijk aan de orde te stellen, maar daarvan vond ik te Den Haag geen sporen. Het schijnt dat het onderhoud te Den Haag niet hoopgevend is geweest, en de kerkeraad van Luik besloot geen nieuw verzoek te doen uitgaan. De reden voor het gebrek aan enthousiasme bij het Departement zou kunnen liggen in het feit dat Van Pallandt had zich in 1827 al aan Van der Bank had geërgerd, en zijn sympathie voor hem zal door deze nieuwe problemen wel niet zijn toegenomen. Of er terecht van Van der Bank staat gemeld dat hij met lust en liefde te Utrecht heeft gearbeid, valt in het licht van bovenstaande nader te bezien. 52 De laatste mededeling over deze zaak houdt in dat de betreffende stukken alle gedeponeerd zijn in de vervallen stukken voor het jaar 1830. Aannemelijk is derhalve dat de toenemende gespannen situatie in Luik verdere afhandeling hiervan heeft verhinderd. 53

Het is duidelijk dat de jaren te Luik voor Cocheret, in deze tijd lid van het classikaal Bestuur van Maastricht, niet geheel rimpelloos zijn verlopen, hetgeen samenhangt met de bonte samenstelling van de gemeente en de merkwaardige rol die zijn voorganger heeft gespeeld. Uit verspreide uitlatingen krijg ik bovendien de indruk dat er discussies waren over de taal waarin gepreekt werd. De militairen waren grotendeels afkomstig uit de Noordelijke Provinciën, de burgerleden van de gemeente veelal uit de Zuidelijke Provinciën. In een ander opzicht was er sprake van een vruchtbare tijd. In deze periode maakte Cocheret namelijk kennis met J. Kinker, de bekende filosoof, schrijver en journalist, vrijmetselaar, ironicus en vrijdenker, die vanaf 1817 tot 1830 hoogleraar te Luik was. Hij behoorde tot de gemeente van Cocheret en heeft, zoals later zal blijken, grote invloed op Cocheret gehad. In hoeverre Cocheret zich in deze tijd met de filosofie bezighield, laat zich slechts raden. Interessant in dit verband is een brief van Cocheret aan het Departement, waarin hij reclame maakt voor een door hem te redigeren tijdschrift met als titel Revue Beige ou recueil encyclopédique traitant les questions philosophiques, morales et religieuses d'apres la méthode du libre examen. 54 Uit de meegestuurde circulaire blijkt dat dit maandschrift 1 juli 1830 moest verschijnen. Een aanzienlijk gedeelte van het tijdschrift zal ingaan op vragen omtrent het wezen, de oorsprong, de waarheid, het doel, de schoonheid en Texcellence du christianisme', een nogal apologetisch getinte doelstelling. Dit alles zal geschieden volgens de methode van deze eeuw, die van het 'libre examen', het vrije onderzoek, waarbij het bewijs van de ervaring en de analogie een belangrijke leidraad vormen. Het blad is, voorzover mij bekend, nooit verschenen, wellicht als gevolg van de Belgische Opstand.

De Belgische Opstand

De Belgische Opstand zou voor de gemeente te Luik en voor Cocheret een beslissend keerpunt vormen. De gemeente raakte een aanzienlijk deel van zijn lidmaten kwijt, en Cocheret zocht, een onderkomen in de Noordelijke Nederlanden. Overigens werd Cocheret niet aangewezen als prediker te velde tijdens de Tiendaagse Veldtocht, deze eer viel de predikanten W.F.C. van Laak, P.J. Marcus en P. van Exter te beurt. 55

In een ingezonden bericht in de Boekzaal van

juli 1831, waarin Cocheret zichzelf als predikant min of meer aanbood, deed hij verslag van de gebeurtenissen. Hij beschreef daarin dat op zondag 30 augustus (moet zijn 29 augustus) de kerkdienst uit voorzorg niet doorging. De twee daar opvolgende zondagen telde de samenkomst slechts 20 bezoekers. Een week daarna werd het hem onmogelijk gemaakt voor te gaan in een kerkdienst te Hoey. De volgende dag, bij terugkomst te Luik, was de spanning zo hoog opgelopen dat het hem raadzaam leek de stad te verlaten in afwachting van betere tijden. Een uur na zijn vertrek poogde men hem thuis te arresteren. Was het de bedoeling hem, als Kinker, te gijzelen? Het was Cocheret in ieder geval onmogelijk terug te keren naar zijn standplaats, en geheel berooid vond hij een onderkomen te 's Hertogenbosch, waar zijn gezin reeds enige tijd verbleef. 56 In een brief van 18 oktober deed hij, vanuit 's Hertogenbosch, verslag aan het Departement. Tevens bood hij zijn diensten aan, ook voor de dienst aan het front. 57 In een brief van 6 november gaf hij opening van zaken aan het classikaal Bestuur van de classis Maastricht. 58

Vanuit 's Hertogenbosch richtte Cocheret een verzoek aan het Ministerie van Oorlog om uitbetaling van zijn achterstallig traktement, hetgeen op 16 december werd ingewilligd. 59 Bij Koninklijk Besluit van 12 november 1830, 59, was namelijk bepaald dat alle ambtenaren die waren uitgeweken naar de noordelijke Nederlanden doorbetaald zouden worden, zij het dat zij voortaan de helft van hun salaris ontvingen. Zijn jaarwedde als garnizoenspredikant bedroeg ƒ 1.400, vanaf oktober 1830 ontving hij derhalve ƒ 700. 60 Zijn werk als gemeentepredikant werd gehonoreerd met een bedrag van ƒ 750, en na de Opstand ontving hij daarvan nog ƒ 375 vanwege het Departement betreffende de Hervormde Eredienst.

De kerkeraad van Luik heeft, blijkens de gegevens van Boudin, in november 1830 reeds een poging gedaan Cocheret terug te krijgen, maar Cocheret antwoordde in een brief van 17 november dat hij weigerde terug te keren. 'Comment pouvaitil rentrer dans un pays a 1'état provisoire et incertain, oü tout Hollandais était considéré comme un ennemi exécrable? ' Wel bemiddelde hij bij de teruggave van enkele kerkelijke stukken aan de kerkeraad van Luik. 61 Toch was hij niet geheel zeker van zijn zaak, en in december 1830 reisde hij opnieuw naar Den Haag om advies te vragen. Naar aanleiding van dit bezoek schreef hij 15 december aan de kerkeraad van Luik dat het Departement een eventuele beslissing terug te keren zou steunen, maar de gemeente zou zelf voor het traktement moeten zorgen. Verder achtte hij de situatie niet veilig genoeg voor een Hollander. De kerkeraad van Luik schreef 21 december 1830 aan Cocheret, dat hij zijn inkomsten niet kon garanderen, en toen het de kerkeraad van Luik duidelijk werd dat Cocheret niet meer terug zou keren, werd op 1 november 1831 de 'acte de détachement' opgemaakt. 62 Nadien werden er nog enige brieven uitgewisseld over het archief. Stukken daaruit waren uit Luik verdwenen, en de kerkeraad verzocht Cocheret dringend deze te retourneren. De toon is lichtelijk geïrriteerd. 63 Op 16 mei 1831 stuurde Cocheret het Departement bericht van zijn verhuizing naar Amsterdam, waar hij tijdelijk inwoonde bij zijn vader, Barnsteeg 20, en naarstig op zoek ging naar een nieuwe betrekking. 64 In lid 4 van het Koninklijk Besluit van 12 november werd bepaald dat de uitgeweken ambtenaren in voor hen geschikte betrekkingen zouden worden gesteld en dat zij bij vacatures voorrang genoten, maar het lijkt erop dat Cocheret als garnizoenspredikant overbodig was. Van der Bank is bij herhaling opgetreden als belangenbehartiger van de kerk van Luik op de Réunion. Zelfs heeft men nog een poging gedaan hem terug te krijgen als predikant, maar Van der Bank weigerde in verband met de instabiele politieke situatie en de onzekere financiële vooruitzichten. 65 Het zijn, met andere woorden, dezelfde redenen die eerder Cocheret had aangevoerd om niet terug te keren.

Hervormd hulpprediker te Amsterdam (1832-1853) In het archief van de Waalse Gemeente van Amsterdam trof ik in de jaren 1831 en 1832 geen sporen van Cocheret aan. 66 Wel ontving hij gedurende enige jaren nog uitnodigingen voor de jaarlijkse Réunion, die hij ook enkele malen bezocht. Toen

die uitnodigingen vanaf 1839 niet langer verzonden werden, was dit aanleiding tot een emotionele reactie van Cocheret: hij voelde zich nog steeds waals predikant. Hetgeen strikt genomen, onjuist was. Er was sprake van een hartelijke verbondenheid, niet van een kerkordelijke band. 67 Hij heeft incidenteel wel werkzaamheden verricht voor de Waalse Gemeente te Amsterdam, maar een vaste betrekking zat er niet in. Per 1 augustus 1832 van dat jaar werd hij te Amsterdam aangesteld als hulpprediker bij de Hervormde Gemeente. In de Familiestukken bevindt zich een niet-ondertekend contract. Daaruit blijkt dat Cocheret per 1 augustus 1832 aangesteld zou worden voor de 'halve garnizoensdienst, benevens de post van hulpprediker voor het ministerie van predikanten met het daaraan verbonden krankenbezoekersambt.' De overeenkomst vermeldt een vergoeding van ƒ 200 voor het werk voor de garnizoensdienst, en van ƒ 800 voor het hulppredikerschap. De halve garnizoensdienst hield blijkens deze overeenkomst in dat hij om de andere zondag een predikbeurt diende te vervullen, en ook het hulppredikerschap hield blijkens deze overeenkomst vooral in dat er in kerkdiensten werd voorgegaan. Alle gegevens uit het contract komen overeen met hetgeen over de hulppredikers (of: predikanten zonder vaste bediening) gezegd wordt in het op 19 juni 1837 vastgestelde reglement van het ministerie van predikanten te Amsterdam. 68 Overigens is het hulppredikerschap als zodanig nooit goed onderzocht. 69 De duur van de overeenkomst was één jaar, maar uit andere bronnen blijkt dat het dienstverband 21 jaar zou duren. De benoeming vond plaats tijdens een extra ministerievergadering (tussen 27 juni en 5 juli 1832). 70 Op de kerkeraadsvergadering van 5 juli werd hij, conform het reglement, benoemd als krankenbezoeker. 71

In een brief van 12 januari 1853 aan de Commissie van toezicht op het godsdienstig onderwijs, aan wie de krankenbezoekers verantwoording van hun werk moesten afleggen, vroeg Cocheret zijn emeritaat aan daar zijn gezondheid het niet langer toe liet zijn taak naar behoren te verrichten. Deze commissie besloot dit verzoek met positief advies door te sturen naar de kerkeraad. 72 Deze besloot 20 januari dit verzoek te honoreren en machtigde de Commissie van toezicht om een en ander af te wikkelen. 73 Deze commissie stelde in zijn vergadering van 7 februari een brief op aan de Commissie tot het bestuur der kerkgebouwen, goederen, fondsen en inkomsten, die op haar beurt haar eigen financiële commissie om advies vroeg. De aanvraag luidde, gelet op Cocheret's jarenlange dienst en zijn slechte gezondheidstoestand, hem het gevraagde emeritaat te verlenen 'salvo honore et stipendio'. Men stelde derhalve voor hem na zijn terugtreden ƒ 800 per jaar als pensioen uit te keren. 74 De financiële commissie kende echter om principiële redenen geen pensioen aan de hulppredikers toe en was niet bereid nu een uitzondering op die regel te maken. Wat dit principe inhield, wordt niet nader uitgelegd. Wel wilde men, gelet op de financiële problemen die voor Cocheret uit zijn terugtreden zouden voortvloeien, een eenmalige gratificatie van ƒ 800 toekennen. 75 Klaarblijkelijk is conform dit advies besloten en hebben de andere betrokken partijen gemeend zich hierbij neer te moeten leggen. 76 Ook een verzoek van enkele gemeenteleden om toch een pensioen toe te kennen werd niet gehonoreerd. 77 Daarbij speelde een rol dat Cocheret van staatswege al een pensioen genoot. 78 Uit overheidsbronnen blijkt namelijk dat, zoals de hervormde kerkeraad wist, Cocheret tot en met 1843 een wachtgeld van ƒ 1.075 per jaar had genoten. Per 1 januari 1844 werd hij, bij Koninklijk Besluit van 2 maart 1844, 58 (met terugwerkende kracht derhalve) emeritus salvo honore, met een pensioen van ƒ 1.075 per jaar, waarvan ƒ 375 ten laste kwam van het Departement betreffende de Hervormde Eredienst en ƒ 700 ten laste van het Ministerie van Oorlog. 79 Klaarblijkelijk behoefde zijn vergoeding voor het hulppredikerschap hiermee niet verrekend te worden. In 1848 beklaagde Cocheret zich erover dat hij ervan beschuldigd werd zich ten onrechte aan te duiden als emerituspredikant, en vroeg hij J.D. Janssen dit besluit ergens te publiceren. 80

Op 6 september 1853 heeft Cocheret zich weer

aangemeld als lid van de Waalse Gemeente te Amsterdam. 81 Was hij teleurgesteld over het besluit van de hervormde kerkeraad geen pensioen toe te kennen? Dat lijkt voor de hand te liggen, evenals de veronderstelling dat hij in stilte gehoopt dat hij na enige tijd als hulpprediker te hebben gewerkt alsnog te Amsterdam beroepen zou worden. Zover is het in ieder geval niet gekomen, hij heeft bij mijn weten niet op een zestal gestaan. 82 Klaarblijkelijk viel Cocheret als predikant niet op, en bovendien was er vanaf 1830 een overschot aan kandidaten. 83

Financiële zorgen

De klappers op de indices op de ingekomen stukken van het Departement betreffende de Hervormde Eredienst laten zien dat de meeste correspondentie met Cocheret financiële zaken betrof, voornamelijk de jaarlijks terugkerende vraag om een extra ondersteuning van Cocheret en zijn gezin. De eerste aanvraag betrof een verhoging van zijn wachtgeld, maar Van Pallandt vond daartoe geen aanleiding. Het Ministerie van Financiën meende dat een eenmalige bijdrage van ƒ 200 wel mogelijk zou zijn. 84 Uiteindelijk werd deze gratificatie tot en met 1847 regelmatig verleend, maar in 1848 in verband met de noodzakelijk geachte bezuinigingen stopgezet. Dit was voor Cocheret niet slechts reden om daartegen te protesteren, maar ook om de overheid er op te wijzen dat hij bijzondere verdiensten voor het vaderland had, die een extra tegemoetkoming van ƒ 19.500 (gederfde inkomsten) rechtvaardigden. Later zou hij de overheid er op wijzen dat deze mededeling geen verzoek betrof. Op 8 februari 1849 besloot Koning Willem II, conform de negatieve adviezen van het Departement betreffende de Hervormde Eredienst en van het Ministerie van Oorlog, beide delen van het verzoek af te wijzen. Bij het advies van het Departement betreffende de Hervormde Eredienst speelde behalve de overheidsfinanciën ook een rol dat de staatsraad van mening was dat Cocherets inkomen hoger was dan dat van vele andere predikanten. Bovendien was hem uit rapporten van de Gouverneur in Noord-Holland en van B en W te Amsterdam gebleken dat Cocheret als leraar wiskunde en als hulpprediker bijverdiende. B en w van Amsterdam schatten zijn inkomen hoger dan ƒ 2.000. Het Ministerie van Oorlog adviseerde over de inkomensderving en was van mening dat in de carrière van Cocheret geen aanleiding lag voor de gewenste tegemoetkoming als gevolg van oorlogshandelingen. 85

In het voorjaar van 1850 overhandigde Cocheret een verzoek aan koning Willem III, toen deze in Amsterdam op bezoek was. In deze brief, van 22 april, benadrukte Cocheret dat hij z.i. niet, conform het KB van 12 november 1830, in een geschikte betrekking geplaatst was, en dat de overheid derhalve nalatig was geweest. De schade berekende hij op ƒ 25.000. Hij wilde zich echter tevreden stellen met een eenmalige uitkering van ƒ 5.000 en een jaarlijkse toeslag op zijn pensioen van ƒ 200. Aanvankelijk weigerde het Departement dit verzoek in behandeling te nemen, daar de brief niet gezegeld was, maar na een protest hierover van Cocheret bij Willem III, die hem ter audiëntie had ontvangen, werd de zaak uiteindelijk netjes afgehandeld. Het verzoek werd niet ontvankelijk verklaard. Hij had, met een beroep op het KB van 12 november 1830, een verzoek om een nieuwe standplaats kunnen indienen; daarmee vervalt de aanklacht dat de overheid nalatig is geweest. Bovendien had hij jarenlang geleefd ten laste van 's lands kas. 86

Ook in de jaren hierop volgend vinden we correspondentie over de gewenste gratificatie, die hem vanaf 1854 weer werd verleend. Uit het bijgevoegde rapport van D.J. van Ewijck, gouverneur van Noord-Holland, blijkt dat Cocheret nog enkele kinderen thuis had wonen, waarvan er één hulpbehoevend was. Cocheret heeft zich veel opofferingen moeten getroosten ten behoeve van zijn kinderen, 'hetzij door tegenspoeden, hetzij door onordelijke gedragingen'. 87

Het beeld dat uit deze correspondentie oprijst, is dat van iemand die zich in 'zijn zaak' heeft vastgebeten, en wiens brieven wijzen op een zekere overspannenheid. Nuchter wordt ergens opgemerkt

dat Cocheret met zijn hulppredikerschap zijn pensioen zo wist aan te vullen dat hij net zoveel of meer verdiende dan als garnizoenspredikant te Luik. Het doet daarom merkwaardig aan dat Cocheret herhaaldelijk wees op gederfde inkomsten. Weliswaar verdiende een Amsterdamse predikant meer, 88 maar vele dorpspredikanten verdienden minder. Hierachter gaat waarschijnlijk een gevoel van miskenning schuil. Klaarblijkelijk was Cocheret niet zo opvallend dat men hem te Amsterdam als predikant wilde hebben, en dat heeft zeer gedaan. Het is aannemelijk dat het daarnaast vooral de moeilijke gezinsomstandigheden zijn geweest, die Cocheret gebracht hebben tot een vertekend beeld van de gevolgen van de Belgische Opstand.

Hijzelf wees er ergens op dat hij een 'dubbele betrekking' had moeten aanvaarden, ten behoeve van de garnizoensdienst en als krankenbezoeker, en dat daarin de oorzaak lag van zijn ziekte, maar dit lijkt me overdreven: het voorgaan in diensten, om de week, kan niet beschouwd worden als een volledige betrekking. Bovendien heeft Cocheret ook andere activiteiten ontplooid. Want gedurende zijn Amsterdamse jaren is hij blijven studeren. Op 17 december 1840 werd hij te Utrecht als student in de filosofie ingeschreven. Het bewijs werd niet 'gerecenseerd'. De dag na zijn inschrijving, 18 december 1840, ontving hij de kandidaatsbul in de 'ordo matheseos etphilosophiae naturalis.' De studie van wis-en natuurkunde was hem klaarblijkelijk blijven boeien, en zijn werkkring bood hem voldoende ruimte daartoe. 89 Overigens heeft Kinker hem gewaardeerd, en heeft hij, naast zijn dagelijkse werk, tijd kunnen vinden om nu en dan wat te publiceren.

Publikaties 90

Blijkens de naamlijst van Brinkman heeft Cocheret, behalve Le dualisme, zes boeken gepubliceerd, waarvan ik er slechts drie heb kunnen achterhalen. Een herdenkingspreek naar aanleiding van zijn 25jarig ambtsjubileum, een boekje over de wijsbegeerte en een commentaar op de Openbaring aan Johannes heb ik, ook na intensief speurwerk, niet gevonden. 91 Daarbij komt dat het niet onmogelijk geacht moet worden dat Cocheret, al dan niet anoniem, artikelen geschreven heeft die mij tot nog toe zijn ontgaan. Vanaf 1830 (het bovengenoemde blad Revue Beige) namelijk is zijn behoefte zich in het publiek te uiten aanwijsbaar.

De oudste mij bekende publikatie van Cocheret is een wiskundige studie, Proeve eener inleiding tot de kennis der wiskundige wetenschappen (Amsterdam 1833). Het is bedoeld voor hen die zich, met een middelbare school als ondergrond, verder in de wiskunde willen verdiepen, en hij heeft zich vooral gericht op het uiteenzetten van de ratio mathematica, de grondbegrippen waarop de wiskunde is gebouwd. Dat hij de wiskunde liefhad, blijkt wel uit zijn docentschap ten behoeve van de opleiding tot kapitein te 's Hertogenbosch. We zagen bovendien dat hij in zijn Amsterdamse jaren bijles wiskunde gaf. Ook in deze jaren zou hij een publikatie over de wiskunde het licht doen zien (zie hieronder). Deze belangstelling is minder verwonderlijk dan het lijkt, daar wis-en natuurkunde vanouds als onderdelen van de filosofie werden gezien. Pas met het Organiek Besluit van 2 augustus 1815 werden wis-en natuurkunde ondergebracht in een aparte faculteit. Zoals straks nog zal blijken, had Cocheret een voorkeur voor de situatie van voor 1815. De opbloei van de wiskunde ervoer hij als één van de verblijdende tekenen van een vooruitgang in verlichting en beschaving, de 'stem der rede en des gezonden verstands' doet zich luide horen, en hij verwachtte veel van de opbloei der wiskunde voor de natuurkunde, werktuigkunde etc. 92

De tweede mij bekende publikatie is een preek uit 1836, Le culte chrétien ou la religion universelle. Sermonprononcédans l'Église Wallonne de Haarlem, le 26 juin 1836. De preek is uitgegeven te Amsterdam bij P. Lorié in 1837. Hij telt 32 bladzijden en begint met de constatering dat de werkelijke vooruitgang in de kerkgeschiedenis zeer langzaam gaat. Er zijn vele duistere bladzijden, en pas met Erasmus, 'le prince des Reformateurs', is er een begin van herstel na de Middeleeuwen. Dat er

zo weinig voortgang is gemaakt, is de schuld van de mensen. Zij zijn teveel gefixeerd geweest op uiterlijke godsdienstige vormen, symbolen en dogma's, en hebben de innerlijke godsdienst verwaarloosd. Een en ander wordt uitvoerig geadstrueerd aan de hand van Johannes 4:24.

In het tweede deel van de preek laat Cocheret zien dat er in het geloof veel verborgen is, dat toebehoort aan God. Voor de mensheid is duidelijk, mede op grond van de natuur, dat God liefde is, dat Hij de wereld door zijn voorzienigheid onderhoudt, en dat er een eeuwig leven is. Dit alles wordt ons ook door Jezus voorgeleefd, met een 'simplicité aimable'. In de toepassing voert hij een hartstochtelijk pleidooi voor tolerantie. Het ware geloof is niet aan kerkgrenzen gebonden, er is een geloofsverbondenheid boven de kerkelijke verdeeldheid. Daarom moeten we de Schriften bestuderen en alle partijschap verwerpen.

Het is, naar het mij voorkomt, een weinig opzienbarende preek. Soortgelijke geluiden waren in die dagen aan de orde van de dag. Het is het pleidooi van de liberale burgerij, die er alle belang bij had twist en tweedracht te voorkomen en die beïnvloed was door de Nederlandse Verlichting. 93 Verder is de nadruk op de rede en de moraal opvallend. Theologisch gezien mag Cocheret getypeerd worden als rationalistisch supranaturalist. Bovendien, we schrijven 1836, lijkt het erop dat Cocheret zich tegen de Afgescheidenen keert, in ieder geval tegen de partijgeest, tegen de verheffing van dogma's tot belijdenis, en een impliciete verwijzing naar de Afscheiding ligt voor de hand. 94

In 1846 publiceerde Cocheret een Tabula Synoptica of beknopt, volledig en beredeneerd overzigt van den geheelen omvang der wiskunde. De aanleiding was een vraag van het Nederlands Wiskundig Genootschap te Amsterdam, dat in de 'Voorrede' staat aangeduid als een 'wiskundig genootschap, ten spreuke voerende: een onvermoeide arbeid komt alles te boven'. 95 De vraag betrof die naar het 'eigendommelijk karakter en kenmerkend onderscheid van sommige deelen der wiskunde'. Het werd uiteindelijk een overzicht, zoals dat tot dan toe niet in het Nederlandstalig gebied voorhanden was.

Ondertussen geven de bronnen duidelijk aan dat Cocheret onder invloed van J. Kinker was geraakt. Hij schreef van hem bijvoorbeeld een levensbericht 96 en vertaalde een opstel van Kinker in het Frans. 97 Voor hem stond Kinker op dezelfde eenzame hoogte als Kant, Schelling, Fichte, Hegel en Jacobi. Zoals vermeld had Cocheret Kinker in Luik leren kennen. Beiden waren in hun Amsterdamse tijd bovendien lid van het Leesmuseum. 98 Op Kinkers verzoek gaf Cocheret na diens overlijden het reeds genoemde manuscript uit, getiteld: Le dualisme de la raison humaine, een studie over Kant. In dit boek doet Kinker een poging de methode van Kant ten aanzien van de zuivere rede ook toe te passen op de inwendige ervaring. Het ik is geen noumenon of denkbeeldig iets, dat buiten de ervaring ligt; het is een phaenomenon, een verschijnsel der inwendige ervaring. Kinker had Cocheret, zo blijkt uit het 'Avis aux lecteurs', het manuscript enkele weken voor zijn dood toevertrouwd als blijk van vriendschap en 'ongehoord' vertrouwen. Bij die gelegenheid had Kinker Cocheret zijn bedoelingen uitgelegd met dit manuscript, maar hem tevens de vrijheid gegeven het aan te vullen, te verbeteren en te annoteren. Van grammaticale verbeteringen heeft Cocheret geen melding gemaakt, maar van alle andere wijzigingen wel. Bij deze arbeid werd hij geholpen door de waalse predikant J. Teissèidre 1'Ange en prof. P.J. Veth. Ook de Commissaris des Konings in Noord-Holland, DJ. van Ewijck, wordt hartelijk bedankt, deze was namelijk opgetreden als maecenas en had klaarblijkelijk de uitgave mogelijk gemaakt. Dat de uitgave enkele jaren op zich heeft laten wachten, blijkt uit een prospectus van Weyting en van der Haart uit 1850. Deze vermeldt dat er aanvankelijk te weinig mensen ingetekend hadden om de uitgave lonend te maken. Op aandrang echter van Frederik, Prins der Nederlanden, had de uitgever een nieuwe prospectus verspreid, in de hoop op meer intekeningen. Mede door de hulp van Van Ewijck is het tot uitgave gekomen. 99

Na dit woord vooraf, dat overloopt van de verering voor het genie Kinker, volgt een 'notice biografique', eveneens nogal hagiografisch. De wetenschappelijke wereld kan nu, dankzij het werk van Kinker, eindelijk doordringen in de geheimenissen van de Koningsberger. Meer dan voor de biografische feiten wil Cocheret in deze notitie dan ook aandacht vragen voor de betekenis van Kinker als geleerde.

Aan het slot van het tweede deel belooft Cocheret een commentaar op dit boek te schrijven. Daarin wil hij dit boek van Kinker toelichten, en bovendien laten zien hoe 'la raison nous conduira a la foi'. Zover is het niet gekomen, waarschijnlijk omdat Cocherets gezondheid hem in de steek liet. Hij overleed namelijk op 21 april 1860, 'na een lijden van bijna negen jaren, echter kalm en zacht'. 100 Van welke aard dit lijden was, heb ik tot nog toe niet kunnen achterhalen. Maar het zou kunnen verklaren waarom de beloofde commentaar op Kinker nooit verschenen is. Overigens was het oordeel van B.H.C.K. van der Wijck zowel over Kinker als over Cocheret vernietigend. Het werk was eigenlijk nog niet rijp om gedrukt te worden. Het wemelt van de herhalingen en tegenstrijdigheden, de eenheid ontbreekt. 'Over menige bladzijde ligt een floers, zoo dik, dat geen menschelijk oog het doordringen kan'. 101 Cocheret's verering voor Kinker wordt op de korrel genomen wanneer Van der Wijck signaleert hoe Cocheret niet bestaande Franse woorden laat staan met als commentaar: 'mot nouveau créé par 1'auteur'. De ondoordachte ijver van Cocheret heeft noch aan de wetenschap noch aan Kinkers nagedachtenis een dienst bewezen. 'Het boek is in den volsten zin des woords onleesbaar'. 102

Artikelen

In een brief aan JJ.F. Wap beloofde Cocheret in 1851 deze redacteur van Astrea één of twee artikelen over Kinker zoals deze hem gevraagd had. 103 In afwachting daarvan gaf hij iets van Kinker zelf, een 'discours qui contient des apergus nouveaux et des pensées piquantes.' Het betreft een Franse vertaling van een artikel van Kinker, door Cocheret aangeduid als 'Discours sur le genre romantique'. 104 De beloofde artikelen over Kinker zijn waarschijnlijk niet verschenen, in Astrea heb ik ze althans niet kunnen vinden. In Astrea vinden we wel twee andere artikelen die zonder twijfel van de hand van Cocheret zijn. In het eerste gaat hij in op de recensie van F.C. de Greuve van Le dualisme. 105 Hij begint deze polemiek met een lofzang op onder andere de herlevende belangstelling voor de wijsbegeerte, waardoor enerzijds het 'monster des Ongeloofs, met zijn Pantheïsmus, Materialismus en Fatalismus', en anderzijds 'het gedrogt des Bijgeloofs, met zijn Mysticismus en Fanatismus den Nederlandschen grond verlaten, of ten minste er voor Rede en Christendom zwichten zal!' De polemiek zelf betreft het gebruik van 'raison' en 'intelligence' door Kinker. Hier wordt ook duidelijk dat Cocheret op sommige punten met Kinker van mening verschilde. De Greuve had namelijk opgemerkt dat Cocheret Kinkers wijsgerige overtuiging geheel was toegedaan. In reactie daarop verwijst Cocheret naar zijn boek Een woord voor alle vrienden van waarheid en godsvrucht uit 1846. In dit verband wijst hij erop dat hij op het punt van de antinomieën en bovenal op het punt van het gezag der Rede nogal met Kinker van mening verschilt. Bovendien wenst hij een onderscheid te maken tussen zijn wijsgerige, zijn theologische en zijn christelijke overtuiging. Tot nog toe heb ik dit boek niet kunnen achterhalen, zodat de eigen positie van Cocheret voor het overige nog niet in kaart kan worden gebracht.

In een tweede artikel behandelde Cocheret een boek van J. Roos, Aanteekeningen op de zielkunde van den hoogleeraar T. Roorda. 106 Daarin bekritiseert Cocheret de kritische stellingname van Roos, zonder het overigens in alles met Roorda eens te zijn. Wel heeft hij veel waardering voor deze geleerde. Ook de belangstelling voor de psychologie wordt verklaarbaar indien we letten op de encyclopedie: de kennis der menselijke psyche werd in de eerst helft van de vorige eeuw algemeen beschouwd als onderdeel van de filosofie.

Tot slot vraag ik nog aandacht voor een serie artikelen over de wijsbegeerte uit 1851 en 1852. 107 Het

is niet geheel zeker dat deze schetsen van de hand van Cocheret zijn (slechts het eerste is ondertekend met een C.), maar er zijn wel aanwijzingen die duiden op Cocheret als de auteur: een loffelijke aanhaling van Kinkers Le dualisme, een lofzang op de wiskunde, een verwijzing naar Van Ewijck, en onmiskenbaar theologische uitdrukkingen, zoals bijvoorbeeld het onderscheid tussen geopenbaarde en natuurlijke godskennis. De eerste is nodig voor een eeuwig leven. Bovendien blijkt uit het begin van bovengenoemde polemiek met De Greuve, dat deze volgens Cocheret zijn ' vertoogen' in Astrea kende. Cocheret reageert aan het slot van zijn artikel op De Greuve's kritische verwijzing naar één van die artikelen waarin gesproken wordt over het 'dualisme van het verstand', zoals hij eerder in zijn reactie inging op deze kwestie in verband met De Greuve's opmerkingen hierover naar aanleiding van Le dualisme. De Greuve is van mening dat deze term onjuist is. Cocheret verdedigt hem, en het heeft er de schijn van dat hij daarmee zichzelf verdedigt. Indien deze conclusie juist is, kan tevens geconcludeerd worden dat in de eerste twee jaargangen van Astrea Cocheret de belangrijkste auteur is geweest waar het gaat om de bijdragen over de wijsbegeerte. De wijsbegeerte kreeg vanaf 1853 - het jaar waarin Cocheret zijn hulppredikerschap neerlegde - nauwelijks meer aandacht, en ook dat wijst op Cocheret als auteur, daar hij, zoals boven reeds vermeld, rond 1852 ernstig ziek is geworden en zijn werk als hulpprediker moest beëindigen.

In deze serie wordt aandacht gevraagd voor de filosofie. Het eerste artikel heeft als opschrift: 'Inleiding tot de afdeeling 'wijsbegeerte'. Wijsbegeerte is voor Cocheret de wetenschap der beginselen, de wetenschap, die de gronden van alle waarheid en kennis aangeeft, de algemene wetenschap, zonder welke er geen bijzondere wetenschap kan zijn. Het is de wetenschap die ons het Goddelijk wezen, de bovenzinnelijke wereld, de zichtbare schepping en de menselijke geest leert kennen, zij leert ons de eerste grondbeginselen van de natuurkunde, van de wiskunde, van de staatkunde en van de godgeleerdheid kennen, 'voor zover de menschelijke rede zulks vermag.' Van groot belang is echter dat zij zich houdt aan de grenzen van het menselijk kenvermogen. Dat dit niet gebeurt, is de reden van de heilloze verwarring waarin de bespiegelende wijsbegeerte is terecht gekomen. De wijsbegeerte is terecht gekomen in atheïsme of pantheïsme, de Rede verzet zich tegen de lichte last der goddelijke openbaring en een christelijke zedeleer, ze valt het goddelijk evangelie onbarmhartig aan, en ze acht zich ontslagen van de Godheid met welke de christenen door de Heiland der wereld en de Verlosser van zondaren zijn verzoend. In de artikelenserie wil Cocheret de zuivere, edele wijsbegeerte schetsen, maar op het gebied van het geloof, de zedelijkheid en de cultuur wil hij voorrang verlenen aan de geopenbaarde leer van de Bijbel boven de natuurlijke godgeleerdheid. Dit wil hij doen door aan te tonen dat zelfs de grootste geesten niet bij machte zijn de kennis der waarheden, nodig voor de zaligheid van onze zielen, aan het licht te brengen. Behalve op Kinker beroept Cocheret zich op E. Pressensé en J. Choisy.

In de eerste schets ging Cocheret in op de oorsprong der wijsbegeerte. Deze wortelt in de menselijke natuur en geschiedenis, en we vinden haar derhalve bij alle volken. Haar ontstaan hangt samen met de levensvragen, en die zijn algemeen menselijk. Als gevolg van de Voorzienigheid echter heeft dit wijsgerig bezig zijn zich slechts bij enkele volkeren tot wetenschap kunnen ontwikkelen. Daar werden de levensvragen niet overgelaten aan de priesters, maar overgebracht naar het gebied der gedachten, denkbeelden en begrippen. Hierbij heeft Cocheret in het bijzonder het Griekse volk op het oog, dat daarin door geen enkel ander volk werd overtroffen.

In de tweede schets gaf Cocheret een nadere bepaling van het begrip wijsbegeerte. Na een uitvoerige etymologische ontleding van het woord filosofie, betoogt hij dat de wijsbegeerte bestaat uit drie delen:1. de leer van God of de theologie; 2. de leer van de menselijke ziel, of de psychologie; en 3. de leer der stoffelijke voorwerpen of dingen, de fysica en de wiskunde. Dit schema wordt verdedigd tegen de tendentie van de tijd om wiskunde

en natuurkunde en psychologie niet langer als onderdelen van de filosofie te zien, en het begrip alleen te gebruiken voor de bespiegelende wijsbegeerte. Over de verhouding daarvan tot de theologie in eigenlijke zin zwijgt Cocheret, hoewel hij zich een uitvoerige zijsprong veroorlooft waarin hij Jezus als de bron van ware wijsheid schildert. De grens van de filosofie wordt bepaald door de grens van ons kenvermogen, en voor heilzame kennis van God blijven wij op de openbaring in de Schrift aangewezen.

In de derde schets, bestaande uit drie delen, behandelde Cocheret de wijsgerige scholen, om aansluitend aandacht te vragen voor de 'nieuwere wijsbegeerte'. Een aparte bespreking wijdde hij aan 'de studie der wijsbegeerte in ons vaderland', met veel aandacht voor C.W. Opzoomer en diens De weg der wetenschap. Kernpunt van Cocherets kritiek is dat Opzoomer de natuurkundige methode zonder meer wil toepassen op de geestelijke wetenschappen. Er is weliswaar een algemene wetenschappelijke methode, maar er zijn ook een bijzondere methoden, één voor de geschiedenis, één voor de natuurlijke kennis, één voor de speculatieve wijsbegeerte, en, eindelijk, één voor de godgeleerdheid. Het is niet de natuurkunde die de methode voor de filosofie moet verschaffen, het is de filosofie die voor de natuurkunde de juiste logica moet verschaffen.

In de vierde schets tenslotte behandelde Cocheret datgene wat hij als resultaat van de geschiedenis der wijsbegeerte zag. Hij eindigt met een lang citaat van Roorda, waarin deze beklemtoont dat de ware levensvragen niet door de filosofie worden opgelost.

Slotwoord

Zorgvuldig archiefonderzoek maakt duidelijk dat de levensgang van deze onbekende predikant behoorlijk gedetailleerd in kaart kan worden gebracht. Of Cocheret zelf als gevolg van al dit speurwerk beter gekend wordt, is een andere vraag. Persoonlijke getuigenissen van mensen die hem gekend hebben heb ik tot nog toe niet kunnen vinden, en voor zover er sprake is van bewaard gebleven correspondentie staat deze direct met zijn positie als predikant in betrekking (Luik), of het betreft financiële zaken. Daarbij komt dat ik niet al zijn publikaties heb kunnen achterhalen. Er blijft sprake van blinde vlekken. Toch zijn er een paar punten die opvallend genoemd mogen worden.

De manier waarop Cocheret vanaf 1848 zijn financiële belangen behartigde, wijst op overspanning en op een opvallende hardnekkigheid ten aanzien van het eigen, vermeende gelijk. Een zeker gevoel van miskenning en geleden onrecht is ongetwijfeld het deel van Cocheret geweest, maar of Cocheret zijn situatie goed heeft ingeschat, waag ik te betwijfelen. Hetgeen natuurlijk niet afdoet aan het feit dat de gespannen situatie te Luik en zijn overhaaste vertrek geen alledaagse gebeurtenissen in een mensenleven vormen. Hij wist zich als hulpprediker na zijn Luikse jaren een inkomen te vergaren dat hoger was dan dat als predikant van Luik en hoger dan dat van vele dorpspredikanten in Nederland. Dat de markt voor predikanten na 1830 instortte en dat Cocherets talenten niet zo groot waren dat men hem als predikant in één van de grote steden begeerde, kan de overheid niet verweten worden.

Gezien zijn blinde verering van Kinker moeten Cocherets wetenschappelijke kwaliteiten niet te hoog ingeschat worden. Hij zelf dacht daar wellicht anders over, althans, zijn proza is niet vrij van een zeker pathos. Overigens dweepten meer mensen met Kinker, en Cocheret ging op essentiële punten beslist eigen wegen. Dit laatste pleit voor zijn zelfstandigheid, die klaarblijkelijk niet aan zijn verering voor Kinker ten onderging. Gezien het feit dat ik niet al zijn publikaties heb kunnen achterhalen, blijft vooralsnog zijn exacte verhouding tot Kinkers gedachtengoed onduidelijk, en daarmee toch eigenlijk ook het middel voor een juiste plaatsbepaling en inschatting van zijn kwaliteiten. Zijn plaats in het Nederlands kerkelijk en theologisch leven is, getuige het ontbreken van gedachtenisartikelen in de voor de hand liggende tijdschriften en couranten, waarschijnlijk onbetekenend geweest.

Geschriften

Bron: Alphabetische naamlijst van boeken, plaaten kaartwerken die gedurende de jaren 1833-1849 in Nederland uitgegeven of herdrukt zijn.

Alphabetische naamlijst van boeken, plaat-en kaartwerken die gedurende de jaren 1850-1862 in Nederland uitgegeven of herdrukt zijn.

Proeve eener inleiding tot de kennis der wiskundige wetenschappen, ten dienste der studerende jongelingschap en andere jonge beoefenaren der wijsbegeerte (Amsterdam 1833)

Le culte chrétien, ou la réligion universelle. Sermon prononcé dans l'Église Wallonne de Harlem, le 26 juin 1836 (Amsterdam 1837)

Tabula synoptica, of beknopt, volledig en beredeneerd overzigt van den geheelen omvang der wiskunde (Amsterdam 1846)

Een woord voor alle vrienden van waarheid en godsvrucht, bijzonder in Nederland en in dit beslissende tijdstip, over wijsbegeerte, wetenschap en godgeleerdheid en derzelver wederkeerige hulde en onderling verband (Amsterdam 1846)

Tweetal leerredenen. I. 25-jarige Evangeliedienst. II. Jezus Christus verheerlijkt op den berg (Amsterdam 1850)

Version nouvelle et poétique de l'apocalypse ou révélations de St Jean, suivie de quelques considérations importantes (Amsterdam 1850)

'Aanteekeningen op de zielkunde van den hoogleeraar T. Roorda Astrea 2 (1852), 13-15 en 152-158

'Iets over het dualisme van mr. J.Kinker als ook over de aanteekeningen van dr. J. Roos op de zielkunde van den hoogleeraar T. Roorda' Astrea 1 (1851)362-366'

'J. Kinker', Algemeene Konst en Letterbode 1845 nr 42, 226.

'Over den tegenwoordigen staat der wijsbegeerte in Europa en bijzonder in ons vaderland', Astrea (1851)97-101

Astrea (onzeker)

'Inleiding tot de nieuwere wijsbegeerte', Astrea (1851)97-101

'Oorsprong der wijsbegeerte. Eerste Schets', Astrea (1851) 121-125

'Bepaling van het begrip Wijsbegeerte. Tweede schets', Astrea (1851) 151-157

'De wijsgeerige scholen. Derde schets I', Astrea (1851) 169-173

'De wijsgeerige scholen. Derde schets II', Astrea (1851)215-220

'De wijsgeerige scholen. Derde schets III', Astrea (1851)261-266

'De wijsgeerige scholen. Slot', Astrea (1851) 324-332

'De wijsgerige stelsels. Vierde schets. Overgang, Astrea (1852) 159-163

'De studie der wijsbegeerte in ons vaderland. Prof. C.W. Opzoomer's Handboek der logica: De weg der wetenschap, Astrea (1851) 269-274 en 289-293

Vertalingen/uitgave

J.Kinker, Le dualisme de la raison humaine; ou le criticisme de Em.Kant, amélioré sous le rapport de la raison pure, et rendu complet sous celui de la raison pratique (Amsterdam 1850-1852)

J. Kinker, 'Discours sur le genre romantique', L'Astrée. Beaux arts, des sciences et de la litérature dans les Pays Bas (= bijlage bij de Nederlandstalige uitgave), 1 (1851) 55, 57-61 en 65-68

Noten


1 A.J. Hanou, Sluiers van Isis. Johannes Kinker als voorvechter van de Verlichting, inde Vrijmetsela rij en andere Nederlandse genootschappen 1790 1845 I-II (Deventer 1988), aldaar I, 166, noemt hem de vertrouweling van Kinker, M.C. van Hall, Mr. Johannes Kinker. Bijdragen tot zijn leven, k rakter en schriften (Amsterdam 1850) 105, noemt hem Kinkers vriend.

2 F.M.Gagnebin, 'Liste des églises wallonnes des Pays Bas', Bulletin de la commission d'histoire des églises wallonnes 3 (1888) 25-64; 97-120; 209-240; 313-356, aldaar 33; C. Sepp, Uit het predikantenleven van vroegere tijden (Leiden 1890) 105-106; H.R. Boudin, Les relations entre les

églises protestantes et l'état en Belgique (1814-1839). Un nouvelle aurore de la liberté I-V (Brussel 1975-1976), aldaar II, 281-289, 439-444 en IV, 64-65; een samenvatting van zijn gegevens over Luik en Cocheret in H.R. Boudin, 'Jean Daniël Cocheret de la Morinière', in: H.R. Boudin (red.), Belgische protestantse biografieën, 4 (1990) B-Coch, 1-4. Op de titelpagina van Le dualisme duidde Cocheret zichzelf aan als 'pasteur émérite, ancien aumonier et ministre du St. Evangile, auprès de 1'église protestante de Liège, de 1'église wallonne de Boisleduc etc; ci devant instructeur extraordinaire pour la classe la plus élevée des mathématiques auprès de Tarmée nationale en ladite ville du Braband Septentrional; phil.theor. et scient. cand. In de 'verzameling Regt' (Centraal Bureau voorde Genealogie, 's Gravenhage (CBG)) staat Cocheret in de rubriek Waals-Gereformeerde predikanten vermeld onder 's Hertogenbosch.

3 Aangeduid als Familiestukken.

4 Ik raadpleegde voor de familiegegevens het Fichier du Réfuge in het Archief van de Waalse Kerken, Bibliothèque Wallonne Amsterdam (BW); de registers van de Waalse Gemeente te Amsterdam, Gemeente Archief (GA) Amsterdam; gegevens van het CBG; van de burgerlijke stand van Amsterdam, GA Amsterdam, en enkele gegevens uit de Familiestukken. Zijn doop vond plaats op 9 maart 1794, op 25 april 1809 werd hij lid van de Waalse Gemeente te Amsterdam 'par confession'. Archieven Waalse Gemeente Amsterdam, inventarisnummers 47, 48, 49, de verschillende lidmatenregisters. Op 17 november 1818 werd hij uitgeschreven naar Utrecht. Zie ook het Fichier.

5 Brief van CBG gedateerd 6 oktober 1994 en onderzoek ter plaatse. Een afbeelding van het wapen in de collectie Steenkamp-Damstra van het CBG vermeldt als betekenis 'de haan blijft ons trouw' of 'de haan verlaat ons niet'. Op de achterzijde van dit fiche staat vermeld dat in de kring der hugenoten deze spreuk wellicht betekent: 'Wij blijven den fransen aard in den vreemde getrouw.'

6 BW Amsterdam, Archief Waalse Kerken, Fichier de Réfuge: 'Regu membre de 1'Eglise de Amsterdam, le 1737 septembre, sortie ü Middelbourg'. Zijn naam wordt hier geschreven als Cocheret dit la Moriniere, Louis Estienne. Een ander fiche vermeldt 1 juli 1738, onder de naam 'Cocherat (sic!) de la Moriniere, Louis Estienne, par témoignage de Middelbourg.' Ik neem aan dat het hier om dezelfde persoon gaat. Het lidmatenregister vermeldt slechts hetgeen op het fiche van 1 juli 1738 vermeld staat, GA Amsterdam, Archieven Waalse Gemeente Amsterdam (archiefnummer 201), inventarisnummer 47 d. Hij is poorter geworden op 18 mei 1747 (GA Amsterdam, Poortersboek Amsterdam). In Middelburg is in wo II veel materiaal betreffende de Waalse Gemeente verloren gegaan. In een brief van 15 april 1994 deelde de archivaris me mee dat de naam Cocheret de la Morinière in het bewaard gebleven materiaal niet voorkomt. Ook in een (toevallig) bewaardgebleven lidmatenboek van Middelburg dat berust in de BW, met inschrijvingen tot 1726, komt de naam niet voor.

7 In een stamreeks afkomstig van het CBG staat vermeld dat de familie waarschijnlijk na de opheffing van het Edict van Nantes naar Nederland is gekomen. De oudste gegevens komen echter, zoals boven vermeld, uit Amsterdam. In een aanbevelingsbrief van zijn kerkeraad aan de kerkeraad van de kerk te Parijs (zie onder) wordt zijn vader een 'issu de réfugiés' genoemd. Deze familietraditie omtrent de achtergrond heeft derhalve oude papieren. In familiecorrespondentie uit de 20e eeuw wordt gesproken over een vlucht uit Frankrijk, met slechts twee vazen van Sèvresporcelein en een luiermandje. Dit materiaal werd in 1954 nog bewaard. Zie Th. Hilhorst te Amsterdam aan A.F. Cocheret de la Morinière, gedateerd 25 oktober 1954, Familiestukken. Overigens deelde de Société de 1'histoire du protestantisme franjais me desgevraagd mee dat de naam in de ter beschikking staande bronnen niet voorkomt (brief van 6 december 1994).

8 GA Amsterdam, Amsterdams Poortersboek.

9 Martha Frésil, Elisabeth Touchay en Magdalena Cacouault. Gegevens CBG. Al deze namen komen voor in het Fichier.

10 GA Amsterdam, Amsterdams Poortersboek, 4 juni 1762, s.v. Damianus Harmanus Heller, van Osnabrugge.

11 ARA, Archief Staatssecretarie 1813-1840 (toegangsnummer 2.02.01), inventarisnummer 4261, Minitueele besluiten van het algemeen bestuur, den souvereinen vorst en koning, met bijlagen, 22 juni 1837, 105. Daarbij is gevoegd het rapport van de Minister van Justitie van 15 juni 1837, 50. Zijn broers bleven de naam Cocheret dragen. De aan-

vraag van Cocheret is gedateerd 12 april en berust in het archief van het Ministerie van Justitie, ARA. Hij vermeldt onder meer dat zijn tante Suzanna de dubbele naam altijd is blijven dragen.

12 In een verklaring van de actuarius van de classis Amsterdam gedateerd 31 maart 1815 staat vermeld dat Cocheret sedert 24 april 1813 'op de rolle der studenten bij de E. Classis van Amsterdam is ingeschreven als student in de Theologie'. Familiestukken. Zie ook Album Academicum van hetAthenaeum Illustre en van de Universiteit van Amster dam (Amsterdam 1913) 79.

13 Zie voor deze hoogleraren, de faculteiten letteren en theologie en het Athenaeum in zijn algemeenheid Gedenkboek van het Athenaeum en de Universiteit van Amsterdam 1632-1932 (Amsterdam 1932). Zie ook Geschiedenis van het Amsterdamsch Studentenleven (Amsterdam 1932), 12-52. Voor andere hier genoemde personen wordt verwezen naar de bekende lexica.

14 G.W. Kernkamp, De Utrechtse universiteit 1636-19361-11 (Utrecht 1936), aldaar II, 73-112, zowel over de organisatie van de studie als over de theologische faculteit.

15 Reglement op het examen en de toelating tot het leeraar-ambt in de Hervormde Kerk, artikel 8, in G. van der Tuuk, Handboek voor hervormde predikanten en kerkenraadsleden Eerste stuk, (Leeuwarden 1845 2 ) 243-255.

16 Kernkamp, De Utrechtse universiteit, schreef dit in 1936!

17 Reglement, artikel 8 sub b. (= Handboek I, 245). Zie verder hieronder.

18 Voor de oiganisatie van de Waalse Kerken zie men Règlemens généraux etparticuliers a l'usage des Eglises Wallonnes du Royaume des Pays Bas (De Haag 1818) (twee delen in een band) en Van der Tuuk, Handboek, I, 52-76.

19 De brief van Cocheret wordt bewaard onder nummer 105, inventarisnummer 286, Recueil des pièces entrées. Behandeld tijdens de zitting van de synode van september 1818, zie Actes de la Réunion 1818, artikel 58, inventarisnummer 350. Van deze synodale acta werd jaarlijks door de secretaris een gedrukte versie samengesteld die verzonden werd aan alle kerken. Dit verslag bevat echter niet alle details. Voor de reactie op de brief van Cocheret zie Verslag Ille Réunion, 1818, V 6. Er bestaat een repertorium op de Actes de la Réunion, onder nummer 14. Cocheret wordt daarin herhaaldelijk genoemd, maar pas nadat hij predikant van 's Hertogenbosch was geworden. Op de Actes de la Commission pour les affaires des Églises Wallones bestaat geen repertorium, evenmin als op de ingekomen en uitgegane brieven. Deze laatste zijn in de genoemde Liste in chronologische volgorde genoteerd.

20 BW Amsterdam, Archief Waalse Kerken, Actes de la Réunion 1819, artikel 35 en 49, inventarisnummer 350 (= Verslag IVe Réunion, 1819, III, 4d). In de Familiestukken bevindt zich een schuldbekentenis van L.E. Cocheret aan Andries Andriessen gedateerd 1 juni 1819, groot ƒ 2.900. De laatste aflossing vond plaats op 20 oktober 1826. Of deze lening mede noodzakelijk was om de studie van zijn zoon te financieren, is niet duidelijk. Het is een voor die tijd zeer forse lening. In 1830 zou Cocheret de koning verzoeken hem een voorschot of lening te verstrekken, om het restant van deze schuld, ƒ 719, 25 af te lossen. De wed. A. Andriessen was namelijk bereid de helft van de openstaande bedrag aan de vader kwijt te schelden, mits de zoon bereid was de andere helft af te betalen. Het verzoek van Cocheret werd niet ingewilligd. ARA, Departement Hervormde Eredienst (toegangsnummer 2.07.01.03), Ingekomen en minuten van uitgegane stukken, 14 mei, 1, inventarisnummer 330; 24 mei, 6, inventarisnummer 331; 3 juni, 20, en 11 juni, 6, inventarisnummer 333.

21 BW Amsterdam, Archief Waalse Kerken, inventarisnummer 351, Actes de la Réunion, 1820, artikel 30 (= Verslag Vme Réunion, 1820, II 4b).

22 Het Reglement op het examen spreekt over twee preken, artikel 8 (= Handboek, 1, 245). Règlemens n généraux en particuliers II, artikel 8, noemt de derde preek, waarbij de predikant van de universiteitsstad betrokken is, met verwijzing naar een dispositie van de Commissaire Général van 5 oktober 1816, par. III, 2. Een verklaring uit Utrecht m.b.t. de gehouden preek en van zijn kerkelijk lidmaatschap gedurende meer dan twee jaar, van 30 april 1820, in Familiestukken.

23 BW Amsterdam, Archief Waalse Kerken, inventarisnummer 287, Recueil des pièces entrées, brief 36. Deze aanvraag is gedateerd 1 mei 1820 en bevatte als bijlagen de hierboven genoemde testimonia. Een antwoord werd verzonden op 17 mei, met daarin de opgaven voor het examen. Zie Livre

des copies de la Commission, inventarisnummer 330, 275. Het verslag van deze handelingen in de Actes de la Commission, inventarisnummer 276, 20e scéance, artikel 11. Het verslag van het examen 20e scéance, artikel 23. De Acte d'admission, voorgeschreven in het Reglement op het examen, artikel 29 (= Handboek, I, 252-253) in Familiestukken, gedateerd 21 juli 1820.

24 BW Amsterdam, Archief Waalse Kerken, Fonds des Galériens, Bourse d'Otterberg, Fonds des Eglises de Pologne. Actes de la Réunion 1820, artikel 39 sub XXIV en artikel 40, inventarisnummer 351 (= Verslag Ve Réunion, 1820, 4b).

25 Familiestukken, gedateerd 19 september 1820.

26 BW Amsterdam, Archief Waalse Kerken, Actes de la commission 1821, inventarisnummer 276, scéance 23, artikel 15, en inventarisnummer 351, Actes de la Réunion, 1821, artikel 37 ( = Verslag Vle Réunion, 1821, II, 4 c).

27 Zie het uittreksel uit het doopregister der Rooms-Katholieke kerk het Boompje, ze werd 8 januari 1793 gedoopt. In: Familiestukken.

28 Zijn kleinzoon Gerhard Jan Daniël Aalders werd na een krachtdadige bekering predikant in de Gereformeerde Kerken in Nederland. Zie M.J. Aalders, 'Aalders (Ihrhove)', in: R van Beek e.a. (red.), De dolerenden van 1886 en hun nageslacht (Leusden/Kampen 1990) 120-129.

29 Verzameling overlijdensadvertenties CBG.

30 Opvallend is dat de eerste gemeente door Sepp niet genoemd wordt. Ook Boudin laat (in navolging van Sepp ? ) Cocherets loopbaan beginnen in Nuenen. Zie Archief Hervormde Gemeente Heeze.

31 H.G. van Moorsel, Kronijk of aantekening der merkwaardige voorvallen binnen de gemeente Heeze en eenige omliggende dorpen en enkele w ken algemeene belangstelling verdienen (Achels Kluis 1953)

32 Nuenen, Archief Hervormde Gemeente, inventarisnummer 2, Notulenboek kerkeraad.

33 BW Amsterdam, Archief Eglise Wallonne Bois le Duc. Van belang zijn de inventarisnummers 37 (Acta consistoire) en 79 (Ingekomen stukken).

34 Van Alphen's Nieuw Kerkelijk Handboek 1884 vermeldt voor 's Hertogenbosch in 1815 ƒ 1.100, in 1883 ƒ 1.200, en voor Nuenen twee keer ƒ 1.000. Had hij te Nuenen nog andere inkomsten?

35 ARA, Archief Staatssecretarie 1813-1840, inventarisnummer 1988, Minitueele besluiten etc, 20 juni 1824, 43 Het betreft een voordracht van de Minister van Binnenlandse zaken, Onderwijs en Waterstaat, gedateerd 12 juni 1824, 96, na ingewonnen advies van de gouverneur. Een afschrift van het Koninklijk Besluit 43 en de berichtgeving hiervan aan Cocheret, gedateerd 15 juli 1824 door de gouverneur in Familiestukken.

36 Zie ook Les Eglises Wallones des Pays-Bas (Am sterdam 1963) 37-39.

37 Vgl. J.A.M.M. Janssen, Op weg naar Breda. De opleiding van officieren voor het Nederlandse ger tot aan de oprichting van de Koninklijke Aca demie in 1828 ('s Gravenhage 1989), die niets over een opleidingsinstituut te Den Bosch vermeldt. C. J.Gudde, Vier eeuwen geschiedenis van het ga nizoen 's Hertogenbosch (Den Bosch 1958) vermeldt hier evenmin iets over.

38 ARA, Archief van het kabinet des konings, 1841-1897 (toegangsnummer 2.02.04), inventarisnummer 535, Minitueele besluiten, koninklijke wetten, enz, 8 februari 1849, 59.

39 BW Amsterdam, Archief Waalse Kerken, inventarisnummer 14, Répertoire de la Réunion annuelle, s.v. Cocheret en de artikelen in de Actes de la Réunion waarnaar wordt verwezen (inventarisnummers 352 en 353). In het bijzonder dit soort gegevens werd in het gedrukte Verslag niet opgenomen. Voor de gang van zaken tijdens de Réunion zie men Règlemens généraux et particuliers, II, de artikelen 62-105.

40 Règlemens généraux et particuliers, II, de artike len 83-89. Deze preken werden vervolgens in afwezigheid van de predikant beoordeeld, een vorm van intervisie avant la lettre. De tekst was 1 Timotheus 6:11, 12. Opening van de 9e Réunion, 1826.

41 Règlemens généraux et particuliers, II, de artike e len 77. Vgl. M.J. Aalders, 'De hervormde discussie over de toga 1850-1854', Jaarboek voor liturgie-onderzoek (1992) 205-232.

42 De 'Acte de détachement' van 25 september 1827, ondertekend door G.S. de Chaufepié, secretaris van de Commission, bevindt zich onder de Familiepapieren.

43 Over de organisatie van de kerken in de Zuidelijke Provinciën en de garnizoensgemeenten zie men Van der Tuuk, Handboek, I, 79-101, vooral II, 156-165, III, 182-186, en W. Bax, Gedenkboek der Nederlandsche Hervormde Gemeente te Maastricht 1632-1932 (Maastricht 1932) 328-331.

Er waren zes vaste garnizoensgemeenten, te weten Brugge, Bergen in Henegouwen, Doornik, Namen, Luik en Luxemburg. Zie hierover ook Recueil militair, bevattende de wetten, besluite en orders, betreffende de koninklijke Nederlan sche landmagt 1817, 1, 219-222 en 1821, II, 106-112. Dit jaarboek bevat een schat aan informatie over de behartiging van de kerkelijke zaken in de krijgsmacht. Over Luik en Hoey zie men in het bijzonder H.R. Boudin, Les relations, II, 281-289 en E.M.Braekman, Histoire de l'église protestante de Liège (Luik 1993).

44 ARA, Archief Staatssecretarie 1813-1840, inventarisnummer 2010, Minitueele besluiten etc, 19 juli, 30. Met het rapport van Eredienst en het verzoekschrift van Luik. Ook Kinker hoorde tot de ondertekenaars.

45 Braekman, Histoire, 61. Braekman spreekt op blz 62 (= 1828) over '351 militaires avec leurs families et 276 civils.' In het ingezonden bericht van Cocheret in de Boekzaal juli 1831 is sprake van een gemeente van meer dan duizend zielen. Boekzaal der geleerde wereld, 1831, 1, 746-748. Met dank aan dr. Aart de Groot die mij op deze bijdrage van Cocheret opmerkzaam maakte. In de registers van de Boekzaal van 1820-1862 komt de naam van Cocheret niet voor, behalve in een bespreking van een boekje van zijn hand.

46 Recueil, I, 1827, 228-230. ARA, Archief Staatssecretarie 1813-1840, inventarisnummer 2751. Het verzoekschrift uit Hoey is gedateerd 16 oktober 1826, het advies van Pallandt 25 november 1826, het advies van het Ministerie van Oorlog 13 juni 1827. Vgl. Boudin, Biografieën en Les relations, 287-289.

47 Braekman, Histoire, 61. Daarbij speelden het taalprobleem een grote rol en het feit dat de gemeente min of meer een streekfunctie vervulde.

48 ARA, Archief Staatssecretarie 1813-1840, inventarisnummer 2759, Minitueele besluiten etc, 26 juni, 101. Bijgevoegd zijn het verzoekschrift van Luik betreffende Van der Bank van 31 mei 1827, de reactie van Pallandt van 2 juni, het voorstel omtrent Cocheret, eveneens van 2 juni, en een laatste rapport hieromtrent van Pallandt van 18 juni. Brieven van Van der Bank aan Van Pallandt van 10 en 12 juni, ARA, Departement Hervormde Eredienst, inventarisnummer 250, Ingekomen stukken etc., 18 juni 1827, 27.23 juni besloot Willem I en Van Pallandt te verzoeken het beroep naar Utrecht ongedaan te maken, zie ARA, Archief Staatssecretarie, inventarisnummer 2757, Minitueele besluiten etc 23 juni 1827, 115.

49 Het archief van deze kerk berust bij de protestantse kerk te Luik, Quai de Marcellis 22, aangesloten bij 1'Eglise Protestante Unie de Belgique. Niet alle stukken die Boudin geraadpleegd heeft, waren ten tijde van dit onderzoek te vinden. Eerder zocht ook Braekman tevergeefs naar de archiefstukken uit deze periode. Waar daarnaar verwezen wordt zonder nadere vermelding, baseer ik me op Boudin, Les relations (zie noot 2). Met dank aan de predikant van deze gemeente die mij herhaaldelijk behulpzaam is geweest bij mijn speurwerk te Luik.

50 ARA, Archief Departement Hervormde Eredienst, inventarisnummer 349, Vervallen stukken bij 31 december 1830, 18, pakket C, brief van 2 december 1828.

51 Van der Tuuk, Handboek III, 125-127.

52 J.P. de Bie e.a. (red.), Biografisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland ('s Gravenhage 1903-1949) I-VI, aldaar I, 312-313. Zie ook Boudin, Les relations, IV, 128-129.

53 De meeste stukken in ARA, Archief Departement Hervormde Eredienst, inventarisnummer 349, Vervallen stukken 31 december 1830, 18. Zie ook de Klapper op de indices over 1830, inventarisnummer 1470 en inventarisnummer 321, Minitueele besluiten, 25 januari 1830, 5. Zie ook ARA, Archief Departement Hervormde Eredienst, inventarisnummer 328, Ingekomen stukken etc., 10 april 1830, 5. Op 14 augustus schreef Cocheret tevens een vertrouwelijke brief aan secretaris J.D. Janssen, ARA, Archief Departement Hervormde Eredienst, inventarisnummer 1550, Ingekomen en uitgegane brieven, verbaal van de secretaris-generaal en adviseur, 14 augustus. Er zijn over alle jaren slechts enkele brieven van Cocheret aan Janssen.

54 ARA, Archief Departement Hervormde Eredienst, inventarisnummer 334, Ingekomen stukken etc., 17 juni, 15. De brief is gedateerd 15 juni 1830 en bevat als bijlage een gedrukte prospectus. Uit een aantekening op de agenda blijkt dat het Departement heeft ingetekend.

55 A.T.W. Kluis, Herleefd verleden. Een halve eeuw protestants-geestelijke verzorging in de Neder-

landse strijdkrachten (1914-1964) Dit manuscript is nooit als boek uitgegeven en bevindt zich in de bibliotheek van de Sectie Militaire Geschiedenis van de Landmacht te Den Haag. De eerste hoofdstukken bevatten veel historische informatie over de rol van de legerpredikant.

56 Boekzaal der geleerde wereld, 1831, 1, 746-748.

57 ARA, Archief Departement Hervormde Eredienst, inventarisnummer 342, Ingekomen stukken etc., 21 oktober, 16.

58 Hij verbleef, zo blijkt daaruit, reeds enige tijd in Maastricht, van waaruit hij zijn dienst in Luik enige tijd had waargenomen. Nu schrijft hij dat het zijns inziens niet uitmaakt of hij te Maastricht of te 's Hertogenbosch verblijft. Rijksarchief in Limburg, Archief Classis Maastricht van de Nederlandse Hervormde Kerk, inventarisnummer 129, Ingekomen stukken, 88. Zie over deze periode ook Boudin, Les relations, II, 439-444.

59 ARA, Archief Ministerie van Oorlog, inventarisnummer 2542, Algemeen Verbaal, 5 en 16 december 1830.

60 ARA, Archief Ministerie van Oorlog, inventarisnummers 128, 129, 130, 131, 132, 133, 195, 196, 197, 198, 199, 200, 201, 202, 203, 249, 250, 251, Controle-staten tractementen officieren e.d.

61 ARA, Archief Departement Hervormde Eredienst, inventarisnummer 345, Ingekomen stukken etc, correspondentie van 30 november, 4 december en 9 december 1830. Het ging om een som gelds, het avondmaals-stel, en de lidmatenboeken.

62 Familiestukken.

63 In het archief van de kerk aan de Quai Marcellis, zonder nummer: Livre de la correspondence du consistoire de 1'Eglise évangelique francaise-allemande de Liège-Belgique, afschriften van brieven aan Cocheret 30 juni 1832, 99 en 7 augustus 1832, 105. Klaarblijkelijk was de zaak in 1830 niet geheel naar wens opgelost.

64 ARA, Archief Departement Hervormde Eredienst, inventarisnummer 357, Ingekomen stukken etc., 19 mei 1831, 1. Open brief in de Boekzaal, juli 1831.

65 BW Amsterdam, Archief Waalse Kerken, inventarisnummer 353, Actes de la Réunion, 1831, artikel 28 en 1832 artikel 39. In 1832 ging het om de oprichting van een protestantse school in Luik.

66 GA Amsterdam, Archieven Waalse Gemeente. Registers op de verschillende acta ontbreken, waardoor de inspanning van het vele zoekwerk niet opweegt tegen de te verwachten resultaten.

67 ARA, Archief Departement Hervormde Eredienst, inventarisnummer 578, Ingekomen stukken etc., 8 augustus 1840, 1, waarin een brief van Cocheret van 21 juli 1840 aan de minister met zijn beklag over de Commission. Hij vermeldt, merkwaardigerwijze, dat de stukken voor het school-en kindergeld door de kerkeraad van de Waalse Gemeente te Amsterdam werden ondertekend, en dat hij wel het verslag van de Réunions van 1838 en 1839 had ontvangen. De reactie van de Commission is gedateerd 7 augustus 1840. Daarin wordt erop gewezen dat, nu de banden met de Zuidelijke Provinciën in 1839 officieel verbroken zijn, er geen reden is de broederlijke contacten met de kerken aldaar in stand te houden. Luik viel, zo wordt terecht gesteld, onder het Provinciaal Kerkbestuur Limburg, en daarmee was Cocheret geen waals predikant. Deze reactie is, blijkens een aantekening op de agenda, aan Cocheret verzonden.

68 GA Amsterdam, Archief van de classis Amsterdam van de Nederlandse Hervormde Kerk 1582-1951 (archiefnummer 379), inventarisnummer 731, Bepalingen voor het ministerie der Nederduitsche hervormde gemeente te Amsterdam (z.j.z.p.), in het bijzonder het vijfde hoofdstuk.

69 Zie hieronder. Vgl. R.B. Evenhuis, Ook dat was Amsterdam V (Baarn 1978) die niets over de hulppredikers vermeld. Enige aandacht bij G.J. Mink, Op het tweede plan. Evangelisten in Nederland in de tweede helft van de negentiende eeuw (Leiden 1995). In een synodaal rapport over het hulppredikerschap uit 1849 blijkt dat Amsterdam in dat jaar behalve Cocheret ook een kandidaat als hulpprediker had. Zij zijn 'den predikanten duurzaam ter hulpe; gelijk zij tevens, op aanstelling en bezoldiging van den Kerkeraad, zich bezig houden met het geven van Godsdienstonderwijs en het bezoeken van kranken.' Zie Handelingen van de algemeene synode der christelijke hervormde kerk in het Koningrijk der Nederlanden ('s Gravenhage 1849), 1849, 411.

70 GA Amsterdam, Archief Hervormde Gemeente (archiefnummer 376), tweede deel = archief ministerie, inventarisnummer 17, Notulenboek ministerie 1821-1844.

71 GA Amsterdam, Archief Hervormde Gemeente, inventarisnummer 35, Protocollen bijzondere ker-

keraad, folio 350, 5 juli 1832. Vgl. Bepalingen, par. 70: 'De aanstelling van Hulppredikers, ook van dien voor de Garnizoensdienst, geschiedt door het Ministerie, onder goedkeuring des kerkeraads. Op deszelfs voordragt worden de alzoo aangestelde gewone Hulppredikers van het Ministerie par. 67 gemeld, door den kerkeraad benoemd tot Krankbezoekers.' Het originele contract heb ik niet kunnen vinden.

72 GA Amsterdam, Archief Hervormde Gemeente, inventarisnummer 1108, Notulen van de Kerkelijke Commissie voor het toezigt op het godsdienstig onderwijs van 12 januari 1853, artikel 8. De brief van Cocheret is in de notulen overgeschreven, ik heb het origineel niet kunnen vinden.

73 GA Amsterdam, Archief Hervormde Gemeente, inventarisnummer 38, Protocollen bijzondere kerkeraad, artikel 13.

74 GA Amsterdam, Archief Hervormde Gemeente, inventarisnummer 1108, Notulen Kerkelijke commissie van toezigt op het godsdienstonderwijs, 7 februari 1853, artikel 4.

75 GA Amsterdam, Archief Kerkvoogdij (archiefnummer 378), inventarisnummer 1367, verslag 8 maart 1853.

76 GA Amsterdam, Archief Hervormde Gemeente, inventarisnummer 38, Protocollen bijzondere kerkeraad, 21 april 1853, artikel 4, en 19 mei 1853, artikel9 in verband met de uitvoering van het besluit; en inventarisnummer 1108, Notulen Kerkelijke commissie van toezigt op het godsdienstonderwijs 11 april 1853 artikel 15 en 9 mei 1853 7.

77 GAAmsterdam, Archief Hervormde Gemeente, inventarisnummer 271, Ingekomen stukken. De brief is ondertekend door 39 gemeenteleden. De opstellers beschrijven hoe Cocheret doodziek was, maar wonderwel herstelde. Ze prijzen zijn trouw bij het ziekenbezoek, en menen dat het toch mogelijk moet zijn hem een pensioen toe te kennen uit het pensioenfonds voor de krankenbezoekers. Ze verkeren, blijkens de gekozen formulering, in de veronderstelling dat Cocheret ontslag werd aangezegd.

78 GA Amsterdam, Archief Hervormde Gemeente, inventarisnummer 38, Protocollen bijzondere kerkeraad, 18 augustus 1853, artikel 6. Zie onder.

79 ARA, Archief Kabinet des Konings, inventarisnummer 217, Minitueele besluiten etc, 2 maart 1844, 58. Op voordracht van het Departement Hervormde Eredienst en van het Ministerie van Oorlog gedateerd 3 februari 1844, 6. Zie tevens bijgevoegd rapport Minister van Justitie (waarnemend op Eredienst), 27 februari 1844. Verwezen wordt naar het KB van 29 augustus 1842, 108, waarin de wachtgeldregeling vervangen wordt door een pensioenregeling. Gezien het feit dat Cocheret inmiddels twintig dienstjaren had, en zijn totale jaarwedde ƒ 2.150 had bedragen, had hij recht op een pensioen van ƒ 1.075.

80 ARA, Archief Departement Hervormde Eredienst, inventarisnummer 1576, Ingekomen en uitgegane brieven, verbaal van de secretaris-generaal en adviseur, 13 januari 1848, 2.

81 GA Amsterdam, Archieven Waalse Gemeente, inventarisnummer 47f, Admissieregister.

82 GA Amsterdam, Archief Hervormde Gemeente, inventarisnummer 138, Repertorium op de Acten van den grooten of breden kerkeraad, waarin de zestallen genoemd staan.

83 P. van Rooden, 'Van geestelijke stand naar beroepsgroep. De professionalisering van de Nederlandse predikant 1625-1874', Tijdschrift voor sociale geschiedenis 17 (1991) 361-393, speciaal 368-369.

84 ARA, Archief Staatssecretarie 1813-1840, inventarisnummer 4069, Minitueele besluiten etc., 21 oktober 1835, 5. In bijzondere gevallen kon het toegekende wachtgeld verhoogd worden, hetgeen onder andere bij Kinker was gebeurd.

85 ARA, Archief Kabinet des Konings 1841-1897, inventarisnummer 535, Minitueele besluiten etc. 8 februari 1849, 59. Met de rapporten van de betrokken ministeries. Veel gewicht heeft waarschijnlijk ook het afwijzend advies van de Gouverneur van Noord-Holland gehad.

86 ARA, Archief Departement van Eredienst, inventarisnummer 833, Ingekomen stukken etc., 20 december 3, waar het uiteindelijke besluit. Met herhaalde correspondentie.

87 ARA, Archief Departement Hervormde Eredienst, inventarisnummer 925, Ingekomen stukken etc., 30 september, 10 en Archief Kabinet des Konings 1841-1897, inventarisnummer, Minitueele besluiten etc, 4 oktober 1854, 67. Tevens een brief aan Janssen, ARA, Archief Hervormde Eredienst, inventarisnummer 1582, Ingekomen en uitgegane brieven, verbaal van de secretaris-generaal en adviseur, 29 augustus, 1, een brief van 24 augustus.

Zie ook ARA, Archief Kabinet des Konings 1841-1897, inventarisnummer 946, Minitueele besluiten etc. 12 oktober 1855, 55. Zijn herhaalde verzoek om schadevergoeding wordt in het bijgevoegde rapport overdreven genoemd. Ook in de hierop volgende jaren is sprake van deze gratificatie.

88 M.W.L. van Alphen, Nieuw kerkelijk jaarboek 1883, vermeldt als landstraktement ƒ 2.234, 50. In 1864 is er sprake van een toelage uit Amsterdam zelf van ƒ 500.

89 Familiestukken.

90 Zie de bibliografie.

91 Behalve in de grote bibliotheken in binnen-en buitenland zocht ik ook in talloze kleinere bibliotheken in Nederland. Een brief aan alle nog bestaande Waalse Gemeenten in Nederland met het verzoek de eigen boekerij hierop na te zien, leverde geen resultaat op, evenmin als een oproep in DNK.

92 'Iets over het dualisme van mr. J.Kinker', Astrea. Maandschrift voor schoone kunst, wetenschap letteren. Hoofdredacteur was J.J.F. Wap (1806-1880), die Kinker al in diens Luikse jaren persoonlijk leerde kennen. Het is aannemelijk dat ook Cocheret en Wap bekenden waren.

93 Over het eigenaardig karakter van de Nederlandse Verlichting zie men A.J.Hanou, Sluiers van Isis, I, 52-64 en de daar genoemde literatuur.

94 Vgl. voor de houding van de Amsterdamse predikanten en de Amsterdamse kerkeraad tegenover de Afscheiding Evenhuis, Ook dat was Amsterdam, V, 181-189.

95 In het archief van dit Genootschap (UB Amsterdam), dat nog steeds bestaat, trof ik geen sporen van Cocheret aan.

96 Algemeene Konst en Letterbode 1845, nr 42, 226 Het artikel is niet ondertekend. Slechts uit de biografische notitie in Kinkers Le dualisme valt op te maken dat Cocheret de auteur is. Zie over dit blad I. Vermeiren, Algemeene Konst en Letterbode (1788-1862). In de registers op de inhoud van de Konst-en letterbode (in genoemd boek van Vermeiren) komt de naam van Cocheret niet voor.

97 'Iets over het romantische. Eene voorlezing', vertaald onder de titel 'Discours sur le genre romantique', in : l'Astrée. Beauxarts, des sciences et la litérature dans les Pays Bas (= Bijlage bij d Nederlandstalige uitgave), 1 (1851) 55, 57-61 en 65-68.

98 Hanou, Sluiers van Isis, 1, 460, II, 114.

99 Zie verzameling prospectussen van de Vereniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels te Amsterdam, UB Amsterdam. De eerste prospectus, uit 1846, is niet bewaard gebleven.

100 CBG, Verzameling overlijdensadvertenties.

101 B.H.C.K. van der Wijck, Mr. Johannes Kinker, als wijsgeer (Amsterdam 1864) 44.

102 Van der Wijck, Kinker, 45.

103 Inderubriek'Correspondence', L'Astrée 1 (1851) 55.

104 Zie de bibliografie.

105 Astrea 1 (1851/1852) 362-367. De recensie verscheen in De recensent van januari 1852.

106 Utrecht 1851. Zie Astrea 2 (1852) 12-15 en 153-163

107 Zie de bibliografie.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juni 1996

DNK | 68 Pagina's

¶ De gefrustreerde loopbaan van ds. Jean Daniel Cocheret de la Morinière (1794-1860)

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juni 1996

DNK | 68 Pagina's