GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Gekruide zielespijs – 250 jaar godsdienstig en kerkelijk leven in katholieke tijdschriften1

33 minuten leestijd Arcering uitzetten

1. Inleiding

Gekruide zielespijs, in portiën toegediend is de titel van een tweemaandelijks periodiek dat verscheen van 1852 tot en met 1876. Het volkstijdschrift diende ter onderrichting in de godsdienst en was in het leven geroepen om de mens te voeden, omdat men niet leeft ‘bij brood alleen, maar bij elk woord, dat uit den mond Gods voortkomt’.2 Deze uitgave is één van de 1.173 periodieken die worden beschreven in deel 3 van de Bibliografie van Katholieke Nederlandse Periodieken (BKNP). Tezamen geven ze een rijk beeld van het brede veld van godsdienstige en kerkelijke bladen die als ‘zielenspijs’ met milde tot pittige ingrediënten in de periode 1736 tot 1980 de Nederlandse katholieken informeerden, tot bezinning en missie-ijver aanspoorden, een gids vormden voor liturgie en kerkbezoek, contactorgaan waren voor uiteenlopende groepen van leken en religieuzen en een onuitputtelijke bron vormden van devotioneel en geestelijk leven.

Met het verschijnen van deel 3 van de BKNP op 15 mei 2012 heeft het omvangrijke bibliografische project, begonnen in de jaren zeventig van de vorige eeuw, een belangrijke mijlpaal bereikt. Niet alleen omdat de samenstellers daarmee meer dan de helft van de ca. 3500 titels hebben beschreven, zoals Door Timmermann,3 een van de drijvende krachten van het project, memoreerde nadat zij het eerste exemplaar in ontvangst had mogen nemen, maar vooral omdat dit derde deel over ‘Godsdienstig en kerkelijk leven’ als het ware het hart vormt van de voorziene vijfdelige BKNP. De overige vier delen – 1. Dag- en Weekbladpers, 2. Cultuur en Ontspanning, en de nog volgende delen 4. Opvoeding en Onderwijs en 5. Politiek en Sociale Actie – zijn daar als het ware omheen gedrapeerd.4

Over de geschiedenis en opzet van dit project van het Katholiek Documentatie Centrum (KDC) en de in veel opzichten parallelle Bibliografie van Nederlandse Protestantse Periodieken (BNPP) van het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme (hdc) zijn reeds verschillende artikelen verschenen.5 Ofschoon er veel overeenkomsten zijn, hebben de samenstellers van BNPP en BKNP enkele andere keuzes gemaakt, waarbij de thematische opzet in vijf delen van de BKNP het meest in het oog springt. In de BNPP worden de tijdschriften in willekeurige thematische volgorde gepresenteerd.6 Ook het feit dat de redactie ervoor gekozen heeft in eerste instantie te investeren in de digitale versie van de BNPP is een belangrijk uiterlijk verschil. De eerste drie delen zijn uiteindelijk wel als publicatie uitgegeven, de volgende drie delen alleen via ‘pod’, printing on demand.7 Inhoudelijk is er nog een ander belangrijk verschil, namelijk dat de samenstellers van de BKNP ervoor gekozen hebben om bij de autopsie behalve de puur objectieve kenmerken van een tijdschrift, ook een inhoudelijke typering te geven.

Alle periodieken worden op basis van autopsie op een precieze, gelijkvormige manier beschreven, zodat de BKNP – evenals de BNPP – een transparant instrument is voor historisch onderzoek. De term ‘autopsie’ roept het beeld op van een kille ontleding van tijdschriften, alsof het een overledene betreft, en niet geheel ten onrechte.8 De taak van een historisch bibliograaf in deze bestaat inderdaad uit het minutieus determineren of beschrijven van een bepaald periodiek. Hoe groot is het, wat is de omvang, is het compleet bewaard gebleven, is het beschadigd en waar bevindt het zich? Behalve naar deze uiterlijke kenmerken wordt ook gekeken naar de innerlijke: wat is de precieze titel en ondertitel en zijn daarin veranderingen in de loop der tijd te bespeuren, wanneer verscheen het precies, wie is de uitgever, wie zijn de redacteuren? Ten slotte wordt bij de BKNP ook nog gekeken naar een aantal inhoudelijke vragen en de ontwikkelingen daarin: waar gaat het tijdschrift eigenlijk over, wat is zijn doel, wat is zijn publiek? Antwoorden op deze vragen vinden we onder het kopje ‘typering’ en dat is het meest subjectieve deel van de overigens zo objectief mo-gelijke beschrijving. Maar zelfs bij de typering wordt getracht de subjectieve inbreng zo klein mogelijk te houden, door de redactie zelf aan het woord te laten in het verwoorden van de doelstelling of van wijzigingen daarin.

Het belang van periodieken voor historisch onderzoek is van onschatbare waarde. Het unieke van tijdschriften is dat ze actuele informatie geven in een chronologische reeks, gedurende een langere tijd, soms meer dan een eeuw, over een bepaald onderwerp of vanuit een bepaalde gezichtshoek. De historicus krijgt de ontwikkeling in het denken over dat onderwerp of dat gezichtspunt op de meest directe manier aangeboden – zonder intermediair, zonder opschoning, zonder tussenliggende interpretatie. Daarmee geven tijdschriften een direct tijdsbeeld. Een tijdschrift is echter niet alleen een spiegel van zijn tijd: die tijd is tevens mede gevormd door het tijdschrift. Met andere woorden: tijdschriften zijn niet slechts passieve doorgeefluiken van de werkelijkheid om hen heen, maar hebben door hun verschijnen actief mee vormgegeven aan die werkelijkheid.9 Dat maakt dat we met deze verzameling beschikken over een zeer rijke bron van kennis en inzicht.

De typering die in de BKNP aan elk tijdschrift wordt gegeven probeert deze informatie gemakkelijker toegankelijk te maken voor de historicus. Met het oog op die toegankelijkheid wordt in elk deel een systematisch overzicht opgenomen. In het systematisch overzicht van deel 3 zijn de tijdschriften in zeven categorieën ingedeeld: ‘Apostolaat en pastoraat’, ‘Congregaties en orden; in- en extern forum’, ‘Geestelijk leven en devotie’, ‘Katholieke leer’, ‘Kerkelijke informatie’, ‘Leken’ en ‘Missie’. Bovendien kent elke categorie een groot aantal subcategorieën.10

Om een glimp van de rijkdom van de tijdschriften te tonen, is bij gelegenheid van het verschijnen van het derde deel van de BKNP bij het KDC een tentoonstelling ingericht met een bijbehorende catalogus onder de titel Gekruide zielespijs in portiën toegediend. 250 jaar godsdienstig leven in tijdschriften. Nagenoeg van elke letter van het alfabet is één tijdschrift van deel 3 kort gepresenteerd. Samen geven de periodieken van ‘A tot Z’ een indruk van het geheel van periodieken dat in dit deel wordt beschreven.11

Ofschoon elk van de meer dan duizend tijdschriften over het katholieke godsdienstige leven zijn eigen unieke informatie in zich bergt, zoals in de tentoonstelling goed naar voren kwam, wordt in deze bijdrage juist gefocust op een aantal algemene bevindingen en kenmerken van de periodieken uit deel 3. Als achtergrondinformatie geven ze de onderzoekers en lezers een handvat om de tijdschriften beter te kunnen plaatsen in de context van de geschiedenis van tweeënhalve eeuw godsdienstig en kerkelijk leven van de Nederlandse katholieken.

2. Orden en congregaties en het tijdschriftenwezen

Wat onmiddellijk opvalt bij alle 1.173 tijdschriften van deel 3, is dat het moeilijk is een tijdschrift te vinden waarbij géén lid van een of andere orde of congregatie betrokken was. Dat geldt voor alle hierboven genoemde zeven categorieën. In de tentoonstelling is dat direct te zien aan de eerste zes opgenomen periodieken: het Afrikaansch missieklokje (1926-1945) van de Sociëteit voor Afrikaanse Missiën; de Bazuin, opgericht door de Nederlandse Dominicanen in 1913 en in 2002 opgegaan in Volzin;12Contact tussen aalmoezeniers en kamparbeiders (1952-1968) – een groot aantal aalmoezeniers voor o.a. zeelieden, gevangenen, militairen, bedrijven etc. was lid van een orde of congregatie; Dappere vrouwen (1948-[1954])13 van de Missiezusters Dienaressen van de H. Geest; de Eucharistische Kruistocht (1933-1935), een lekenbeweging geleid door de Jezuïeten; en FM (uitgegeven sinds 1971) van de Franciscaanse Samenwerking, een franciscaans verband van een groot aantal orden, congregaties en lekenbewegingen.

Meer dan de helft van de tijdschriften uit dit deel werd sowieso uitgegeven door religieuzen. Sommige orden en congregaties hebben zich meer van dit medium bediend dan andere. Om een indruk te geven van de religieuze instituten die het meest actief waren op deze markt, volgt hier de ‘top 5’ van periodieken van de paters, broeders en zusters. Seminariebladen, specifieke bladen voor de jeugd en opvoedingsbladen zijn niet meegerekend omdat die in deel 4 van de BKNP aan de orde komen.

Aantal bladen per priesterorde of -congregatie14

Jezuïeten (SJ) 45

Redemptoristen (CSSR) 40

Kapucijnen (OFMCap.) 33

Priesters van het H. Hart (SCJ) 28

Franciscanen (OFM) 21

Paters van de hh Harten (SS.CC) 21

Aantal bladen per broedercongregatie

Fraters van Tilburg 18

Broeders van Maastricht (FIC) 11

Fraters van Utrecht 10

Broeders van Oudenbosch 8

Broeders van Dongen 8

Aantal bladen per zusterorde of -congregatie

Zusters van Liefde van Tilburg 10

Ursulinen van de Romeinse Unie (OSU) 9

Zusters van Jezus, Maria, Jozef (JMJ) 8

Karmelietessen (OCD) 7

Witte Zusters 7

Het is weinig verrassend dat het aantal bladen dat priesterreligieuzen hebben uitgegeven het grootste is, gevolgd door de broeders en dan pas de zusters. Veel priesterorden en -congregaties waren erop gericht hun apostolaat mede via de ‘gezegende pers’ uit te oefenen. Opmerkelijk is daarnaast dat de overkoepelende organisatie van zusters veel meer bladen uitgaf dan de eveneens in de jaren vijftig ontstane koepels van broeders, priesters en monialen (‘slotzusters’). Mogelijk speelt hier het grote aantal zustercongregaties in Nederland en hun relatief geringe aantal – vergeleken bij de priesters en broeders – eigen tijdschriften een rol.

SNVR (Samenwerking Nederlandse Vrouwelijke Religieuzen) 14

SBCN (Samenwerking Broeder Congregaties Nederland) 5

SNPR (Samenwerking Nederlandse Priester Religieuzen) 4

SMB (Samenwerking Monialen Belangen) 3

Wanneer we een nadere blik werpen op het soort tijdschriften dat de orden en congregaties hebben uitgegeven, dan kunnen we ze globaal in drie categorieën verdelen.

Congregatiebladen gericht op het katholieke volksdeel

De eerste tijdschriften die orden en congregaties in Nederland uitgaven, waren doorgaans direct gericht tot de katholieke gelovigen. Een deel ervan startte in het laatste kwart van de negentiende eeuw of rond de eeuwwisseling als stichtelijke, devotionele bladen, zoals de Volks-missionaris (1879-1951) van de Redemptoristen; het Rijk van het H. Hart (1901-1968) van de Priesters van het H. Hart, dat als het ‘rode boekje’ in het katholieke volksdeel meer bekendheid verwierf dan zijn latere maoïstische naamgenoot; de St. Antoniusbode (1905-1959) van de Missiezusters Franciscanessen van de H. Antonius van Padua, dat voor de Tweede Wereldoorlog al een oplage van ruim 20.000 exemplaren zou bereiken; en – van latere datum – het mariale blad In slagorde (1947-1964) van de Montfortanen. Dergelijke tijdschriften dienden meerdere doelen tegelijk. De redacties gaven bij de oprichting van het tijdschrift meestal aan dat de bladen werden opgericht om het geloof te versterken, zoals de Volks-missionaris, die zich in 1879 tot doel stelde als een missionaris het geloof te verspreiden onder het hele katholieke volk.15 Veel bladen waren er ook op gericht de specifieke devotie van een orde of congregatie voor een bepaalde heilige breed onder de ka-tholieken te verspreiden, zoals bijv. de verering van Antonius van Padua door de Franciscanen, Franciscus van Assisi door de Kapucijnen of Theresia van Lisieux door de Karmelieten.

De honderden paters, broeders en zusters die met de redactie van al deze bladen waren belast, werden, zeker in de periode voor de Tweede Wereldoorlog, vaak niet met naam genoemd of alleen met hun voornaam. Regelmatig zien we bij de redactie aanduidingen als ‘eenige paters Minderbroeders’, ‘Provincialaat’ of ‘Moederhuis’. In de tentoonstelling ‘Gekruide zielespijs’ hebben we aandacht besteed aan twee redacteuren van wie de naam wel bekend was of achterhaald kon worden: de Kapucijn Quirinus van Alphen (J.M. Sas, 1886-1962), die aan vele bladen zijn medewerking verleende, en zuster Xaveria Thorborg (1896-1998), die in de jaren 1920-1931 een van de eerste redactrices was van de St. Antoniusbode.

Hoe belangrijk missie was voor het katholieke volksdeel blijkt uit het grote aantal missiebladen. In de BKNP worden er liefst 220 beschreven, zoals het al genoemde Afrikaansche missieklokje (1926-1945) met verhalen over het werk van de Sociëteit voor Afrikaanse Missiën in Ghana. Het blad kwam relatief laat uit. De Annalen van het Genootschap tot Voortplanting des Geloofs (1833-1950) vormt het oudste missieblad, in 1850 gevolgd door de Annalen van het Genootschap der Heilige Kindschheid. Overigens betreft het hier bladen die niet aan een orde of congregatie waren verbonden, maar aan een van oorsprong Franse leken missieactie. De meeste missiebladen van orden en congregaties verschenen in het laatste kwart van de negentiende eeuw en met name het eerste kwart van de twintigste eeuw, toen Nederlandse katholieken volop betrokken werden bij de missie. Voor het Afrikaansch missieklokje was het in 1926 dus zaak om een plekje te veroveren op de inmiddels overvolle markt van missieperiodieken. Dat deed het tijdschrift via de originele oproep het blad te steunen omdat de congregatie in Ghana werkte, waar Nederland in het verleden rijk was geworden met de slavenhandel. Via een abonnement op het missieklokje kon men iets terug doen voor de Ghanezen. De roep om nieuws uit de missie blijkt ook uit het feit dat een blad als Sint Antonius (1895-1967) van de Franciscanen zich in 1934 min of meer gedwongen voelde het tijdschrift van een devotioneel blad om te dopen tot een missieblad, ‘zoo nochtans, dat de verspreiding van de devotie tot St. Antonius behouden blijft, alsook het karakter van de goede lectuur’.16 Toen missie aan de vooravond van het Tweede Vaticaans Concilie minder ‘verkocht’, werd de opzet van het blad opnieuw gewijzigd.

Naast deze stichtelijke elementen hadden deze bladen ook een veel aardser doel, namelijk zorgen voor de broodnodige inkomsten van de religieuze instituten. Soms werden nieuwe bladen speciaal opgericht om een nieuwe opleidingshuis van een congregatie te kunnen bekostigen, zoals het blad Sint Jozef (1930-1959) van de Priesters van het H. Hart, dat deze doelstelling vermeld naast de intentie ‘onder de bescherming van St. Jozef het goede te bevorderen’ in ‘onze tijd van godsdienstige verslapping, geloofsvervlakking en zedelijk verval’.17 Om zich te verzekeren van een zo'n groot mogelijk lezerspubliek werd in een tijd dat er nog geen radio of televisie bestond, in al deze bladen het onderhoudende element niet vergeten. De verhalen waren dan wel stichtelijk, maar boden ook amusement, spanning en ontroering, uiteraard binnen de voor de katholieke gelovigen veilige en geoorloofde marges: het nihil obstat van de kerkelijke leiding mocht niet ontbreken. Verder zorgde het vermelden van gebedsverhoringen, anekdotes, puzzels en rubrieken voor de jeugd en soms ook voor de vrouw, voor aansluiting bij alle leden van het roomse gezin.

Een derde, niet minder belangrijke doelstelling van deze bladen was het werven van nieuwe roepingen, soms door het geven van informatie over opleidingshuizen, vaak ook door uitgebreid in te gaan op het werk van het betreffende instituut. Jongens vooral, maar ook meisjes, werden via spannende verhalen over exotische, ‘onbeschaafde en heidense’ oorden enthousiast gemaakt om hun leven als missionaris in dienst te stellen van God en zich aan te melden als aspirant priester, broeder of zuster.

In de jaren vijftig veranderde het karakter van veel van deze bladen: stichtelijke verhaaltjes veranderden in serieuze beschouwingen over de zich snel moderniserende maatschappij. Waar vroeger zedelijkheidskwesties omzichtig werden aangepakt in een blad als Huwelijk en huisgezin (1929-1963) van de Paters van de Heilige Harten, zien we nu dat in dit tijdschrift net als in veel andere gezinsbladen het thema seksualiteit steeds openlijker aan de orde wordt gesteld. Die rigoureuze omslag was voor veel lezers wel eens te veel van het goede, zoals duidelijk naar voren kwam in het tijdschrift Kruispunt (1965-1999), een blad dat was ontstaan uit een fusie van een zestal gezinsbladen van verschillende orden en congregaties. De Priesters van het H. Hart werden genoodzaakt zich al weer snel uit de fusie terug te trekken omdat Kruispunt bij de voormalige abonnees van Sint Jozef en diens opvolger Zicht (1960-1964) een storm van kritiek oogstte. Lezers vonden dat de redactie ‘met een indrukwekkende lichtzinnigheid’ omsprong met kerk, paus, celibaat, echtscheiding en de seksuele moraal.18

Inmiddels trad er ook in het uiterlijk een grote verandering op in de manier waarop met het katholieke lezerspubliek werd gecommuniceerd. Net als in veel andere bladen in deze tijd ruimde het geschreven woord steeds meer plaats in voor illustraties. Markante foto's en portretten van fotografen als Louis Paridon en Martien Coppens eisten voortaan direct de aandacht op.

Interne contactbladen

Naast deze bladen voor de katholieke gelovigen kenden veel orden en congregaties ook interne bladen. De oudste daarvan bevatten vaak alleen zakelijke informatie, zoals naamlijsten van de leden en een overzicht van de verschillende werkzaamheden van de orde of congregatie, zoals de Staat van het personeel en de liefdewerken van de congregratie der Fraters van OLV, Moeder van Barmhartigheid ({1864}-1971). Rond 1930 ontstonden er steeds meer interne bladen van orden en congregaties die een breder doel dienden. Sommige contactbladen werden opgericht om informatie uit te wisselen, o.a. met de missiegebieden, om op de hoogte te blijven van het reilen en zeilen van de verschillende huizen van het betreffende instituut. Ook waren er periodieken die bedoeld waren om vakmatige inzichten met elkaar te delen, zoals het blad Uit eigen kring (1933-1967) van de onderwijscongregatie van de Broeders van Maastricht, waarin de nieuwste pedagogische inzichten werden besproken. Ten slotte waren er contactbladen die de interne geest wilden verstevigen of door middel van ingezonden brieven een open forum wilden zijn. Het democratische gehalte en de openheid van de discussies namen met name in de periode na de Tweede Wereldoorlog in snel tempo toe. Omdat men deze informatie niet altijd wilde delen met de buitenwereld, droeg een aantal van deze bladen waarschuwingen op het omslag als ‘strikt vertrouwelijk’ en ‘niet laten rondslingeren’.

Een van de interne fora was het blad Tegenwoordig (1964-1969) van de Nederlandse Hervormde Karmel, een van de wei-nige ‘gemengde’ congregatiebladen. Het werd opgericht om het contact tussen de Ongeschoeide Karmelieten en Karmelietessen te verbeteren. In de aanvangsjaren was de redactie in handen van de paters, en de zusters schreven er nauwelijks in. Na een kleine ‘revolte’ – de zusters hadden het gevoel dat ze te weinig aan bod kwamen en dreigden daarom een eigen blad op te richten – werd de redactie uitgebreid met een aantal zusters. Vanaf dat moment nam het blad snel in omvang toe, van een kleine honderd tot vierhonderd pagina's per jaar, ondanks of misschien wel dankzij het feit dat de paters het vanaf dat moment als schrijvers lieten afweten. Een opmerkelijke anekdote: de opvolger Samen, eveneens van de Nederlandse Hervormde Karmel, was bijna niet opgenomen in de BKNP omdat men het blad abusievelijk had gekenmerkt als een protestants blad. In de jaren zestig had de Nederlandse Karmel zich in het kader van de hernieuwing van het religieuze leven aangepast aan de tijd, maar die hervorming was niet zó radicaal geweest dat het blad aan de andere kant van de Reformatie was beland. Het voorval illustreert dat de scheiding tussen het katholieke en protestantse erfgoed niet altijd helder tot uitdrukking komt in de gebezigde terminologie. Gelukkig werd de fout ontdekt en werd het blad weer opgenomen in het roomse nest.

Externe contactbladen

Ten slotte kenden veel congregaties ook externe contactbladen voor familie, vrienden, zelatricen en weldoeners, zoals het blad Apostolaat van de Missionarissen van de H. Familie, dat als ondertitel meekreeg: ‘Contact van de missieprocuur met haar weldoeners en weldoensters en eeuwigdurende leden van het Theresialiefdewerk’. De missieprocuur was de afdeling van een orde of congregatie die met name de financiële missieaangelegenheden onder haar hoede had. Een bijzonder orgaan in de groep van externe contactbladen is het tijdschrift Sub tutela matris (1931-1956) van de Jezuïeten. Dat het afstaan van een kind aan een orde of congregatie moeders niet alleen met trots maar ook met smart vervulde, ontging deze orde niet. Als steun richtte zij de gebedsvereniging ‘Sub Tutela Matris’ (Onder de bescherming van moeder [Maria]) op, die de band tussen de leden van de orde en hun familie moest bevorderen. Aanvankelijk was het tijdschrift alleen bestemd voor ‘Jezuïetenmoeders’, maar al gauw richtte het zich ook tot vaders, broers en zussen. De mededelingen waren, aldus het omslag, ‘niet bestemd voor verspreiding in de pers’.

Aan het eind van de vorige eeuw zijn veel van de interne bladen gefuseerd met externe contactbladen.

3. Eenmansbladen versus volle redactietafels.

Een bijzondere groep in de periodieken b4eschreven in deel 3 vormen de eenmansbladen, zoals het al genoemde tijdschrift Gekruide zielespijs, in portiën toegediend. Dit blad werd verzorgd door ‘een pastoor’, vermoedelijk C.H. Pelgrom van Enghuizen, die destijds pastoor in Brielle was. De ‘gekruide zielespijs’ werd de lezers vanaf 1852 geboden in ‘porties’ van 15 cent. In catechetische volgorde werden de geloofs- en godsdienstwaarheden behandeld – in onze tijd zouden we spreken over Katholicisme voor dummies – die bij elkaar een volledig hand-, leer- en volksleesboek over de katholieke godsdienst vormen. Over de vraag of dit periodiek thuishoort in de BKNP kan men twisten, omdat het verrassend veel trekken heeft van een serie die, net als literaire series destijds, in afleveringen werd verkocht om een breder publiek te bereiken.19

Er zijn veel bladen geweest die door één persoon zijn uitgegeven en/of geredigeerd. De meeste vallen binnen de categorie ‘Geestelijk leven en devotie’, maar ook onder het kopje ‘Geloofsbehoud’ scoren ze hoog. Sommige kwamen op en gingen onder met hun stichter. Denk aan het blad Rorate (1973-2005) van Winand Kotte, de ‘laatste pater’ uit het in 2012 verschenen boek Moederkerk van Jos Palm, waarin Palm aan de hand van het leven van zijn moeder de ‘ondergang van rooms Nederland’ schetst.20 De Assumptionist Winand Kotte (1922-2006) werd begin jaren zeventig bekend door zijn kritiek op kardinaal Bernard Alfrink. Hij beschouwde zijn Sint Willibrordkerk in Utrecht als een enclave ‘te midden van een ontwrichte Nederlandse kerkprovincie’, waar niet gesleuteld werd aan ‘dingen die door de Heilige Geest besloten zijn en uitgesproken door de Paus’. Om zijn ideeën uit te dragen streefde Kotte naar een eigen zender (RKZ; Rooms-Katholieke Zender) en een eigen (omroep)blad. Dat blad werd Rorate (samentrekking van ROomskatholieke RAdio en TElevisie): het officiële orgaan van de Stichting Sint Willibrord Omroep. De zender kwam er niet, maar het blad Rorate heeft Kotte geredigeerd zolang hij daartoe fysiek in staat was.

De solitaire redacteuren komen soms een beetje over als ‘Don Quichottes’, tegen de tijdgeest in strijdend via hun bladen voor een rechtzinnig katholicisme, of voor een ander levensdoel. Vaak zijn het priesters, soms ook leken. Voorbeelden zijn het integralistische blad Rome van M.A. Thompson, dat van 1912 tot 1915 ten strijde trok tegen het modernisme; het apologetische blad Op korte golf uit de jaren dertig van de chemicus Alphons Steger; het blad St. Jozef zorg!, in 1936 opgericht door de Redemptorist Anton Rottier, die zich zorgen maakte over de concurrentieslag tussen de (1700) kloosters in Nederland en via gezamenlijk gebed elkaars materiële zorgen wilde verlichten; Karosi van G.H.L. Zeegers die met zijn Kardinaal van Rossum Instituut in de jaren zestig een dam wilde opwerpen tegen de afbrokkeling van de kerkelijke component in het ontwikkelingswerk; Zó helpt pater Roothaan van de Jezuïet C. Ligthart die zich van 1951 tot 1979 via dit blad inzette voor de zaligverklaring van de Nederlandse Jezuïetengeneraal; de Ridder der Onbevlekte van de Conventueel Willibrord Maria Lendemeijer, die sinds 1974 met zijn blad streed tegen de ‘satanische krachten’ in de wereld, in navolging van zijn confrater Maximiliaan Kolbe, die stierf in Auschwitz in 1941, in 1971 zalig en in 1982 heilig werd verklaard en sindsdien geldt als patroon van de drugsverslaafden en de mobiele telefonie; en Katholieke stemmen, dat van 1972 tot 2002 verscheen, van de Dominicaan J. van der Ploeg, die met dit blad en de Stichting Behoud Rooms-Katholieke Leven tegen de stroom van kerkvernieuwing in de traditionele katholieke theologie en geloofspraktijk in stand trachtte te houden.

Tegenover deze eenmansbladen staan de bladen waarbij er sprake was van een goed gevulde redactietafel. Fusies van bladen zoals Kruispunt en Bijeen – het tijdschrift dat in 1968 voortkwam uit een samengaan van vijftien missiebladen van verschillende missiecongregaties en tot 2004 zou bestaan – zijn daar voorbeelden van. Uiteraard speelde de democratische tijdgeest een rol bij de uitdijende redactionele gelederen, maar dat was niet de enige factor: eenmansbladen bloeiden in die tijd ook. Vinden we de eenmansbladen vooral in de wat behoudender hoek, deze categorie lijkt te beantwoorden aan de hypothese ‘hoe linkser het blad, des te groter het aantal redacteuren’ of vice versa.

De stelling lijkt in elk geval op te gaan voor een blad als de Vragende mens (1953-1969) waarin de redactie al vroeg de dialoog aanging met de buitenkerkelijken in Nederland en dat zich losmaakte van de St. Willibrordvereniging toen die zich slechts wilde blijven richten op de dialoog met de ‘andersdenkenden’; voor de Informatie-brief voor kritiese groepen en gemeenten in Nederland (1973-1979), dat de vrij ongeorganiseerde en geïsoleerde basisgroepen en gemeenten in Nederland een gezamenlijk forum bood; voor het blad Plein (1953-1964) met de sprekende ondertitel ‘Maandblad voor mensen’, rond de indertijd befaamde ‘Pleinprediker’ Simon Jelsma, Missionaris van het H. Hart, die het Nederlandse volk door middel van zijn preken op het Haagse Plein confronteerde met het begrip ‘Derde Wereld’; en meer nog voor zijn opvolger Sjaloom, dat aan het eind van de jaren zestig liefst 24 redactieleden telde!

Sjaloom (1964-1973) was tegendraads in zijn inhoud, met aandacht voor alternatieve agape-diensten in Odijk, zijn connecties met de wereldwinkel en acties voor het milieu via de in het blad opgenomen ‘vuilkrant’. Maar ook in de vorm was het tegendraads. Zo stelde de redactie in 1965 dat de uitgave niet als een periodiek behandeld wilde worden dat eindigde in een stoffige boekenkast: ‘We willen helemaal niet ingebonden worden.’ We willen een blad ‘waar de schaar in kan zonder dat iemand ‘jammer!' roept, waar je mee werken kunt’.21 Uiteraard waren de samenstellers van de BKNP blij dat zij in de Universiteitsbibliotheek Nijmegen over een ingebonden exemplaar konden beschikken waar de schaar niet in was gezet.

4. Website avant la letter

Behalve de stichtelijke en rebelse bladen kende katholiek Nederland ook een groot aantal zakelijk-informatieve bladen. Hier staat de onvolprezen Pius-almanak – de toenmalige ‘website van katholiek Nederland’– uiteraard op eenzame hoogte, met in 1900 nog de vermelding van een aantal hoogtepunten in de jaartelling: de Schepping van de aarde in 3761 voor Christus en de zondvloed in 2105 voor Christus. Ook de Pius-almanak was tot op zekere hoogte de vrucht van het werk van één man, H.M. Werker, die de almanak vanaf 1877 verzorgde, aanvankelijk met verhaaltjes en gedichtjes naast de gebruikelijke almanakkenrubrieken. Maar de uitgever A. Kusters zag meer in een uitgave met informatievoorziening zonder dergelijk ‘mengelwerk’ en voor een tijdje scheidden hun wegen zich, waardoor er aan het begin van de twintigste eeuw plotseling twéé Pius-almanakken (de een onder de titel Onze Pius-almanak) tegelijkertijd verschenen. In 1903 sloten de heren weer vrede en nadat Werker in 1905 na bijna dertig jaar afscheid nam omdat hij voelde ‘dat het graf [hem] nader stond dan [de] wieg’ was voor Kusters de weg vrij om een puur zakelijke Pius-almanak te gaan uitgeven, die tot op de dag van vandaag, 135 jaar later, nog steeds verschijnt.22

Naast dit landelijk informatieve blad kende Nederland ook vele bisdombladen, sommige met stichtelijke en onderhoudende verhalen zoals het blad Omhoog (1934-1964) van het aartsbisdom Utrecht en andere die puur informatief waren, zoals naamlijsten, directoria en analecta. Tot deze categorie behoort het oudste blad dat in de BKNP 3 wordt genoemd: de Naam-lyst der roomsch catholyke pastooren en missionarissen, welke in de VII Vereenigden Provintien en nabuurige landen, tot de missie behoorende, in bedieninge zyn in ‘t begin van ‘t jaar 1736. Deze alfabetische lijst van plaatsen met vermelding van de aldaar dienstdoende geestelijken verscheen vermoedelijk al eerder dan 1736. De naamlijsten geven ons een indruk van het aantal priesters en aartspriesters dat er in die tijd werkzaam was, waar ze vandaan kwamen en hoe hun kerkelijke carrière verliep. Nog steeds geeft elk bisdom jaarlijks een naamlijst uit.

Eveneens zakelijk is het Jaarboekje der Vereeniging tot Bevordering der Vereering van het Allerheiligste Sacrament en tot Versiering der Behoeftige Kerken van ons land, dat in elk geval vanaf 1861 verscheen. Het doel van deze mooie vereniging was de kerken wat aantrekkelijker te maken voor de gelovigen zodat ze er vaker naar toe zouden gaan, ook om het Allerheiligste Sacrament, doorgaans uitgestald in een kostbare monstrans, te vereren. De vereniging was opgericht om de minder bedeelde kerken de mogelijkheid te geven het ‘rijke roomse leven’ zo rijk mogelijk te etaleren. In haar jaarverslag wordt verantwoording afgelegd van de giften aan de behoeftige kerken: van kazuifels tot knielbankjes en van kandelaars tot kelken. Inmiddels is de situatie op het terrein van het kerkelijke vaatwerk drastisch veranderd, nu steeds meer kerken en kloosters hun poorten sluiten. In plaats van dat men op zoek is naar nieuwe kelken, monstransen en doopvonten vraagt men zich af hoe men ze op een verantwoorde manier kan herbestemmen. Het zou mooi zijn als via deze jaarboekjes de oorspronkelijke weldoeners opgespoord zouden kunnen worden, zodat met een vriendelijk dankwoord de kerkelijke inventarissen weer geretourneerd kunnen worden.

5. Clerus en leken

In de tweede paragraaf van deze bijdrage wezen we al op de alomtegenwoordigheid van de religieuzen in het katholieke tijdschriftenwezen. Maar ook de ‘gewone’ diocesane pastoor ontbrak niet, zoals we bij het blad Gekruide zielespijs leerden. Als we de verhouding tussen de uitgaven van de diocesane en reguliere geestelijkheid bekijken aan de hand van het Chronologisch overzicht,23dan valt op dat het merendeel van de periodieken die vóór ca. 1870 verschenen – overwegend naamlijsten en directoria – uitgaven waren van bisdommen, dus van de diocesane clerus. Pas na 1870 zag het ene na het andere periodiek van de reguliere clerus het licht, zoals m.i.v. 1872 de Maandrozen ter eere van het H. Hart van Jesus en ter verbreiding van het Apostolaat des Gebeds van de Jezuïeten. Blijkbaar wisten de reguliere clerus en de congregaties van broeders en zusters, die in het derde kwart van de negentiende eeuw in Nederland een snelle opgang kenden, de mogelijkheden van de ‘massapers’ die vanaf het midden van de negentiende eeuw opkwam, beter te benutten dan de seculieren.24 In korte tijd hadden ze de diocesane clerus op het gebied van het tijdschriftenwezen geheel overvleugeld.

Deze overmacht van de reguliere clerus ging zelfs zover dat verschillende orden en congregaties zich op specifieke gebieden specialiseerden om zo behalve de regulieren, ook ‘hun diocesane ambtsbroeders’ van dienst te zijn en ze aldus mede te vormen. In Nederland verscheen een keur aan tijdschriften die gericht waren op de ondersteuning van de priester in zijn taak wat betreft liturgie, homiletiek, bijbel, apologetiek, moraal, sacramentenleer, spiritualiteit, oecumene, geloofsbehoud en kerkvernieuwing. We kunnen ze beschouwen als handreikingen voor elke dag, soms met een populair-wetenschappelijke toon. Het waren geen wetenschappelijke bladen (die komen in deel 2 van de BKNP aan de orde), maar desalniettemin waren veel van deze bladen vrij professioneel van opzet en werden ze uitgegeven door verenigingen of stichtin-gen met een academische vertegenwoordiging.

Vaak waren bij dergelijke ‘vakbladen’ van oorsprong docenten van diocesane grootseminaries betrokken, maar na verloop van tijd namen regulieren in de redacties een steeds grotere rol op zich. Voorbeelden zijn Nederlandse katholieke stemmen (1901-1964), een priesterblad dat als opvolger van Nederlandsche katholieke stemmen (1879-1900) met ingang van 1901 voortaan gezamenlijk door het aartsbisdom en de Redemptoristen werd uitgegeven; Sanctissime Eucharistia (1904-1968), een eucharistisch tijdschrift voor geestelijken, begonnen door een seculiere priester maar al gauw overgenomen door de Paters van het H. Sacrament; de al genoemde de Bazuin van de Dominicanen, volgens de ondertitel een ‘Populair godsdienstwetenschappelijk en apologetisch weekblad voor Nederland en koloniën’; en de Priester-tertiaris (1923-1941), een blad dat de Kapucijnen uitgaven om de ‘directeuren van de Derde Orde’ – dus de pastoors – te ondersteunen bij hun taak de derde-ordelingen25 op te voeden tot christelijke volmaaktheid in de geest van Sint Franciscus.

Aan de behoefte aan exclusieve priesterbladen kwam in de jaren zestig een eind, zoals we kunnen zien aan de opheffing van veel van deze tijdschrifen. Die ontwikkeling zien we ook weerspiegeld in het blad de Wan. Dit contact- en informatieorgaan werd in 1966 speciaal voor ‘priesters in nood’ opgericht. Het blad wilde een platform bieden aan priesters om in die tijd van ‘ontclericalisering’ met elkaar in gesprek te gaan en zo te komen tot een verheldering van het priesterbeeld en een herwaardering van het priesterschap. Aan het eind van de eerste jaargang moest de redactie erkennen dat de doelstelling niet was gehaald: de verhoopte participatie van schrijvende priesters bleef uit.

Terwijl het aantal geïnteresseerde priesters voor de bovengenoemde vakbladen snel afnam, werd gaandeweg een breder publiek aangesproken van geïnteresseerde leken en katholieken die professioneel actief waren in de kerk. Die ontwikkeling is terug te zien in de opvolgers van deze bladen: zo werd het Offer, opgericht in 1892, na 1968 Rond de tafel; werd Nederlandse katholieke stemmen in 1965 Theologie en zielzorg, in 1967 opgevolgd door Theologie en pastoraat en na 1973 door Praktische theologie; werd de Gewijde rede (1924-1967) in 1967 Tijdschrift voor verkondiging; en werd het apologetische blad het Schild, opgericht in 1919, in 1962 Oecumene, en na een fusie met Kerk in ontmoeting in 1966 Kosmos en (ook: +) oecumene.

Niet alleen bij het lezerspubliek van deze vakbladen zien we in de jaren zestig een langzame maar onomkeerbare ‘ontclericalisering’, ook in de redacties van deze bladen is dat het geval. In veel colofons verdwenen de afkortingen van religieuze instituten achter de namen van redactieleden, soms omdat de betreffende priesters die aanduiding blijkbaar niet meer publiekelijk wilden dragen, soms ook omdat ze inmiddels waren uitgetreden uit de betreffende orde of congregatie. In feite zien we de opkomst van de leken in de kerk terug in de redacties van de periodieken. Vrouwen waren hier lange tijd een zeer ondervertegenwoordigde groep, zelfs in sommige bladen van vrouwelijke congregaties, maar we vinden hen steeds vaker in de redacties terug. Ook de ‘ontzuiling’ werkte door in de redacties, waardoor het aantal puur katholieke bladen na 1980 in ras tempo afnam. Tekenend is de schets van Jan van Hooijdonk over de negenkoppige redactie van de Bazuin bij zijn aantreden in 1980: ‘Van die negen waren er acht rooms-katholiek en één protestant. Van de zes mannen in de redactie waren er vier priester, er was ook nog een vrouwelijke religieuze, de protestant was predikant. Een min of meer klerikaal gezelschap dus. Van die negen waren er twee getrouwd, en alleen de dominee was gezegend met kinderen. Tijdens mijn periode bij de Bazuin nam het aantal dominicanen en priesters overigens af en het aantal leken nam toe. In 1987 werd een tweede betaalde werknemer benoemd, een protestantse vrouw ditmaal. De voorzitter van het stichtingsbestuur overwoog bij de aanname van deze collega, Martine Bakema, overigens dat we beter niet te veel ruchtbaarheid konden geven aan haar lidmaatschap van de Gereformeerde Kerken. Hij veronderstelde dat dat niet bij alle lezers even goed zou vallen.’26

6. Conclusie

In Nederland verschenen in de periode 1736-1980 bijna twaalfhonderd landelijke en regionale periodieken op het gebied van het godsdienstig en kerkelijk leven van de Nederlandse katholieken, van leken, priesters en mannelijke en vrouwelijke religieuzen. In deel 3 van de Bibliografie van Katholieke Nederlandse Periodieken zijn deze tijdschriften toegankelijk gemaakt voor onderzoekers door middel van een precieze beschrijving van de specifieke kenmerken van elk periodiek. Naast langlopende en bekende tijdschriften zijn er tal van kleine blaadjes uitgegeven, die soms maar kort bestonden en vaak uitsluitend bestemd waren voor de eigen groep, orde of congregatie. Ook deze interne mededelingenbladen, nieuwsbrieven en jaarlijks verschijnende almanakken, jaarboeken, naamlijsten en kerkelijke directoria geven een schat aan relevante historische informatie over het kerkelijk en godsdienstig leven van de Nederlandse katholieken.

In deze bijdrage zijn enkele hoofdlijnen getrokken uit het geheel van de beschreven periodieken. In de periode tot 1870 was het merendeel van deze bladen afkomstig van de seculiere geestelijkheid, daarna nam het aantal tijdschriften van orden en congregaties een hoge vlucht. De periodieken geven een tijdsbeeld van de opvattingen van de geestelijkheid en de religieuzen over hun verwachtingen ten aanzien van het godsdienstige leven van het katholieke volksdeel en een indruk van de wijze waarop redacties deze ideeën overdroegen. Tevens geven de interne congregatiebladen een goede indruk van de organisatie, groei, werkterreinen en interne discussies binnen de orden en congregaties. De periodieken tonen ook hoe de geestelijkheid door de vakbladen zelf werd gevormd in haar denken over haar taken en de veranderingen die daarin plaatsvonden, waarbij opvalt dat de reguliere priesters zich met name in de eerste helft van de twintigste eeuw graag opstelden als ‘leermeesters’ van de hele Nederlandse clerus, zowel diocesaan als religieus. Vanaf de jaren zestig nam het aandeel van de priesters en religieuzen in de periodieken over het godsdienstig en kerkelijk leven af. Leken, mannen én vrouwen, katholieken en protestanten, kregen een vaste plaats in de colofons.

1 Deze bijdrage is een bewerking van de lezing ‘Gekruide zielespijs van A tot Z’ door de auteur gehouden op 15 mei 2012 bij gelegenheid van de presentatie van BKNP 3 aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Ik dank Otto S. Lankhorst voor zijn waardevolle suggesties bij de herziene tekst.

2 Gekruide zielespijs, in portiën toegediend, 1(1852), portie 1(onged.), [3].

3 De theologe drs. Door Timmermann werkte van 1988 tot 2006, toen zij op 81-jarige leeftijd met pensioen ging, aan deel 3 van de BKNP.

4 Bibliografie van Katholieke Nederlandse Periodieken 3, Nijmegen 2012. Samengesteld door Zjuul van den Elsen, Otto. S. Lankhorst, Vefie Poels, Door Timmermann; eindredactie: Vefie Poels en Zjuul van den Elsen. Deel 1 van de BKNP Dag- en Weekbladpers verscheen in 1999 onder eindredactie van Otto S. Lankhorst, deel 2. Cultuur en ontspanning bij hun taak de derde-ordelingenverscheen in 2008, onder eindredactie van Otto S. Lankhorst en Door Timmermann. De BKNP wordt uitgegeven door de Valkhof Pers, Nijmegen.

5 Otto S. Lankhorst, ‘Het samenstellen van de Bibliografie van Katholieke Nederlandse Periodieken’, in: BKNP 1 (Nijmegen 1999), 15-36. Dit is een bewerking van ‘Verborgen geschiedenis. Over het samenstellen van een bibliografie van katholieke Nederlandse periodieken’, Jaarboek van het Katholiek Documentatie Centrum 18 (1988) 15-36; Jasper Vree, ‘Twintig jaar Bibliografie van Nederlandse Protestantse Periodieken. Twee eeuwen protestantse leescultuur in staat van kartering’, DNK 31 (2008) nr. 68, 29-42; Jasper Vree, ‘BNPP: een protestantse staalkaart’, DNK 34 (2011) nr. 75, 56-64; Zjuul van den Elsen, ‘De Nederlandse confessionele pers in beeld. De voortgang van de Bibliografie van Katholieke Nederlandse Periodieken en de Bibliografie van Nederlandse Protestantse Periodieken’, Trajecta 19-20 (2010-2011) 218-223.

6 Wel wordt in de beschrijvingen van de BNPP een categorieaanduiding toegevoegd op basis van een indeling in zes categorieën: ‘nieuws’, ‘cultuur en recreatie’, ‘kerk en godsdienst’, ‘opvoeding en onderwijs’, ‘politiek, stand- en vakorganisaties’ en ‘sociale zorg en charitatieve arbeid’.

7 George Harinck, Roel Huizinga, Piet Molenveld, Hans Seijlhouwer (red.), Bibliografie van Nederlandse Protestantse Periodieken, dln 1-3, Amstelveen 2004, 2006, 2007; Roel Huizinga, Piet Molenveld (red.), Bibliografie van Nederlandse Protestantse Periodieken, dln 4-6, Amstelveen 2010 en 2011.

8 Aldus Jan van Hooijdonk, voormalige hoofdredacteur van de Bazuin en Volzin, in zijn lezing ‘Van zuil naar ziel’ bij de presentatie van BKNP 3 op 15 mei 2012 in Nijmegen.

9 Remieg Aerts, ‘Het tijdschrift als culturele factor en als historische bron’, Groniek 30 (1996/97) 170-182. Het belang van het tijdschrift wordt ook onderstreept doordat er in 1997 speciaal een tijdschrift voor werd opgericht: TS. Tijdschrift voor tijdschriftstudies. Hierin is verscheidene malen aandacht besteed aan BKNP en BNPP: TS 5(1999), TS 25(2009), TS 13(2003) en TS 31(2012).

10 BKNP 3, 772-792.

11 ‘Catalogus bij de tentoonstelling ‘Gekruide zielespijs, in portiën toegediend. 250 jaar godsdienstig leven in tijdschriften’, Nijmegen 2012. De tentoonstelling liep van 4 mei-29 juli 2012 en was georganiseerd door Zjuul van den Elsen, Jos Kersbergen en Vefie Poels.

12 Samen met Hervormd Nederland.

13 Jaartallen tussen accolades duiden erop dat het tijdschrift waarschijnlijk eerder of langer heeft bestaan, maar dat dat niet met zekerheid kon worden vastgesteld. In dit geval is het niet zeker of het tijdschrift ook nog na 1954 is verschenen.

14 Alleen voor die orden en congregaties die de afkorting van hun naam vaak gebruien, bijv. in de titels van hun tijdschriften, is de afkorting tussen haakjes toegevoegd. Voor een lijst van afkortingen van religieuze instituten zie BKNP 3, 19-20; Pius-almanak 124 (2012) 206-207.

15 De Volks-missionaris 1879/80, ongen.(dec.) 2.

16 Sint Antonius 40 (1934), 11 (nov.) 321.

17 St. Jozef 1 (1930), 1 (jan.) 1-2.

18 Jos Ahlers e.a., Gaandeweg. Kruispunt: 35 jaar mensen in ontmoeting, z.p. [1999] 5.

19 Lisa Kuitert, Het ene boek in vele delen. De uitgave van literaire series in Nederland 1850-1900, Amsterdam 1993. Series worden in principe niet opgenomen in de BKNP; zie Lankhorst, ‘Het samenstellen van de Bibliografie van Katholieke Nederlandse Periodieken’, 26. In de Nederlandse Centrale Catalogus staat Gekruide zielespijs zowel als tijdschrift als boek geclassificeerd.

20 Jos Palm, Moederkerk. De ondergang van rooms Nederland, Amsterdam 2012, 224-242.

21 Sjaloom 2 (1965), 11 (dec.) 242.

22 Voor een uitgebreide geschiedenis van de Pius-almanak zie: Frans Oudejans, Van Abraham naar Pius. 125 jaar almanak voor katholiek Nederland, Houten 1999.

23 BKNP 3 793-808.

24 Over de opkomst van de massapers, zie: Aerts, ‘Het tijdschrift als culturele factor en als historische bron’ 176-177.

25 Derde-ordelingen of tertiarissen zijn leden van een Derde Orde, d.w.z. een groep leken verbonden aan een bepaalde orde of congregatie. De leden trachtten de spiritualiteit van de orde of congregatie een plaats te geven in hun eigen dagelijkse leven.

26 Jan van Hooijdonk in zijn lezing ‘Van zuil naar ziel’ bij de presentatie van BKNP 3 op 15 mei 2012 in Nijmegen

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 december 2012

DNK | 86 Pagina's

Gekruide zielespijs – 250 jaar godsdienstig en kerkelijk leven in katholieke tijdschriften1

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 december 2012

DNK | 86 Pagina's