Uit de Pers.
Zeer belangrijk is een schrijven in de Prot. Noordbr. over de Dominocratie, in antwoord op een stuk van Ds. F. W. Merens te Utrecht:
Daarin lezen we:
Reeds sinds meer dan een halve eeuw is aan onze Academiën eene theologische opleiding gegeven, die geheel los was gemaakt van de Kerk. De Hoogleeraren waren, vroeger reeds feitelijk thans ook rechtens, geheel vrij alles te leeren wat zij goedvonden, onverschillig wat de Kerk, wat de gemeente daarover dacht. Student werd wie wilde; het genot der studiebeurzen hing niet meer af van de vraag, wat de genieter beleed. Alzoo kwamen en komen voortdurend mannen in de Kerk, waarvan de gemeente niets weet of weten kan. Het is waar, dat vroeger de proponenten althans eene formule, die voor de Modernen eigenlijk onzin was, moesten onderteekenen. Maar het is even waar, dat niemand zich daaraan hield; dat over die trouwbreuk vrij wat minder beweging gemaakt is dan over de zoogenaamde trouwbreuk of meineed onzer met het verband brekende leeraren en Kerkeraden; dat, toen eindelijk de ontzettende waarheid toch wat al te duidelijk in het licht trad, ten behoeve der Modernen die formule is weggenomen, en dat de Synode thans weer eene andere formule voorschrijft, waarvan ieder alles kan maken, en die dus niet formuleert, niet bindt.
En welke toestand wordt hieruit nu voor de gemeente geboren?
Wat moet en wat kan nu de gemeente doen? Zij moet beroepen, en is aan de haar voorgestelde predikanten gebonden. Wat die predikanten gelooven is haar officieel onbekend; op den duur verbreidt zich aangaande een predikant een Soort van publieke opinie, waarop de gemeente dan afgaat. Maar de predikant, eens beroepen, behoeft zich ni^t te houden aan wat men van hem verteld heeft. Hij is vrij, maar de gemeente is gedwongen; gedwongen hem te hooren, wat hij ook goedvinde te vertellen. Die predikant bewerkt naar zijne inzichten de gemeente, de volwassenen in de kerk, de kinderen ter catechisatie. Dit kan goed zijn; het ka» evenzeer verkeerd zijn. De aanneming van lidmaten, vroeger nog eenige controle, hangt nu af van het inzicht des Kerkeraads omtrent hun kennis, maar niet van hun geloofsovertuiging. Wat dat beteekent, kan sinds de Amsterdamsche attesten-quaestie voor niemand een geheim zijn.
Is de gemeente niet zoo gelukkig van zulk een vrijelijk zich bewegenden predikant in haar midden te mogen zien, dan is zij gebonden aan de ringpredikanten, die natuurlijk precies even vrij zijn als de beroepen predikanten, en die, althans naar de reglementen, zelfs dan mogen prediken als de gemeente ze niet begeert.
Wel kan ze ook zelve de handen aan den ploeg slaan, maar dit baat haar niet.
De gemeente kan, dit is zoo, ook zelve trachten geloovige jongelieden op hare kosten te doen opleiden tot het predikambt. Dit doet zij, hoewel op onregelmatige wijze, o. a. door ondei steuning van de instellingen van Ds. Van Dijk. Op die wijze had iets goeds tot stand kunnen zijn gebracht. Maar die aldus opgeleide jongelieden komen weer onder dezelfde Academische bewerking als alle andere predikanten. Wat die Hoogleeraren, waarvan de gemeente alweer officieel niets weet en die op hnnne colleges volkomen vrij zijn te doceeren wat hun goeddunkt, aan de studenten meedeelen, en wat deze er van meenemen blijft volkomen onbekend — totdat de gemeente onherroepelijk • aan dien haar onbekenden leeraar verbonden is ! En als het bekend wordt is de gemeente volkomen onmachtig er iets tegen te doen.
Het eindresultaat is en blijft dus dat de ongeloovige Staat door zijn theologische faculteiten heel het leven der kerk beheerscht.
Die aldus opgeleide predikanten dragen, over het algemeen, het besef in zich om, dat tij het zijn, die over de vraag wat in die Kerk voor waarheid te houden zij hebben te beslissen, en dat de Kerkeraden eigenlijk niets anders zijn dan de organen van de onkundige gemeenten. Zij zien niet in dat, wanneer de Kerkeraden inderdaad thans zoo onbruikbaar zijn en hun ware roeping niet beseffen, dit de schuld is van de predikanten zelven, die sinds vele eeuwen, maar vooral sinds 1816, de gemeenschap tusschen gemeente en leeraar hebben verbroken en dat het daarom den predikanten, waarvan een zoo groot deel zelf afvallig geworden is, niet betaamt de Kerkeraden in geestelijken zin op zijde te zetten en te bespotten wegens hun onkimde, maar dat zij integendeel behooren mede te werken om aan die Kerkeraden hun ware roeping te doen gevoelen.
De predikanten, aldus buiten de medewerking der gemeente om, opgeleid en voorbereid en daarna der gemeente opgedrongen, zullen nu een geloofsbelijdenis vaststellen, wel is waar in overleg met Kerkeraadsleden, dus met organen uit de gemeenten zelven voortgekomen; doch uit gemeenten, die sedert meer dan een halve eeuw door die predikanten zelve, en door hen alleen, waren „gepraepareerd, " gekneed, gevormd.
Hoe wij de zaken ook wenden of keeren, altijd blijven wij in denzelfden cirkel ronddraaien.
Deze korte, bondige uiteenzetting is verpletterend.
Het is de kerk onder de machthebbers in slavernij gebracht.
En ddt is het nu waar onze predikanten, als voor hun leven, voor ijveren.
Dan zijn zij vrij, vrij om gansch tuchteloos te heerschen over de in boeien gekluisterde gemeente.
Een clericalisme van het ergste soort!
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 9 januari 1887
De Heraut | 4 Pagina's