GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De toestand, waarin we

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De toestand, waarin we

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 26 Aug. 1887.

De toestand, waarin we ditmaal bij het weeropvatten der kerkrechtelijke discussie, onze kerken vinden mogen, biedt bij veel, dat nog zorge wekt, toch ook overvloedige stof tot dank.

Laat men toch toezien, dat de genade Gods niet klein geacht of onderschat worde.

Dè mate onzer kerkelijke ongerechtigheden was zoo geklommen tot boven ons hoofd. De beker onzer kerkelijke schuld was zoo boordevol door vriend en V'jand ingeschonken, o. Wie zou tot klagen recht hebben gehad, indien de Heere zich in toorn van ons had afgewend, en ons had laten liggen in het slijk onzer eigen overtredingen !

En als Hij dan nochtans ontfermend was, en nog een kleine beroering in de dorre beenderen verwekte, ' en er een ruischen als van den wind des daags in de toppen van het geboomte wordt beluisterd, zou Sion dan niet de handen ineenklappen van vreugde, en in stille zelfbeschaming lof geven aan de goedertierenheden des Heerei..'

Het is zoo, niet d\ onze bede wierd verhoord; en ook, niet juist in den weg, waarin wi^ het verwacht hadden, is de verademing des levens gekomen.

Ons was h? t een hope der ziel geweest, dat althans de broederen in engeren zin houw en trouw saam zouden hebben volhard tot den einde. Voor het minst van hen, die luide voor de absolute Souvereiniteit des Heeren riepen, en dat' onder het wuiven der Gereformeerde banier, had ons hart vertrouwd, dat er aan geen deinzen te denken ware geweest. Ja, waarom het verheeld, ook van veel ernstige, vrome broederen onder de afgewekenen hadden we ons allengs een terugkeeren naar de oude welbeproefde paden der vaderen voorgesteld. En ja, waarlijk het zou zoo zoet voor het hart, zoo zielverkwikkend en schoon zijn geweest, indien, toen het er op aankwam, de M; derncn en Groningers in hun hoek alleen hadden gestaan, en al wie voor Christus en zijn kruis roept elkaar te lief hadden gehad, om ooit met den vijand tegen broeders saam te spannen.

Maar nu dit nül zoo mocht zijn; nu integendeel, o, zoo pijnlijke vervreemdingen openbaar werden; en veel broeders, van wie we toch weten, dat ze in hun sterven geen andere hope der zaligheid dan wij bedoelen, zich zelf verleiden lieten tot een staan met Edom en Ammon legen de broederen, van Jeruzalem; ja, nu laat de smart der gekwetste en diep teleur gestelde broederliefde zich niet bedwingen; nu moest men het in ons dragen, dat ook onze klachte over zooveel breuke van trouw haar vrijen loop had; maar toch, nu mogen we zelfs over deze droeve uitkomst niet verbaasd en verwonderd staan.

Immers ook hierin geschiedt ons slechts rechtvaardige vergelding.

Bijna een eeuw lang hadden onze kerken den voorvi'erpelijken grondslag, gelijk die in haar belijdenis ligt, verlaten, en had men lust gehad in een vermetel spelevaren op den wiegelenden stroom der persoonlijke en individueele inzichten.

Zoo was het in onze predikantenwereld, maar ook in ons leekenleger geworden.

Niet het fundament waarop men liep, maar meer de stap waarmee men er op liep, wierd voor vastheid gerekend. En zelfs voor zooverre er nog rechtmatig en zuiver belijden was, rustte ook dat zuiver belijden niet op de voortreffelijkheid en erkende uitmuntendheid van hetgeen de Heere ons voorwerpelijk geschonken had, maar nog bijna uitsluitend op de erkenning van den prediker, dat deze belijdenis goed was.

Een taalkundige opmerking teekent hier.

Het heil in Christus, zoo belijdt onze Catechismus, is ons daadwerkelijk deel voor zoover wij „door een oprecht geloove rechtvaardig voor God staan."

In de onderscheidene beteekenis nu die dit denkbeeld van oprechtheid bij de opstellers van den Catechismus en bij de predikers onzer eeuw had, kom^" al het verschil uit tusschen de voorwerpelijke zekerheid waarop onze vaderen steunden en de onderiverpelijke wiegeling waarop de kinderen onzer eeuw dobberen.

Zoo vaak toch in onze eeuw van een oprecht geloof gesproken werd, verstond men daaronder een geloof dat niet geveinsd, noch gevernist noch voorgewend, maar gemeend is.

Omdat oprecht feitelijk iji onze dagen doelt op de ^emeendheid van wat iemand zegt, en dus staat tegenover gehuicheld of valsch, waande men te goeder trouw, dat ook onze vaderen dit bedoeld hadden, toen ze schreven van een oprecht geloof. En zoo vond de meening ingang, dat het er eigenlijk minder toe deed wat men geloofde en hoeveel men geloofde, indien het weinigje dat men nog vasthield dan ten minste maar oprecht gemeend was.

Toch weet elk taaikenner dat puur misverstand berust. dit op

In de dagen toen Datheen onzen Catechismus vertaalde, doelde de uitdrukking ^^oprecht geloof" er niet op, of men het meende of huichelde, maar duidde aan dat het een echt geloof moest zijn, van ivaarchtigen ^oddelijken oorsprong.

Het „oprechte" bij het geloof wilde niet eggen: „een geloof dat ik meen", maar elijk er in het antwoord staat: „een geoot dat de Heilige Geest in mijn hart eeft gewerkt!' g z f w

In die oude dagen sprak men van „een oprechte huisvrouw, " om aan te duiden, dat men met haar wezenlijk gehuwd was en niet slechts met haar samenleefde; in den zin van ons wettig (Zie Kiliaan). E g h

Door een „oprecht broeder" verstond men , een eigen broeder, die met ons uit den zelf-; b den vader en dezelfde moeder gesproten was. s m

„Het oprechte land van Vlaanderen" fzie m S

Guicc. f. 2810) wilde volstrekt niet zeggen, dat er in Vlaanderen geen huichelaars waren; maar het eigeytUjke Vlaanderen.

De ^^oprechte Haarlefflsche courant" bedoelde volstrekt nie': , dfit er geen onjuistheden in konden staan, inaar onderscheidde deze oorspro7ikclijkc, echte Haarlemmer van latere nabootiürg.

En nu nog spreken onze huismoeders van ^^oprecJite Deventer koek, " van ypprechte Utrcchtsche theerandjes" enz., waarbij elk begrip van gevcindsheid uiteraard wegvalt, en alleen gedoeld wordt op de echtheid van het banket.

Onder een oprecht geloof verstonden onze vaderen dus es'i echt geloof, van waarachtigen oorsprong^ dat zuiver door den Heiligen Geest in het hart vi'as gewerkt.

Maar de mannen onzer eeuw, dit woord niet meer. vc'.taande, gingen de waardij van het gelo-)i iu het onderiverpelijke bewustzijn zoekoi, en vervalschten daardoor heel de bedoeling van den Catechismus.

• En dit nu tfekent.

Want dat is feitelijk de zonde, die heel ons kerkelijk ieven ontwricht en ontzet heeft. De vo^». werpdijke vastigheid is geminacht, en it'leos aan wat wij zelven on-der werp lij l: ndai, is men waarde gaan hechten.

Dat d Ethische; gen. niet enkel in Moderneen k in Gereformeerde krin-

Het wr., ; do £oade onzer eeuw, een weer anders getint en verfijnd Arminianisme, dat even gevaarlijk wa.s, en dat ons allen had aangetast.

En zoo k\¥am het dat ook onze gebondenheid en verbondenheid aan de broederen, zelfs in 'enger gereformeerden kring, nog veel te weinig op een werk Gods in de harten rustte, en nog veel te veel hing aan subjectieve toïueiging en individueele toestemming.

Daar is wel tegen geprotesteerd. Daar is wel tegen gepreekt en tegen geijverd. Ook is er ia deze zonde wel bres geschoten. Maar 2 iitteinia bleef de verwoesting dezer zonde ioorgaan.

Zelfs in het heiligste en heerlijkste, zoo men in zuiver gereformeerden zin God den Heere mochi belijden in het aangezicht zijns Zoons, bleet o as, boos en opstandig hart nog altoos oin ons belijden meer dan aan 's Heeren almogend werk om de ziel tot belijdenis te brengen, waarde hechten.

En zoo kvran; . het, dat, toen er eindelijk spaanders vielen, de eenlingen uiteenstoven, en er slechts een kleine groep stand hield.

Op het pijnt, \vaar de tweesprong uiteenging, stonden we nog vlak naast elkaar; maar met éAtaa stap, dien elk op zijn eigen weg voortging, raakte men van elkander.

En toen kvam de hartstocht, en de booze inbeelding, en, de zondige werking van de overdrijving.,

Al een wc iks vleesches.

En ZOO " broederen, die nog kortelings l hebben, e^ !ar zouden gebouwd een vloek voelden vliegen do:

Om dan , . 'Jiarin te rechtvaar-digen mo i ..u: n ander wel zwart maken, braatl.rii: .: keu, doodverven.

Zoo begint'de laster en de verdachtmaking haar onheilig werk.

En niet lang meer, of mannen die nog kort geleden elkander waardeerden en liefhadden, staan verbitterd en haatspuwend tegenover elkaar.

De Synode is hier vooral de schuldige.

Ze is nog in tijds gewaarschuwd, dat deze booze demonen zouden worden losgelaten.

En, helaas, toen zijn die demonen gaan dolen door het land, en zijn de harten verkoeld en de kerken verdeeld geworden, en onze broederen die bij den tvi^eesprong verkeerd kozen, konden toen niet meer terog, en zijn, God vergeve het hun, doorgehold en zijn vrienden gaan zien in vroegere vijanden en vijanden in hun broederen.

Er is verblinding gekomen. In de opgejaagde stofwolk zag niemand meer klaar. En toen, waarom het verheeld, is ook onder ons het vleesch vaak te machtig geworden. En er zijn gedachten door de ziel geschoten, soms woorden zelfs over de lippen gekomen, die niet goed waren voor God.

Helaas, zoo schriklijk is de zonde, dat ze zelfs op het heilig erf, bij het doorbreken van het werk des Heeren, zulke schriklijk smadelijke toestanden in het leven roept,

„Van [nature geneigd om God en onzen naaste te haten", wat dunkt u, lezer, als de Heilige G< =? f^t ons los laat, komt het dan althans vaü den naaste niet uit.?

En toch daarover desepereeren we nog ganschelijk niet.

Er zijn wel meer tijden in de historie van Jezus' kerk geweest, dut dolzinnige bitterheid en hartstochtelijke haat de broederen deelde.

Maar dit duurde slechts voor een tijd.

Tot het booze, giftige menschenhart uitgeraasd had.

En dan brak het vriendelijk licht van hoogeren vrede toch weer door de wolken. En er kwam berouw over zulk zondig streven in het hart. En zachter gevoelens herkregen de overhand. En nadat de zonde had uitewoed, begon het heerlijk werk des Heeren ijn glans te doen schitteeren.

Hoe hebben eens Luthersclien en Gereormeerden, Lutherschen en Dooperschen en ie niet al tegenover elkander gestaan.' Hoe zijn eens de „gescheidenen" bejegend 1 n toch, al deze bitterheid heeft een einde enomen. En de stem des vredes is toch in et einde weer gehoord.

Och, er kon in zulk een desolaten toetand als onze kerken boden, er kon welezien geen verandering in komen of het oest met scheuren en kraken en breken 'i^"-! Doen we slechts, een iegelijk van onzen eigen kant, wat we kunnen, om hoe eer hoe beter olie te gieten op deze opgestuwde golven.

Laat geen valsch gevoel van niet de minste te willen zijn ons tot bestendiging van zonde verleiden.

Natuurlijk van de waarheid des Heeren, en van het recht van onzen Koning in zijn kerken mag geen priesel of geen splinter af. Maar overigens, mannenbroeders, laat ons niet zondigen door onvermurwbaarheid van hart.

Of men ons al smaadt en haat, Iaat niemand onzer terughaten.

Zij er meer gebed onder ons ook voor de nog dolende nog niet doleerende broederen. Eens hebben wij gedoold op de eigen doolpaden waarop zij thans wandelen.

En is Ons geheel onverdiend genade geschied, de genade dat voor ons de strik sprong en de vrijheid ook in onze kerken virierd uitgeroepen, laat die meerdere genade dan ook een rijpere vrucht der verloochening en der broederliefde brengen.

Zij er iets in onze kerken en in ons optreden merkbaar van een vrucht van den Heiligen Geest.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 augustus 1887

De Heraut | 4 Pagina's

De toestand, waarin we

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 augustus 1887

De Heraut | 4 Pagina's