GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Tot zijnen tempel!”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Tot zijnen tempel!”

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Snellijk zal tot zijnen tempel komen die Heere, dien gijlieden zoekt. Mal. 3 : 1b.

De tempel op Sion is nooit Gods eigenlijke tempel geweest. De Heere woont niet in tempelen, met handen gemaakt. En ook de tabernakel, dienMozes in de woestijn oprichtte, en waar Aholiab en Bezaleël hun kunsttalent aan toonden, is nooit iets anders geweest dan een uitwendige afbeelding in schaduwen, van wat geestelijk voor God moet bestaan.

God zoekt zijn tempel en zijn tempel zijt gij. Niet enkel gij, die gelooft, en Hem toeliet in uw hart; maar gij, als mensch.

Toen God een mensch schiep; een mensch naar zijn beeld en zijne gelijkenis; en in zijn neusgaten den adem des levens inbUes; toen had zich de Heere zijn tempel opgericht.

In het paradijs was, ja, een tempel der natuur, waarin bij het geruisch der wateren het vogelenkoor zijn lied voor den Eeuwige zong. Maar in die natuur was de tempel des Heeren slechts denkbeeldig, figuurlijk, overdrachtelijk, 's Heeren eigenlijke _ tempel was in dien eenigen mensch, dien Hij zich geschapen had tot zijn eer.

En daarom, toen Adam viel, schond hij niet maar zichzelf, maar hij schond den tempel Gods. Dien wonderbaren tempel, dien de Heere zich in het paradijs had opgericht, heeft Adam door zijn overmoed en moedwil in brand gestoken, ontwijd en in een puinhoop veranderd. En nu nog is elk zondig kind dat uit zondige ouders geboren wordt, zulk een ontwijde en tot een bouwval ingezonken tempel des Heeren.

En al ziet de wereld het niet. God de Heere, en zijn engelen, en soms zijn ingeleide kinderen, als ze bij zulk een zondaar voorbijgaan, merken het nog, dat die arme, ingezonken mensch niets dan den puinhoop vertoont van wat een tempel Gods zijn moest.

Het altaar is er nog, maar het ligt in stukken gebroken.

Al het heilig gereedschap is weggestolen of verminkt!

Dit nu is de sleutel van het raadsel van uw eigen hart.

Gij ook zijt als zulkeen.

Ook in u is van nature niets dan zulk een puinhoop; en die puinhoop kan niet begrepen, en kan niet hersteld, tenzij er weer een tempel Gods uit worde opgebouwd.

En wilt ge dat niet, o, dan is al uw pogen om met uw hart terecht te komen, ijdel.

Gij beproeft dan om dien puinhoop te herbouwen tot een hoogen toren voor uw inbeelding, of tot een sterken burcht voor uw zelfzucht, of tot een lusthuis voor uw zinlijk bedoelen.

Maar niets baat.

Daar is het fondament niet op aangelegd; daar zijn de afmetingen en daar is het beloop van uw hart niet naar.

En daarom stort al zulke bouw weer in. Het brokkelt weer af. JHet heeft | geen bestand. En al houdt ge tot in uw dood vol, in uw sterven bezwijkt al zulk bouwen toch.

Dan komt uw hart niet op rust. Dan herwint het zijn vrede en zijn bestemming niet.

En vrede en ruste en zalige harmonie keert dan eerst op het erf van uw bouwval weder, als het bij u worden mag een weeroprichten van de ver> allen hutte Davids, een weeropbouwen van een tempel voor uw God.

Want dan komt het fundament uit. Dan past het beloop der lijnen. Dan voegt zich steen na steen weer vanzelf in. En dan merkt ge dat ge op den goeden weg zijt gekomen.

Alleen in den tempel voor uw God vindt ge uzelven terug!

En wat dit nu voor ons naderend Kerstfeest te zeggen heeft ?

Maar laast ge dan nooit, wat Maleachi riep: »Snellijk zal tot zijn tempel komen die Heere, dien gijlieden zoekt "? En ook, hebt ge dan nooit gelet op dat mysterieuse zeggen van den Heere Jezus: »Breekt gijlieden dezen tempel af, en Ik zal hem in drie dagen weder opbouwen”?

Zie, in de vleeschwording van het Woord is ook de weeroprichting van den tempel voor Jehova.

Al die dagen, al die eeuwen, van het para­ P dijs af, had die tempel ontbroken.

Niet een eenige mensch was ooit weer in n vollen zin een tempel des Heeren geweest.

Ja, er had een tabernakel in de woestijn en een tempel op Sion gestaan ; maar van hout m en steen en dierenvellen. En de tempel dien de k Heere zocht was een rein, een onzondig, een heilig menschelijk hart.

En dat had ontbroken.

Er was er niet één geweest, die God zocht. Allen tezamen waren ze afgeweken.

Maar toen in Bethlehems kribbe het Kindeke Jezus lag, toen was dat menschelijk hart er weer. Dat hart, dat in het paradijs geweest was, maar in het paradijs verbroken wierd; dat menschelijk hart, dat rein en heilig vanzelf een tempel voor God zou zijn.

En daarom is het komen van Immanuel een snellijk komen van den Heere tot zijn tempel.

Alles was ontwijd, in puin en bouwval lag aller hart verzonken, maar hier, hier in Bethlehems kribbe klopte weer dat eerste en éénige menschenhart, dat een tempel voor God niet maar zijn kon, maar was.

En is nu sinds Bethlehem het hart van Gods kinderen ook weer rein en heilig, en al zo o eveneens weer een tempel voor God geworden ?

o, Broeders en zusters, wacht u voorheiligschennenden overmoed. Of wie is er, die zich niet veeleer schaamt over de onreinheden, waarin Hij den Heere in zijn eigen boos hart laat omwandelen?

Neen, waarlijk, ook al zijt ge wedergeboren en wezenlijk veranderd, daarom is uit dat puin bij u de tempel Gods nog niet weer verrezen.

In dien zin »een tempel Gods", dat wordt ge eerst, als het lichaam des doods is afgelegd en als het erfdeel onder de heiligen u zal zijn geworden in heerlijkheid.

Of waar is de mensch, die zijn hart zelf herbaren zal, opdat God er weer in mocht trekken ? En waar is het kind des Heeren, dat niet nog dagelijks veeleer de afbrokkeling van zijn hart beweent?

Neen, dit mysterie ligt heel anders.

Het ligt in de verborgenheid van uw mystieke vereeniging met den Middelaar.

Indien ge met hem, den Tempel Gods, waarachtiglijk door een band van echt en levend geloof verbonden zijt, om nooit meer van hem te scheiden, en als ingeschakeld en ingelijfd zijt in zijn Lichaam, dan ja, maar ook dan alleen, zijt ge ook dit deelachtig, dat ge in hem weer een tempel van uw God zijt geworden, en dat God de Heilige Geest in dezen tempel tot u komt, en met en voor u bidt, en u troost met goddelijke vertroosting, en u soms bekwaamt tot Gods lof.

En nu, ook op ons komend Kerstfeest moet snellijk weer tot zijnen Tempel komen die Heere, dien gijlieden zoekt.

Maar dit overkomt u niet door van verre te blijven staan en voor het Kindeke in die windselen een lied aan te heffen.

Neen, tot het geestelijke^ tot het inwendige der zaak moet ge dan doordringen.

Wat daar bij Bethlehem gezien wordt is: De Heere in zijnen heiligen Tempel; en met dat Kindeke in die kribbe moet nu ik, ik onreine en onheilige, vereenigd zijn tot één.

Niet, dat Kindeke zoo aanminnig, en dat Kindeke zoo schoon, om daarna nog als de Magi uit het Oosten dat Kindeke te willen verrijken met onzen lof en onzen jubel.

Neen, maar dat Kindeke de Tempel Gods, waar wij in moeten gaan, om weer de gemeenschap van het Eeuwige Wezen te ervaren.

o. Zij dat de kostelijke vrucht ook van den komenden vierdag! .

Een vierdag niet in onze bouwvallen, maar in den Tempel Gods doorleefd

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 december 1887

De Heraut | 6 Pagina's

„Tot zijnen tempel!”

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 december 1887

De Heraut | 6 Pagina's