GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Er kan niet genoeg

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Er kan niet genoeg

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Er kan niet genoeg nadruk op gelegd, dat Dr, Kleyn in zijn alleszins doorwrochte studie de Doleantie zeer in het gevlei komt.

Toen zijn jongste pennevrucht in het licht verscheen, jubelde het Synodalisme, minder om wat er in dit boek instond, dan om het resultaat waartoe het kwam; doch blijkbaar droegen de meeste toejuichers weinig kennis van den inhoud.

Die inhoud toch is ons ongemeen gunstig.

Er blijkt toch uit, dat ook naar zijn opvatting de plaatselijke kerk een samenstellend organische cel en in het minst geen door insnijding en verbijzondering verkregen deel van het geheel is.

Ook volgens hem bestaat de band die deze saamstellende lidmaten van het lichaam saambindt wel in geestelijken zin vanzelf en altoos, zoodat het lichaam er eer dan het lidmaat is, en het lidmaat uit het lichaam uitgroeit, maar in het zichtbare, in den geconstitueerden levensvorm, komt deze saambinding ook z, i. tot stand door een daad van menschen.

Ook hij geeft toe, dat deze uitwendige and vervalschen kan, zoodat hij het eigen even des lichaams dreigt te stikken, en r. Kleyn allerminst ontkent, dat breken n zulk een pijnlijk geval plicht is. Alleen aar hij wil dat dit breken door den pariculieren persoon zal geschieden. Eén voor én, als vrucht en drang der conscientie.

Aan den tijd der Reformatie toegekomen, denkt hij er dan ook niet aan, om de reformatorische daad onzer vaderen te veroordeelen, maar juicht hij die toe.

Ook hem is de band, die in Romes kerkgeheel de enkele kerken saambond, schadelijk voor den levensbloei der kerken.

Ook hij wil dien band dus verbroken zien, en erkent ipso facto, dat de uit deze daad ontstane kerkvorm de wezenlij l^e kerk van Christus in zich droeg, haar verder bestand schonk en haar tot onzen tijd overleidde.

Zelfs ontkent hij de mogelijkheid niet, dat thans nogmaals sooitgclijke daad plicht zou zijn, zoodra het Synodale kerkbestuur de vrijheid der prediking inbond of dwang oplegde.

Alleen maar oordeelt hij, dat z, i. de toestand nog niet dit ergerlijke karakter aannam; dat ook al kwam het hiertoe, niet de kerkeraden zouden moeten handelen; en dat ook al traden er kerkeraden op, deze geen pretentie zouden mogen maken op eénig kerkelijk goed, recht of titel.

Nu de laatste quaestie laten we voorshands als minder ter zake doende rusten, maar wat de materie zelf van het kerkelijk !e\^ensproces aangaat, is het dan toch klaar als de dag, hoe Dr. Kleyn hier met zich zelf in strijd geraakt.

De Reformatie neemt hij aan. Stel nu tijdens de Reformatie had er niets plaats gehad dan het uittreden van personen, krachtens conscientiedrang, hoe zou men dan weer aan het ambt, hoe weer aan een kerkgestalte, hoe weer aan den waren kerkvorm gekomen zijn?

Natuurlijk kan dit niet anders geschied zijn dan krachtens het ambt der geloovigen, die in dit ambt optredende alsdan de levende kerk uit den dooden, verstorven kerkvorm uitdragen, en dus niet als uitgetreden individu's, maar juist, als vormende saAm een deel der levende kerk, saim als kerk handelden,

Van tweeën één dus. Dr Kleyn moet óf ook de Reformatie verwerpen, óf wel, erkent hij de Reformatie en eert hij de werking van het ambt der geloovigen in die dagen, dan volgt er eo ipso uit, dat niet individuen uittraden, maar de kerk als kerk uittoog.

Is het eerste waar, hoe komt hij dan aan de kerk waarin hij geboren is.? En zoo het laatste, v/elnu wat deed de Reformatie dan anders dan nu de Doleartie.'

Het beding, de conditie, dat alleen de enkelen uit gewetensdrang mogen handelen, valt dus geheel.

Doch bovendien, ook historisch kan hij hier zijn stelsel niet volhouden.

Dr. Kleyn weet uitnemend wel, hoe in tal van landen buitenaf en ook hier te lande in gansche streken en in tal van kerken uist door de ambtsdragers gehandeld is, en er van een personeele actie der enkelen, krachtens conscientiedrang, nauwelijks sprake viel.

Tech zijn ook deze laatste kerken geheel losgeraakt of gemaakt uit het Fliëarchisch kerkverband, waarin ze sinds haar ntstaan geleefd hadden, en ze zijn gekomen onder een geheel andere kerkenordening.

Resumeeren we nu deze feiten, die deels n .Dr. Kleyns eigen systeem onmisbaar ijn, deels te klaar in de historie voor oogen iggen, om voor loochening vatbaar te zijn, an blijkt:

I0. dat er breking met het kerkverband heeft plaats gehad niet enkel door indiviuen, maar wel terdege ook door ambtsragers;

20. dat de individuen die uittogen, om rachtens het ambt der geloovigen weer en kerkvorm op te richten, niet als inividuen dit deden, maar representeerende e kerk;

en 30. dat er nieuwe institueering en inaan in nieuw kerkverband heeft plaats gead ook zonder dat er van een actie enkel er individuen sprake viel.

Welnu, hiermee zijn wij waar we wezen willen.

Immers in beginsel is ons hiermee alles oegegeven v/at we wenschen, en blijft er ormeel geen enkel bezwar.r tegen de Doeantie als zoodanig over.

Al wat dus overblijft is slechts tweeërlei.

Ten eerste een appreciatie, en ten tweee een recktsqnaestie.

Een appreciatie, want de vraag of de lem van eenig kerkverband van zulk een atuur wierd, dat er mee gebroken moet orden, is nooit in volstrekten zin uit te aken, doch komt per slot van rekening oor het forum der conscientie van groep, mbtsdrager of lid.

Met name over de vraag of het Synodale erkverband op dit oogenblik van dien ard is, dat er mee gebroken moet worden, f wel dat men het nog zal dulden, kan oor Dr. Kleyn en door ons onderscheienlijk geoordeeld worden, zonder dat aarom Dr. Kleyn mag handelen naar ons esef, of wij vrij uit zouden gaan, zoo we fgingen op het advies door hem gegeven.

Dr. Kleyn is geen antinomiaan, dia nooit reken wil en elke zonde der kerk verchoont. Ook voor hem is er een grens.

Anderzijds erkennen ook wij volmondig, at volstrekt riet elk gebrek in het kerkerband tot breken recht geeft of noopt.

Beiden erkennen we dat er een oordeel ggen kan in Sions breuke, en beiden geen we toe, dat, in weerwil van die breuke n dat oordeel, verzet en handelend opreden noodig kan zijn.

Slechts over de bepaling der grens verchillen wij.

Enkel appreciatie dus.

En dan durven we de vraag stellen, wat S ederder is, de breuke in het heilige geagen op het lichtst te tellen; of voor de ere Gods en voor de eere van zijn Christus b en zoo diepgaand besef te hebben, dat het lijven onder een Synode met een Christusloochenaar als representant, praeses en groothiërarch niet duldt.

Doch nog eens, dit is een appreciatie.

Dr, Kleyn vindt zulk een toestand nog draaglijk. Dr. Kleyn telt de solidariteit van medeschuld en verantwoordelijkheid voor wat de Groningers, Modernen, Ethischen enz. doen, niet zoo zwaar, of hij kan het nog wel dragen. En ook, als ons de dwang wordt aangedaan, om volstrekte verwfirpers van den Christus tot het heilig A i^ondmaal toe te laten, dan vindt hij, dat dit nog wel kan.

Nu, wij blijven van andere opinie.

En zoolang ons geen betere argumenten worden voorgelegd, zullen we ons veroorloven bij die andere opinie te blijven.

En wat de rechtsquaestie betreft, zeer zeker, dan is en blijft het ons beweren, dat als de uitttiedende kerk de kerk is, die goed en recht en titel bezat, zij ook na haar uittreden haar pretentie op dat goed, dat recht en dien titel moet handhaven.

En we houden dit staande, niet om het goed; want hoe armer de kerk, des te rijker is haar geestelijke schat; maar eenvoudig omdat o. i. niemand en ook de kerk zulk een recht niet mag laten glippen.

Ontzegt men het ons, met vreugde zullen we de berooving onzer goederen aanzien.

Maar anders dan voor geweld en dwang te wijken, ware toegeven dat onze kerk niet de kerk van vroeger is, en door dat toe te geven wierden we scheurmakers, een lieflijke naam, dien onze tegenstanders ons dan ook niet sparen.

Doch hierover een volgend maal in een slotartikel.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 april 1888

De Heraut | 4 Pagina's

Er kan niet genoeg

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 april 1888

De Heraut | 4 Pagina's