GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Ingezonden Stukken.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ingezonden Stukken.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

{Buiten verantwoordelijkheid van de Redactie.)

Geachte Eedacteur !

Vergun mij openlijk, in de Heraut, onzen waarden broeder Ds. Ploos van Amstel hartelijk te danken voor zijn waar en waardig opstel over de groote quaestie, die in zulk een nauw verband staat met onze kerkelijke vereeniging.

Jarenlang hoorde ik mijne Friesche ambtgenooten spreken van »onze Ploos", en ik kan begrijpen waarom zij hem zoo noemen.

Kon de opvatting van de verhouding, der zichtbare, ware kerk tot de massa der gedoopten of met water besprengde menschen, met name die van de Ned. Geref. tot het Ned. Herv. kerkgenootschap, door broeder Ploos van Amstel zoo treffend uitgesproken en helder uiteengezet in de Heraut van 10 dezer, beschouwd worden ook als uwe opvatting en die van de Ned. Geref. kerken; kon ook uwe aanstaande Synode zich op het standpunt van Ploos plaatsen; ik geloof, dat dan de grootste hinderpaal, die onze vereeniging in den "fi^g staat, opgeruimd was.

In verband hiermede komt het mij voor, dat het gansch verkeerd werkt, zoo wij elkander op de uiterste consequenties drijven. Ook daarom heeft mij het schrijven van Ds. Ploos van Amstel zoo weldadig getroffen. Hij neemt den toestand zooals hij werkelijk is, niet zoo als hij gesteld wordt door het denken. Er kan toch geen andere ziclitbare kerk zijn, dan die in de eenheid des geloofs en der Sacramenten leeft. Ongeloovigen en ketters behooren niet tot haar, ofschoon zij op de eene of andere wijze gedoopt zijn. Er kunnen zijn en er zijn stellig onder de gedoopte massa, uitverkorenen die te zijner tijd tot bekeering komen. En er zijn geloovigen onder die massa, die in allerlei valsch kerkverband leven. Zij behooren tot de onzichtbare kerk, maar leven, in ongehoorzaamheid aan den Heere, buiten de zichtbare kerk. Zoo geschiedt het dat er soms bokken n en schapen buiten de kerk (zichtbare) leven.

Gave God dat wij het op dit punt maar eens konden worden, en dat alle broederen maar stonden als »onze Ploos", zich afscheidende van hen die niet van de kerk (zichtbare) zijn, om zich te veveenigcn in eenigheid des waren geloofs, •»wederkeerende tot de gehoorzaatnheid des noords, waarvan niet doel maar gevolg is afscheiding van. hen die niet van de kerk zijn!"

De verhouding van de kerk tot de overheid en de wettelijke regeling dier verhouding is ook eene groote moeilijkheid, maar niet de grootste. Wij Christelijke Gereformeerden zijn op dit punt niet onhandelbaar. Indien men ons aantoent dat de betrekking, waarin onze gemeenten tot de burgerlijke overheid staan, eene door God verbodene is, waarom zouden wij die dan, ten koste van de eenheid der broederen, willen handhaven? Daarom, alles wat gij, geachte Redacteur, van het zoogenaamde statuut van 1869 gezegd hebt of vermoedelijk nog zeggen zult, beschouwen wij deels als gegronde, deels als gezochte aanmerkingen. Zij hebben dan ook, tot nog toe, ons geweten niet geraakt. Ook gelooven wij dat tegen de «Kerkelijke Kas" bedenkingen zijn te maken. Maar in ieder geval houden we dit niet voor een levensquaestie of als iets waarmede de kerk staat of valt.

De heer Prof. De Sjtvornin Lohman heeft, blijkens zijne mededeeling in de Heraut van 10 Juni, tot den Minister van Justitie gezegd: »dat eene vanouds bestaande kerk zich onmogelijk kon laten erkennen, zonder den schijn op zich te laden van iets nieuws te zijn; dal wij ons daarom niet konden aansluiten bij de Christelijke Gereformeerden en een anderen weg dan dezen wenschten in te slaan."

In deze woorden is, dunkt mij, niets »platonisch, " De staatsrechtelijke zijde der quaestie wordt er zeer duidelijk in omschreven.

Prof. Lohman beschouwt de kerken in doleantie als »de vanouds bestaande, " ook in staatsrechtelijken, in juridisch-corporatieven zin. Dit doen velen dien hooggeleerden broeder niet na. Ik ook niet. Ik beschouw de kerken van '34 en van '86, de kerken in scheidingen in doleantie, niet als vanouds bestaande maar als in die jaren ontstane kerken, wat betreft het formeele, en van hare aardsche en maatschappelijke zijde gezien. Naar haar geestelijken oorsprong en belijdend karakter beschouw ik die kerken niet als nieuw opgerichte maar als opnieuw geopenbaarde, of openbaar geworden kerken, nieuwe uitspruitsels uit den afgehouwen tronk van het Gereformeerde kerk-leven, als de geestelijke voortzetting van de kerk der vaderen. Zooals God, in de donkerste tijden den Wortel van David in Juda bewaarde en, te zijner tijd, • het »Rijsje" uit dien afgehouwen tronk en de Scheut uit zijne wortelen deed voortkomen, zoo ook in dezen tijd de Gereformeerde kerken uit het «godsdienstig genootschap van elk wat wils", gelijk Ds Ploos van Amstel zegt.

Wij wandelen waarlijk nog op twee wegen. En als straks de kerk der doleerende gemeente op de Keizersgracht in gebruik is genomen, zal dat wandelen op twee wegen gesymboliseerd zijn. Uw volk aan de eene zijde en ons volk aan de andere zijde der gracht. Dat zal een smartelijk wandelen zijn. Niet tot eer des Heeren, maar aangenaam aan hen die bij onze verdeeldheid belang hebben.

Doch wat de tijd ons ook brenge, een woord als van Ds. Ploos van Amstel zal zijn werking nooit geheel missen. Geve de Heere er zegen op!

Met Christelijke hoogachting,

Uw dienstwillige dienaar,

W. H. GISPEN.

Voor dit goede woord zeggen we den heer Ds. Gispen hartelijk dank.

Over de vraag, of de gedoopten, wier doop men erkent, tot de zichtbare kerk behooren, is door ons te zijner tijd genoeg gezegd, en uit de Drie Formulieren van eenigheid aangetoond, dat deze vraag toestemmend moet wórden beantwoord.

Mocht men tegen het toen gezegde eenig argument inbrengen, dan zijn we bereid hierover nader to spreken. Eer bant dit niet.

Slechts herhalen we het toen door ons gezegde, dat al wat tot de zichtbare kerk moet gerekend, daarom nog niet bij de institutaire kerk is aangesloten.

De Kerkelijke Kas kan buiten spel blijven, daar niemand onzer den eisch stelt, dat de vrienden van Ds. Gispen die overnemen.

Eh wat ten slotte aangaat die gracht, die te Amsterdam de »Nieuwe kerk" der Christelijke Gereformeerden van de noodkerk der broederen in doleantie scheiden zal, nu daarover maken we ons niet ongerust.

Op twintig passen links en rechts liggen stevige bruggen om in minder dan vijf minuten over die gracht heen te komen, en zoo Ds. Gispen maar een handje helpt, zullen spoedig, zeer spoedig de bruggen gereed'zijn, die den in-en uitgang in beide kerken nog vergemakkelijken.

Heel sterk spreekt de door hem gekozen symboliek dan ook niet.

Iets verder op het Singel liggen ook twee gebouwen voor kerkdijken dienst vlak tegenover elkander, ook met een gracht en zelfs een tram die tusschen beide doorgaat.

En toch deze beide kerken hooren tot ééne zelfde gezindheid. Ze zijn beide voor Roomsche rekening gebouwd. En nog nooit hoorden we dat dit tweedracht of gedeeldheid onder onze Roomsche stadgenooten gesymboliseerd heeft.

KUYPER.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 juni 1888

De Heraut | 4 Pagina's

Ingezonden Stukken.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 juni 1888

De Heraut | 4 Pagina's