GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Naar sijnen aard.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Naar sijnen aard.”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

En God maakte het wild gedierte der aarde naar zijnen aard, en het vee naar zijnen aard, en al het kruipend gedierte des aardbodems naar zijnen aard. En God zag, dat het goed was. Gen. i: 25.

Als mensch hebt ge het gebruik van de schepselen van lagere orde. Het paard trekt uw last. Het tarwegraan biedt u spijs. De steenkool uit de mijn verwarmt u. De electrische werking brengt uw woord op verren afstand.

Meest echter trekken we al dit profijt gedachteloos. Zonder te bedenken dat hetgeen we gebruiken schepselen, geschapen dingen zijn. Dat ze dus een Schepper hebben, die ze schiep, ze deed voortbestaan en er de kracht in werken laat. En dat het u dus voegt pok in dit zijn schepsel den Schepper te eeren.

Daarom is niet gezegd, dat ge niet bidt en dankt.

Laat ons aannemen dat ge dit eiken morgen en eiken avond doet ; het doet met eerbied; dat uw ziel in uw gebed poogt in te dringen; en ge geen Amen spreekt eer ge weet, voor Gods aangezichte te zijn geweest. Maar is daarmee nu het eeren van den Schepper in zijn schepsel reeds voleind ?

Zie, als ge bidt en dankt, dan eert ge den Heere uw God ter oo'zake van zijn gave; maar dat is nog heel iets anders dan Hem eeren in zijn schepsel.

Om daartoe te komen moet ge niet op uw verrijking met de gave, maar op den aard\a, r\ elk schepsel en geschapen goed merken, en in dien eigen aard van elk dier en plant en steen de kracht en werking eeren van Hem, die er dien aard in schiep.

De Schrift dringt u daartoe.

Ze openbaart u toch nog iets anders, dan dat God hemel en aarde schiep. Ze toont u ook, hoe elk wezen op deze aarde en elk bestanddeel van die aarde voorwerp van een bijzondere schepping was. En ze betuigt, dat God de Heere niet maar een onbestemd wezen of vormeloos ding schiep, maar elk schepsel zijn eigen vorm inprentte, er zijn bijzondere samenstelling aan gaf, er zijn doelmatige krachten en werkingen en eigenschappen inlegde, en dit alles beschikte met een doel, gericht op bestemming en gebruik.

Ge vindt dit overal in de Schrift zoo, en kort reeds in het scheppingsverhaal zelf uitgedrukt, als er telkens bijstaat, dat God elk wezen schiep naar zijn aard.

Die aard van elk ding, dat ge gebruikt, is er dus niet vanzelf gekomen, is er ook niet door den mensch ingelegd; dien aard schiep God de Heere er in, en wie vroom voor zijn God is, moet dus met dien aard, dien God er in schiep, rekenen.

Nog voor een halve eeuw vond ieder dat 't zonde was, een stuk brood te vermorsenofweg te gooien.

Thans acht men zich hierboven verheven, en laten onze door weelde moedwillig geworden dienstboden, althans in de groote steden, heele massa's brood en spijs bederven en beschimmelen en geven het dan mee aan den vuilnisman, of leggen het bij een boom.

Maar Gods ^Voord protesteert daartegen. Er is afval ook aan uw spijs. Schillen zijn om weg te werpen en 't been van het vleesch is u niet tot voedsel gegeven Maar wie bruikbare spijs, waarin God den aard lei om u te voeden, vermorst, en dat terwijl anderen nauwlijks het noodige hebben, die zondigt tegen Gods Scheppingsmajesteit, want aan brood en spijs heeft Hij den aard gegeven om u te voeden en naar dien aard moet het besteed.

Vermorsen van spijs is dus niet maar jammer, omdat gij er geen gebruik van hadt, maar het is zonde, want het gaat tegen God in.

Ook dat men den kinderen vroeger streng leerde, om op < e eten wat op hun bord lag, vloeide uit die vrome beschouwing van alle creatuur voort.

Wat op het bord blijft, wordt straks weggewasschen of bij het vuil geworpen, en wordt dus niet behandeld naar den aard diea God het gaf.

En daarom oordeelden onze vrome vaderen, dat zulk een kwade practijk bij onze kinderen niet maar gemelijk en duur, maar zeer bepaaldelijk zondig was.

Men had gebeden. Op het gebed had de vader of moeder in 's Heeren naam de spijs rondgedeeld. Wat ze nu hadden was dus Gods gave, en met die gave moest het gaan naar zijn aard,

Laten bederven van boter in het vat of ingelegd goed voor den winter of van voorraad in den kelder wierd eveneens niet enkel uit zuinigheid, maar om Gods wil bestreden.

Daar gaf God u dat kostlijk goed niet voor. Bederven mag niets.

Gij zelf, als ge iemand een geschenk gaaft, en ge merkt van achteren dat hij 't verslonst of verwaarloost, voelt u reeds gekrenkt door die onachtzaamheid.

En Tioe durft gij dan Gods eere krenken, van Hem, den Schepper en Gever alles goeds ?

Toch gaat dat eeren van God in zijn creatuur nog veel verder.

Sprekende van het dagelijksch levensgebruik moet er wel op schijnbaar platte dingen gewezen, maar waarmee, hoe plat ook, toch Gods eere als Schepper gemoeid is.

Wat is spijs bereiden?

Wat anders, dan wat God in plant en dier voor onze voeding schonk, naar zijn aard gereed maken voor het gebruik.

Ge zijt fer dus niet van af, met het zoo ongeveer tot brood te bakken of tot warme spijs te koken; maar elk brood dat ge bakt moet zijn naar den aard van het brood. Al wat God aan voeding en aangenaamheid in het meel lei, moet gij er uithalen, en als ge slechter brood bakt, dan het naar den aard dien God het inschiep, zijn kon, verduistert ge een deel van Gods bestel.

De keuken schijnt zoo plat en alledaagsch. En toch, wie er eenmaal een oog voor kreeg, dat God aan elk gewas der aarde en alle vleesch der dieren een eigen aard inschiep, een aard ook voor het gebruik van menschen, en dat het nu de plicht en roeping van de bereidster is, om alle voedende kracht en geurige sap en aangenaamheid voor den smaak, die er inzit, er ook uit te doen komen, die is ook in de keuken steeds met Gods creatuur bezig en als onder zijn ordonnantie.

Onze oud-Gereformeerde zindelijkheid ontsproot uit denzelfden eerbied voor Gods schepsel.

Kleeding, huisraad en tapijten hebben den aard in zich, om, mits zuiver en rein gehouden, het oog te boeien en het leven rijker te maken, en wie nu, tegen dien aard in, ze door stof of mot bederven laat, en, wat blinken kon door reinheid, dof door onooglijkheid laat zijn. die laat iets verloren gaan, wat God er inschiep, en schiet te kort in de behartiging van het creatuur.

Eens op die lijn, komt ge al verder en verder,

Ook de dierenwereld is van God; ook aan elk dier schiep Hij een eigen aard in; en naar dien aard dien 't van God ontving moet het verzorgd en behandeld-

Nu zijn er die hun paarden en runderen en schapen goed en naar eisch verzorgen, alleen om er de hoogste winst uit te halen. Maar dat is nog niet het hoogste standpunt. Want met dit standpunt gaat het nogsaam, dat de slager een dier, dat toch dood moet, mishandelen kan op gruwzame wijs.

Neen, ook bij onze dieren moet het om Gods wil gaan. Naar hun aard moeten ze al verzorgd. Hun voeding, ligging en reiniging moet u een studie zijn, om die naar Gods ordinantie te richten, en ook in den dienst dien gij van uw dier vergt, moet gij rekenen met den aard, dien God het inschiep.

Helaas, er zijn-er, die bij het vee nog op zijn aard letten, maar bij hun kroost dat - ^naar zijn aard''' maar al te zeer vergeten.

Leer den jongeling naar den eisch zijns wegs, roept God de Heere u in zijn Woord toe. En dat »naar den eisch zijns wegs, '' wat is dit anders, dan wat bij de dieren in Gen. 1:25 heet: aar hun aard ?

Ook het kind heeft een eigen kinderaard, en met dien kinderaard moet gerekend.

Moet gerekend, opdat het zijn spel hebbe en vroolijk bloeien kunne als een bloempje op het veld. Het meisje anders dan de jongen. De knaap anders dan het kind. Bij elk kind weer naar zijn aard en zijn karakter.

Ook in uw kind mag niets teloor gaan, niets vermorst worden, niets ongebruikt blijven.

En bovenal, zoo ge uw kind tot Jezus leidt, moet het geleid als een kind, en niet als een man van vijftig jaren.

En nu ten slotte.

Ook gij hebt een aard. Een eigen aard, dien God u inschiep. Een eigen aard in uw lichaam, en daarom is het zonde voor God als ge uw lichaam verwaarloost.

Maar ook ge hebt een ziel. En vreeslijk is de zonde voor God, zoo ge uw ziel laat bederven.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 september 1888

De Heraut | 4 Pagina's

„Naar sijnen aard.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 september 1888

De Heraut | 4 Pagina's