GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

De levensspreuk.

In de vorige eeuw woonde in Middelburg — waar toen meer handel was dan nu — een koopman, die vóór in al zijn boeken deze spreuk had geschreven:

Hier een haertjen. Ginds een paertjen.”

Toen nu zijn zoon veertien jaar oud was geworden en op 't kantoor kwam, zag hij die woorden. Hij begreep ze niet, en_vroeg dus aan vader wat ze beteekenden.

»Dat is eigenlijk een spreuk voor jagers", was 't antwoord. »Als een jager zijn geweer aanlegt en hij stelt het bij het mikken maar een haartje te hoog of te laag, dan zal dat voor den weg dien de kogel neemt, ten slotte wel een verschil maken in den afstand zoo breed als een paard. Hij zal dus het doel waarop hij schiet nooit treffen, al scheelt het in 't begin ook nog zoo weinig.”

»Maar”, vroeg de zoon, «waarom staat dit nu hier vóór in al de boeken ? ”

»Dat is tot waarschuwing voor mij zelf en anderen'', was 't antwoord. »Want in het leven gaat het ook zoo.”

Toen ik nog een knaap was, ging ik ter school te Amsterdam. Daar waren onder meer twee jongens, ook uit deze stad, kostleerlingen als ik. Wanneer we nu 's middags onze boterhammen hadden opgegeten, dan wierp mijn eene kameraad altijd de kruimels weg. De ander daarentegen bewaarde hen, en gaf ze aan de vogeltjes die in den tuin kwamen.

Op zekeren dag merkte de meester op wat de jongens deden en hij bestrafie den eerste omdat hij de kruimels wegwierp.

»Och meester”, zei de jongen, »wat hindert dat? 't Komt toch op een paar kruimels minder of meer niet aan.”

»Zeg dat niet jongen”, zei onze meester. »Hier een haartje, ginds een paardje. Als gij op dat kleine verschil niet let, zoudt gij later heel anders kunnen uitkomen dan uw zuinige kameraad, die voor de vogels zorgt.”

„En is dat ook de zoon. zoo uitgekomen ? ” vroeg de zoon.

„Dat wilde ik u juist vertellen", sprak de vader. „De een — ik zal hun namen maar verzwijgen — de spaarzame, werd later koopmansbediende en verdiende reeds spoedig goed geld, dat hij niet verkwistte. Toen ik op mijn vijf en twintigste jaar mijn handelszaak opzette, sprak ik hem nog eens en 't ging hem goed. De ander was toen eigenlijk nog niets en is thans sjouwer hier aan de kade. En hoewel nu zeker de Heere God alle dingen leidt, toch geloof ik dat we bij hun levensloop wel terdege moeten letten op dat verschil, hoe klein ook, in hun jeugd. Ik was er ten minste zoo door getroffen, dat ik al aanstonds in mijn boeken de spreuk schreef, die gij er nu in vindt. Onthoud die, want zij kan u heel uw leven van dienst zijn.”

SLAPERS.

Een dominé sprak onlangs op de catechisatie tot de kinderen over Eutychus.fden jongeling van wien we in de Handelingen lezen dat hij, toen Paulus zeer lang sprak, door slaap werd bevangen en uit het venster viel.

»Dan had hij ook maar niet moeten slapen" zei een der jongens.

»Zeker” zei de dom'né, »maar bedenk dat Pdulus lang sprak, zoodat het middernacht werd, en ook dat Eutychus in 't venster zat Er was dus wel eenige reden voor 't slapen en het vallen.

»Ja, maar dominë", zei de knaap weer, »is het dan niet verkeerd te slapen bij de preek? ”

»Wel gewis”, sprak de domlné", het is even onaangenaam voor wie spreekt als verkeerd voor de hoorders. Maar weet gij, kinderen, wat nog veel erger is? Dat er zoovelen zijn, die slapen, schoon zij de oogen wijd open hebben. Begrijpt gij dat? ”

Dat moeten de lezers zich zelf ook eens vragen.

VOOR WEETGRAGE LEZERS.

Wanneer men iemand gemakkelijk een genoegen kan doen, zou 't al bijzonder onheusch ^ijn dat na te laten. (Waarom we hiermee beginnen, zullen de schrijvers van eenige brieven, die we ontvangen hebben, zeker wel begrijpen — en andere lezers nu misschien ook.) Een paar dagen geleden las ik ergens, dat het verwonderlijk is, hoezeer men de Nederlanders, zelfs in verre streken altijd, naar hun spraak .onderscheiden kan, om aan te wijzen uit welk gewest van ons land zij komen. Een Fries spreekt anders dan een Zeeuw; een Noord-Hollander drukt zich anders uit dan een Limburger, schoon die alle Nederlanders zijn.

Dat ligt aan velerlei. Een Amsterdammer b. V. laat veelal de laatste n van een woord weg en zegt: loope, sieene, voor loopen, steenen. Een Arnhemmer zegt voor de 00 dikwijls eu even als voor de e; b. v. veur en speulen in plaats van voor en spelen. De ui heet in vele streken altijd u b. v. huzen (huizen) In 't midden van ons land zegt men je, in 't zuiden dikwijls ge. Ook zijn er woorden die men alleen hier en daar hoort. Een neef een Toomzegger" noemen zal niemand in deze stad doen, en een schuldenaar een - tneef" te noemen is, gelijk we pas van onzen vriend L. C, vernamen, alleen in Zeeland gebruikelijk'.

Al die verschillen maken het natuurlijk niet gemakkelijk om iemand te verstaan, gelijk we al eens meer bepraat hebben. Als twee Groningers van het platteland of twee boeren uit Twente druk en snel met elkaar praten, zal menig Amsterdammer moeite hebben hen te verstaan, en omgekeerd zullen de eersten menig woord missen als eenige plat-Arasterdammers eens met elkaar aan het krakeelen zijn.

Wanneer ik b. v. hoor vertellen, dat een arm merisch »pauwenvleesch" heeft gegeten, zou ik haast vragen, of dat ook »paardenvleesch" moest zijn en toch is 't niet zoo. Menigeen begrijpt er heel weinig van, als hij leest van een kater, die een huisje heeft laten zetten, of van iemand die al pratende »hellig'' werd. Wat een huis is, dat er sgammei" uitziet, of een jas die »schunnig" wordt — zie dat kan niet elk Nederlander u zeggen, al worden al die woorden in zijn land gebruikt.

Eens was iemand in een stad, die aan de Merwe ligt. Hij zou daar eten en op de spijslijst stond: «aardappelen metsuikerboonen.”

»Hé!” vroeg hij, seet men dat hier samen? ”

»Nu, is dat dan geen goede kost? " vroeg de waard.

De heer, die aan den Amstel woonde, begreep er niets van. Doch hij werd gerust gesteld toen er »spersieboonen" op tafel kwamen

»o”, Zei hij, »nu vat ik het; maar hoe noemt men hier dan boonen van suiker? ”

«Die heeten suikeri/« boonen, was 't antwoord.

En dat die suikerde of gesuikerde boonen goed smaakten, moest de heer erkennen, toen hij 't nagerecht proefde.

( Wordt vervolgd) HOOGENBIRK.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 oktober 1888

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 oktober 1888

De Heraut | 4 Pagina's