GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Een briet uit de valleien.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een briet uit de valleien.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Villeneuve en Vertu zijn handgemeen geweest in hunne herberg te Tunis en de hoofdman van Pinerol, die hen gescheiden heeft, verhaalt, dat de oorzaak daarvan was, »dat De Villeneuve, van den markies De Pianese bevel ontvangen hebbende om schriftelijk een verhaal op te stellen tegen de valleien, teneinde dat de wereld door te zenden, daarin dingen bracht, zoo vreeselijk valsch, dat Vertu zeide, dat hij zou denken veroordeeld te wezen ze als getuige te teekenen, om dienst te doen als zwavelstokken, teneinde zoodanige slachting aan te richten, dat zijn eigen vader en moeder en naaste verwanten, die in de valleien zelve zijn, er ingewikkeld zouden worden", ofschoon hij bij weigering in ongunste bij den markies De Pianese was gevallen.

De heeren Pierre Rostain en Jacques Sautier, kooplieden, en B. Cuperus, secretaris van La Tour, zijn, na gedurende omstreeks een jaar gevangenisstraf te Turijn geleden te hebben, omdat zij geen paspoort en zich niet bij de inquisiteurs aangegeven hadden, daar zij vertrouwden Op het patent van Pinerol, en na al hun goed verteerd te hebbeB, ontslagen geworden op voorwaarde, dat zij nog 800 livres betalen zouden, wat hun onmogelijk was. De heer Jacques Bonnet, die ook tegelijkertijd naar Turijn gegaan was in hoedanigheid van afgevaardigde en met hen gevangengenomen werd, is beschuldigd van in een onzer vergaderingen tegenwoordig geweest te zijn, waar men zegt, dat voorgesteld was, zout, kruit «n lood te koopen, teneinde den oorlog tegen den vorst te kunnen voeren. Gij weet, hoezeer dit tegen de waarheid is. God en degenen, die het met kracht kunnen doen, mogen zich onzer ontfermen en ons spoedig den heer Leger terugbrengen. Bidt met ons en voor ons, daar wij zijn»

Mijne Heeren, Uwe zeer nederige en gehoorzame

broeders en dienaars in den Heere,

JEAN MICHELIN,

Moderator. PIERRE BAILÉ

Secretaris. Namens de algemeene vergadering.

®ftuigmi$ wm Afrikaans.

Op de Slavenkust in het westen van Afrika gelegen, werd in den jare 1745 een man geboren, die later den naam ontving van Gustavus Vassa. Hij was dus een Afrikaan. Ofschoon 's werelds roem hem niet tendeelgevallen is, heeft hij het toch gewaagd eene levensgeschiedenis van zichzelven te geven, welke wij belangrijk mogen noemen. Belangrijk om de schets der zeden en gewoonten zijner landgenooten, de zwarte zonen van Cham, daarin gegeven, om de teekening der slavernij, daarin geplaatst, maar bovenal om de beschrijving der genade, welke hem van den Heere geschonken is, daarin te vinden.

Hij vermeldt eerst, hoe hij, nog maar elf jaren oud, uit zijns vaders huis werd weggevoerd door een booze hand. Als slaaf verkocht, kwam hij, gelukkig, veelal in de handen eens zachten meesters. Zelfs werd hij met toestemming van een hunner gedoopt. Doch daarmee was hij nog niet bekeerd, 't Was echter in hst jaar 1774, dat onze Gustavus Vassa, die zich toen reeds vrijgekocht had, ten behoeve van een landgenoot, die ten onrechte van zijne vrijheid beroofd was, opkwam bij de Engelsche re^eering.

In dit pogen teleurgesteld — zoo verhaalt hij zelf — kwam ik te leven onder sterke overtuiging van zonde, en dacht, dat mijn staat erger was dan die van eenig mensch op aarde. Mijn gemoed was uitermate beangstigd en ontroerd. Dikwijls wenschte ik om den dood; doch was tevens overtuigd, dat ik ten eenenmale onvoorbereid was voor dien geduchten overstap. Door eerlooze menschen in de (bovengenoemde) zaak veel te lijden hebbende, en daarbij zeer bekommerd en verlegen over mijn zielstoestand, maakte het een en ander, inzonderheid het laatste, mij diep moedeloos, zoodat ik mijzelven tot een last werd en alle dingen in de wereld beschouwde als ijdelheid en kwellinge des geestes en onbekwaam, om aan een beroerd geweten rust of vol • doening te verschaffen. Ik besloot andermaal, mij naar Turkije te begeven, en nam mij op dien tijd voor, nooit weder naar Engeland terug te keeren. Ik nam dienst op een schip, naar Turkije bestemd, genaamd de Wester Hall, en gevoerd door kapitein Linna. Doch ik werd verhinderd in de reis door middel van mijn vorigen kapitein Hughes en anderen. Dit alles scheen als tegen mij te zijn; en de eenige troost, dien ik toen genoot, was in het lezen der Heilige Schriften, alwaar ik vond, dat er niets nieuws is onder de zon en dat ik verplicht was, mij te onderwerpen aan hetgeen Gods hand over mij beschikte.

Dus ging ik voort in mijn werk, onder vele beklemdheid des harten. Dikwijls morde ik tegen deii Allerhoogste, inzonderheid over zijne handelingen omtrent mij in zijn voorzienig bestuur; en — ik schrik, als ik eraan denk! — ik begon somtijds God te lasteren en te wenschen, iets anders dan een mensch te zijn! In deze heftige gemoedsbestrijdingen antwoordde mij de Heere door ontzettende droomen en gezichten des nachts, wanneer een diepe slaap op de lieden valt, in de sluimering op de legerstede (Job 33 : 15). Het behaagde Hem, mij te doen zien en eenigermate te doen verstaan het geduchte en ontzaglijke van den oordeelsdag, en dat geen onreine of onheilige in Gods Koninkrijk kan ingaan. Ik zou toen, indien het mogelijk ware geweest, mijne natuur wel hebben willen verwisselen met den geringsten worm op aarde; en bijkans tot de bergen en steenrotsen gezegd hebben: alt op mij! doch tevergeefs. Ik smeekte toen den Goddelijken Schepper, mij een weinig tijd levens te vergunnen, om mijne dwaasheden en snoode ongerechtigheden, welke ik als zeer groot en zwaar beschouwde, te betreuren. Het behaagde den Heere. naar de grootheid zijner barmhartigheid, mij mijne bede te geven. En daar ik mij nog in den tijd bevond, was het besef van Gods goedheid zoo groot in mijne ziel, dat mij gedurende eenige minuten de krachten begaven, en ik was zeer zwak. Dit was de eerste ten begaven, en ik was zeer zwak. Dit was de eerste geestelijke weldaad, welke ik, mijns wetens, ooit ontving; en zoodra mijne krachten een weinig hersteld waren, en ik mij uit mijn bed begeven en mij gekleed had, riep ik God aan uit het binnenste mijner ziel en smeekte Hem vuriglijk, niet toe te laten, dat ik ooit weder zijn allerheihgstcn Naam lasterde. De Heere, die lankmoedig is en vol van mededoogen omtrent onwaardige weerspannelingen gelijk wij, verwaardigde zich, mij te hooren en te antwoorden. Ik gevoelde, dat ik ten eenenmale bedorven was, en zag klaarlijk welk een snood misbruik ik gemaakt had van de vermogens, die mij geschonken v.raren.

DE GAAV FORTMAN.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 maart 1889

De Heraut | 4 Pagina's

Een briet uit de valleien.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 maart 1889

De Heraut | 4 Pagina's