GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Cheorieen van Kerkzuivering.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Cheorieen van Kerkzuivering.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

VI.

Reeds in het jaar 150, toen nauwelijks een goede eeuw na de stichting der eerste kerken onder de heidenen voorbij was gegaan, deed zich vooral in Azië en Noord-Afrika behoefte aan Reformatie der kerken gevoelen. Toch nam dit streven naar Reformatie in zijn eerste opkomen een onzuiver en doelloos verloop. Dit was daaraan toe te schrijven, dat de eerste poging tot Reformatie in plaats van wezenlijke kerkreformatie te willen zijuj zich schier uitsluitend op het verslappen van den zedelijken ernst onder de Christenen wierp.

De drang, de behoefte wierd levendig en algemeen gevoeld, om zich als Christen in heel zijn optreden en al zijn levensusantiën van de „lieden der wereld" te onderscheiden. Men wilde een „heilig volk" zijn, den Heere toegewijd, en stelde er prijs op, dat men ook door de wereld niet enkel aan zijn belijdenis, maar veel meer nog aan zijn heiliger leven kon herkend worden.

Er was dus nog niet zoozeer sprake van een afglijden in allerlei zonde en zedelijken achteruitgang. Daar waakte toenmaals de vervolging tegen, die keer op keer de hypocrieten weer van de kerk losweekte en bijna alleen Gods echte kinderen in de harde vuurproef bestaan liet. Neen, over een zedelijk verval in lageren zin viel nog niet te klagen. Slechts hierover liep de klacht, dat de levensstandaard der Christenen te weinig hoog boven dien van de rechtschapen lieden der wereld uitstak. In rechtschapenheid met de rechtschapenen te wedijveren scheen niet genoeg. Men moest een heiliger standpunt innemen dan zij, en door strenge usantiën over het huwelijk, over de vasten, over de kleedij, over den Sabbat, over de vermakelijkheden des levens en over de kerkelijke discipline, zich aandienen als een soort menschen, dat met den gewonen zedelijken maatstaf geen vrede had, maar zichzelven aan een strenger zedelijken maatstaf bond. En teen nu de kerk in haar geheel weigerde in dezen piëtistischen weg de eere Gods te zoeken, nam dit streven onder Montanus in Phrygië zelfs een tijdlang zoo gevaarlijke evenredigheden aan, dat de zonderlingste dweperij insloop en Montanus zich uitgaf voor een openbaring Gods, die nog boven de door Christus gegeven openbaring uitging. De overspannen strengere zedeleer prikkelde tot de zelfinbeelding van nader in gemeenschap met God te staan, en hieruit sproot het voorgeven van nieuwe openbaringen. Eerst TertuUiaan sneed het gevaarlijkst element uit deze Montanistische beweging af, en leidde haar op paden, die weer tot bezonnenheid en kalmte maanden. Toch bleef ook zijn streven ongetwijfeld haeretisch; en zulks wel 1°. doordien ook hij toegaf, dat er een voortgang van openbaring in de kerk is, die ten slotte boven Christus uitgaat; 2". door zijn ijveren voor het Chiliasme; en 3". door zijn dringen op een eigenwillig gekozen standaard van zedelijkheid, die elk tweede huwelijk hoererij doemde; het vasten rigoristisch doordreef; het opzoeken van het martelaarschap ten plicht stelde; alle wetenschap en kunst verachtte; in elk vermaak en in elke ontspanning een strik van den duivel zag; en geen ongetrouwde vrouw op straat duldde dan met een sluier voor het gelaat.

Reeds deze summiere aanduiding van het getemperd Montanisme gelijk Tertulliaan het voorstond, toont genoegzaam, hoe hiermee een strooming in beweging geraakte, die in den loop der eeuwen nog nimmer geheel verzand is, en die ten deele een uitnemend denkbeeld vertegenwoordigde. Het kost toch weinig moeite, om in . de latere Novatianen van Donatisten; straks in de eenzijdigheden van het kloosterwezen; daarna in de eigenaardige zedelijke eischen van den Roomschen Clerus; en voorts in de Wederdoopers, bij de Kwakers, bij de Labadisten en Perfectionisten, en bij welke groep niet al, steeds ditzelfde drieërlei verschijnsel terug te vinden: i". dat men elk op zijn wijs ijvert voor het Chiliasme; 20, aan een hooger zedelijk of ascetisch standpunt een hoogere openbaring verbindt; en 3". niet zoozeer tegen overtreding der Tien Geboden ijvert als wel voor het oprichten van nieuwe geboden, die als een nieuw juk van heiliger orde aan Gods heiligen worden opgelegd. Een veelvoudige afdoling, die ten slotte bijna altoos tot gelijksoortige ontkerstening, verwildering der geesten en zedeloosheid geleid heeft; en die toch steeds bezield en gedragen wierd door de uitnemende gedachte, die met name onze Gereformeerde kerk steeds op den voorgrond stelde, t. w. dat het leven der Christenen ook in hun uitwendige levensusantiën kerkdijken waarborg moest bieden tegen wereldgelijkvormigheid.

In zooverre zijn al deze pogingen van het gewone en doorloopende streven om op heiliger zin en levenswandel te dringen, dan ook wel te onderscheiden. De prediking tegen de zonde en haar wrange vrucht gaat rustekos alle eeuwen in de kerk van Christus door. En als in dagen van zedelijke verslapping het ideaal dreigt onder te gaan, en de zonde hand over hand toeneemt, staat de boetgezant op die Israël zijn zonde aanzegt en oproept tot boete en bekeering. Doch hierin ligt op zichzelf nog geen Reformatie, Als er niets anders in het spel komt, is er nog niets merkbaar dan gewone krankheid, waartegen in Christus' kerk de gewone artsenij gebezigd wordt. De kerk als kerk houdt dan het gebod nog hoog en heilig. En de ingezonkenheid en verslapping waaronder het Volk lijdt, vindt in de macht der prediking haar gewone bestrijding en onder Gods gunst haar doeltrefïend genees-

middel. Naar Reformatie zweemt dit streven dan eerst, als de kerk als kerk haar zedelijk standpunt verlaagt, vergeet dat ze als kerk een licht op den kandelaar en een stad op den berg moet zijn, en meent genoeg gedaan te hebben, zoo ze met de lieden der wereld ijvert voor een gelijksoortige burgerlijke gerechtigheid, die van alle hooger ideaal is afgesneden. Dan toch ontstaat een vermoeden, dat de kerk als herk ontrouw is geworden, als instelling haar plicht verzaakt en op weg is om ongemerkt om te slaan in een wereldsche vereeniging. Hiertegen komt dan het besef der wedergeboornen in verzet. Men weet, dat men overgezet is uit den dood in het leven. Men treedt op, om belijdenis te doen van een nieuw leven dat ons uit genade geschonken wierd. Van dit nieuwe leven wil men de teekenen, de openbaringen en de vruchten aanschouwen. En zoodra nu de kerk als instelling toont met deze wedergeboorte, met dit nieuwe leven, en dus ook met de hoogere heiligheid die hieruit ontkiemt, niet te rekenen, ontstaat het vermoeden, dat de kerk is afgevallen, en de ure voor nieuwe formatie, d. i. voor Reformatie der kerk, gekomen is.

Er is in dit streven en voorgeven ongelooflijk veel dat aantrekt, en nimmer is in den loop der eeuwen het geluid dezer bazuin uitgegaan, of steeds vond die weerklank in duizend harten en wierd toegejuicht door veel eenvoudige vromen, die als bij instinct gevoelden, dat de kerk toch iets anders zijn moest dan de wereld, en dat het onderscheid tusschen kerk en wereld zich moest openbaren in hoogeren zedelijken Ievenstoon. Het is eenmaal onloochenbaar, dat er door de genade iets in de wereld komt, waarvan de heilige apostel zegt: „Ziet het is alles nieuvo geworden!" Er moet toegegeven dat dit nieuwe leven der genade tegen het oude leven der wereld ook in haar schoonste en zuiverste openbaringen overstaat. En het kan niet ontkend, dat de wereld voorbijgaat met al haar begeerlijkheden, en dat eens alleen dit nieuwe leven der genade overblijft om in glorie te schitteren. Dit nu verleidt zco licht, om dit nieuwe leven te beschouwen niet als herschepping van wat bestond, maar als een nieuwe schepping naast het bestaande. De Vleeschwording des Woords wordt dan uit het oog verloren, en vergieten dat Jezus bad, niet om ons uit de wereld weg te nemen, maar om ons in de wereld te bewaren voor den Booze. Vandaar dat dit sectarisch streven er altoos op uit is, om een hoogere geestelijke openbaring te zoeken, die boven de kribbe van Bethlehem en boven de Heilige Schrift uitgaat; dat zulk streven altoos doelt op een Chiliasme, waardoor het nieuwe Godsrijk nog eens in deze wereld openbaar zal worden; en dat het de kerk dringt en perst, om alle vezel die haar aan het leven der wereld bindt, door te snijden, ten einde als een oliedrup op de wateren, en dies geheel vreemd aan die wereld, als een hemelsche kolonie in haar midden te vertoeven, jagende naar het oogenblik, dat ze zich weer in den hemel terug kan trekken. Het doet er dus weinig toe, of men dit streven ontmoet in den vorm dien Montanus en Tertulliaan, dien Novatianus en Donatus, dien monnik en clerus, dien Anabaptist en Kwaker, of ook dien Labadist en Piëtist er aan. gaven. Dit verschil schuilt in den vorm van het optreden, maar niet in den wortel van het kwaad, dat bestreden moet worden. Onder al deze vormen toch is het altoos eenzelfde dualisme, dat tegen de Vleeschwording des Woords ingaat. Het is altoos de verwarring van nieuwe schepping en herschepping. De poging om nieuwe geboden naast de Tien Geboden op te richten. Een breken met Gods oorspronkelijke schepping, om zich een tweede schepping te vormen, waarvoor de eerste alle beteekenis mist. En alzoo in den grond een geestelijke hoogheid, die aldra in geestelijken hoogmoed overslaat, en over de gerechtigheid Gods en de vergeving der zonde heenspringende, grijpt naar een hooger stand van heiligheid, die door eigenwiUigheid van maatstaf zichzelven oordeelt.

Vandaar dat de kerk van Christus dit Montanistisch, Anabaptistisch of Labadistisch streven, dat in den grond der zaak altoos één is, steeds veroordeeld heefc, en dat ook onze vaderen, bij al den eerbied voor den zedelijken ernst, die zich in mannen als TertuUiaan of De Labadie openbaarde, toch nimmer geaarzeld hebben, om hun eisch tot reformatie der kerk naar den door hen aangeboden maatstaf te weerstaan. Wel erkende de kerk en erkenden onze vaderen, dat zulk verzet in de gemeente ten prikkel zijn moest, om met nieuwen ernst op zedeverbetering aan te dringen, en de boetbazuin, die te lang gezwegen had, weer in Gods heiligdom te doen weerklinken; maar hiermede waren deze drijvers niet tevreden. In zedeverbetering en heiliging des levens ging hun doel niet op. Ze vielen het wezen der kerk als zoodanig aan, en stelden den eisch, dat de kerk zich als zoodanig op geheel anderen voet zou inrichten, zich inkrimpen tot het getal der heiligen, en voortaan alle gemeenschap zou afbreken met hen, die minder strengen levenswandel verkozen. En dit nu weigerde de kerk. Niet alsof ze haar plicht niet inzag en erkende, om bij de prediking van het Woord ook de kerkelijke discipline te voegen en alzoo de beide sleutelen des hemelrijks tot hun recht te doen komen. Doch ook dit was voor deze drijvers niet genoeg. Ze eischten ban en uitsluiting voor een iegelijk die niet was gelijk zij waren. Elk mededoogen ontging hun; voor barmhartigheid bleef geen plaats in hun denkwereld. De kerk moest een gezelschap van heiligen gelijk zij wezen, cf anders achtten zij aan zulk een ontaarde kerk de gemeenschap te moeten opzeggen.

En op dit punt nu weerstond hen de kerk van de dagen van Montanus af tot op onzen tijd toe. De kerk zag in, dat toegeven aan dezen eisch heel de kerk van haar fundament zou afrukken, en niet langer de heiligheid van Christus, maar de heiligheid der leden tot grondslag van het Huis Gods zou doen worden. Zij zag in, dat op zulk een wijs niet stille nederigheid voor God en daaruit voortvloeiende ontferming, maar geestelijke zelfverheffing den toon zou aangeven. En geleerd door eeuwenlange ervaring, weet ze thans, wat ze reeds in de dagen van Montanus giste, dat al zulk streven uitloopt op een theorie van ingebeelde visioenen en wilde dweperij, om ten leste om te slaan in Antinomianisme en onder te gaan in vreeslijke zedeloosheid.

Vandaar dat de kerk steeds met hand en tand geweigerd heeft aan dit pogen tot reformatie ingang te verschafifen. Ze ontkende dat dit Reformatie was, en beweerde op vasten grond, dat dit integendeel Deformatie der kerk zijn zou. En het is daarom dat ze tegenover al zulk pogen steeds de bewering gesteld heeft, dat het wezen der kerk niet aan de heiligheid der leden, maar aan de zuiverheid der waarheid hing, en dat de eenige vraag die voor het recht bestand der kerk besliste, niet in de ascetiek lag noch in het piëtisme, maar uitsluitend in den band die de kerk als kerk verbinden moest met het Woord van God.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 april 1889

De Heraut | 4 Pagina's

Cheorieen van Kerkzuivering.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 april 1889

De Heraut | 4 Pagina's