GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

OLAF DE NOOR.

VII.

Een verandering.

Een tijdlang bleven de Noren op het eiland, en maakten vandaar tochten naar verschillende streken. Veel echter bracht dit hun niet op. In de nabijheid viel weinig te rooven en zeer ver konden ze nooit gaan, wijl ze geen mondvoorraad genoeg hadden om mee te nemen. Daarbij konden zij, daar hun getal klein was, ook maar weinig uitvoeren. Meer dan eens kwam het tot een gevecht, waarbij de Noren 't onderspit dolven en haastig op de vlucht sloegen. Zelfs werden er twee door het volk op de Britsche kust doodgeslagen.

Zoo waren dan de vrijbuiters tegen hun zin wel verplicht om den grond rondom hun huis te bebouwen, en nu en dan ter vischvangst uit te gaan. Zulk een vreedzaam en rustig bedrijf stond echter dien woesten, oorlogszuchtigen heidenen weldra tegen. Hun goden waren ook strijdbare helden ; dus moesten zij 't eveneens zijn. Doch nood breekt wet.

Evenwel, het leven op het eiland begon meer dan éen al spoedig te vervelen. En tot dezulken behoorde ook prins Olaf. Bij hem echter waren nog andere^ redenen dan bij de overige Noreni Wel ging ook hij liever ten oorlog dan op de vischvangst, maar tevens kon hij nooit vergeten, hoe thans een die er geen recht op had, op den troon zijner vaderen zat. Hij sprak daarover vaak met zijn trouwen vriend Sigurd, en stelde hem voor naar Drontheim terug te keeren. Doch Sigurd, die wel wist hoe gevaarlijk dit zijn zou, antwoordde:

»Denk aan uw spreuk ; wacht uw tijd af”.

»Maar, " sprak Olaf, »er is nog meer waarom ik verlangen zou dit leven vaarwel te zeggen. Ik denk wel eens, wat recht hebben wij om uit te gaan tot strijd tegen lieden, die ons nooit iets misdaan hebben, en hen van alles te berooven"?

»Maar het zijn Christenen, onze vijandeif', sprak Sigurd.

»Zeker" was 't antwoord. .»Maar ook de eilanders zijn dat en hebben ons toch goed ontvangen. Bovendien is het zeker dat de Christenen ons volk nooit aanvallen."

»Omdat zij niet »anders " kunnen", sprak Sigurd,

»Ik weet het niet, " hernam Olaf, »mij komt het toch niet goed voor, om, zooals ons volk nu reeds zoo lang doet, ten strijde te trekken tegen hen, die ons niets kwaads hebben toegevoegdt"

Verbaasd zag Sigurd den koningszoon aan. Zoo had hij hem nog nooit hooren spreken. Doch hij antwoordde niet.

't Gebeurde een paar maanden later, dat eenige visschers, die naar het vasteland waren geweest, terugkeerden met een boodschap, die onder de Noren heel wat beweging verwekte. Koning Trygve, die den vader van Olaf vaii den troon had gestooten en hem zelf had willen dooden, was, zei men, gestorven.

Zooals te begrijpen is werd nu bij Olaf en de anderen de gedachte nog levendiger, de wensch nog veel sterker om naar het vaderland terug te keeren. Was de koning dood, dan hadden ze misschien niets meer te vreezen en veel te winnen. Vóór alles echter moest men zek.rheid hebben.

Zoo gingen dan Sigurd en Olaf met hun beiden op reis, ten einde te weten te komen wat er van de zaak was. Hun fraaie kleederen lieten ze wijselijk thuis, en staken zich in pakken, gelijk de visschers der eilanden die droegen. Ook hadden ze op hun zwerftochten al genoeg geleerd van de taal of de mengeling van talen, die aan de kusten werd gesproken om niet verlegen te staan als er wat te zeggen of te hooren viel. De andere Noren bleven op het eiland.

Waarheen de Noorsche prins en zijn vriend het eerst hun tocht richtten, is niet bekend. Wel weten we, dat ze, na een poos dan hierdan daarheen te hebben gezworven, nog even wijs waren als toen zij uitgingen. Verdrietig over den slechten uitslag, gingen zij steeds verder zuidwaarts, waar veel menschen woonden en de kans grooter was om nieuws te hooren. Zoo landden ze dan ook — 't was in den zomertijd — op zekeren dag aan op de Scilly-eilanden, ook wel de Sorlingen genaamd. Daar [woonden veel varenslieden, die telkens naar de steden op de kust voeren, en dan soms allerlei tijdingen meebrachten. Misschien was dus hier iets te vernemen. Den eersten dag, dien Olaf en Sigurd op een der eilanden doorbrachten, gelukte het hun niet, iets te weten te komen omtrent hetgeen hun zoo na aan 't hart lag. Niet wetend of het eiland groot dan wel klein was, besloten zij 't wat dieper in te gaan, en togen reeds vroeg in den morgen op weg.

De dag was heet en weldra gevoelden beiden zich in hun zware kleederen zeer vermoeid. Hun weg leidde trouwens over steenen sn klippen, waar geen boom of struik was te zien. Na een paar uur kregen ze behoefte om te rusten.

»We moesten een beschutte plek zien te vinden", sprak Olaf; »in da felle zon, die nu al stijgt, houden we het niet viit."

Zulk een plek was echter niet zoo gemakkelijk op te sporen. Gelukkig echter kwamen ze, na nog een eind loopens, aan een overhangende rots, die ten minste schaduw wierp. Ze zetl'en zich daarin neer, doch eensklaps riep Sigard:

»Zie eens, daar is een hol in den berg. Laat ons daar gaan; het is er koel en misschien vinden we er water."

Zoo gezegd zoo gedaan. Beiden traden binnen en zetten zich neder op den koelen grond. Boven hun hoofden hadden zij den grauwen rotssteen; achter hen was het nagenoeg donker. Geen enkel geluid drong in hun oor. Nog kort hadden zij op deze plek vertoefd toen hun, ondanks het vroege uur, de slaap overviel waartegen ze zich vergeefs poogden te verzetten. En 't was reeds bijna middag toen Sigurd met schrik ontwakend Olaf wekte met den uitroep: »Sta op, we hebben nog een langen weg vóór ons!"

De twee mannen maakten zich gereed hun weg te vervolgen, toen zij onverwacht iemand bespeurden, die het hol scheen te willen binnentreden. Ze hadden hem niet eer bespeurd, blijkbaar wijl hij den hoek van de rots was omgeslagen.

De nieuwgekomene was een oud man, met een langen grijzen baard, die tot op de borst hing. Zijn grijze haren fladderden in den wind. Hij droeg een lang, ruim kleed, van grove donkere stof, en ging barrevoets. In de hand had hij een net, waarin eenige kleine visschen waren. Ook de hengelroède, die hij in de andere hand droeg, bewees dat hij ter vischvangst was geweest.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 mei 1890

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 mei 1890

De Heraut | 4 Pagina's