GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Nu genoeg gezegd is over het besluit

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Nu genoeg gezegd is over het besluit

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nu genoeg gezegd is over het besluit der Utrechtsche Synode, kome thans de eerste vraag aan de orde, t. w. of een kerkelijk instituut over een iegelijk die er eenmaal toe behoort, recht van tucht blijft behouden, tot aan zijn dood toe, ook al verklaart hij zelf, niets meer met dit instituut uitstaande te willen hebben.

Beantwoordt men toch deze vraag in loestemmenden zin, dan natuurlijk is het hiermede ook uitgemaakt, dat de kerkeraden dèr Ned. Ger. kerken recht van censuur 'blijven behouden op allen, die door Doop of Belijdenis tot hun instituut bihoorden op den dag der afsnijding van de Synodale organisatie.

Moet hierop daarentegen, stellig en beslist, in ontkennenden zin geantwoord, en moet staande gehouden, dat het recht van censuur vervalt, zoodra iemand aan zulk een instituut zijn scheldbrief zendt, dan moeten ook de kerkeraden der Ned.Q-eref. kerken onder dien regel vallen, ten opzichte van een iegelijk, die eenmaal tot hun instituut behoorde, maar sinds door woord en daad duidelijk te kennen gaf, dat hij het oude instituut verliet en tot eenander overging, .

Nu sta hierbij op den voorgrond, dat de Roomsche kerk metterdaad pp deze vraag een bevestigend antwoord gaf en geeft. En dit moet wel, omdat Rome beweert, dat zij de Kerk is, en er buiten haar niets dan schismatieke vergaderingen of secten bestaan. In haar eigen oog is Rome de Kerk, en als zoodasig, het Lichaam zelf van Christus. Hoofd van dit Lichaam, en derhalve van ce kerk, is dus de Christus, maar op aarde vertegenwoordigd in zijn stedehouder, den Paus. Voeg hier nu bij, dat volgens de Roomsche leer het Sacrament van den heiligen Doop de wedergeboorte aanbrengt, zoodat dit wederbarend Sacrament u een lid van het Lichaam van Christus maakt, en ge begrijpt, hoe" de Roomsche hiërarchie niet anders konjeeren dan: i". dat alle gedoopten (mits de Doop wettig bediend zij) bij de kerk hooren; 3°. dat Christus, en in zijn naam de Paus, over alle deze gedoopten-gezag oefent; en 3". dat men nooit uit de' kerk kan uitgaan en toch Christen blijven, eenvoudig omdat er naast de kerk geen andere kerk bestaat.

Vandaar dat de Roomsche hiërarchie ook thans nog beweert, , rechtspraak ook over alle Protestanten te hebben; en alle Pro-, testanten beschouwt, als leden der kerk, maar die in staat van opstand tegen het door Christus ingesteld gezag verkeeren. Tuchtiging zou dan ook zeker volgen, zoohier-, toe de macht bestond. Maar ook al blijft deze tuchtoefening feitelijk uit, in beginsel wordt ze door Rome geen oogenblik losgelaten. Naar het stelsel der hiërarchie heeft de Roomsche rechtbank het recht, elk Protestant voor zich te citeeren, en is deze van Godswege verplicht, voor hem te verschijnen.

Een beginsel, dat a fortiori evenzoo geldt voor elk Roomsche, die zich aan zijn kerk niet stoort of haar verlaten wil. Men kan op dat standpunt de kerk eenvoudig niet verlaten, zoomin als ge ooit den band kunt te niet doen, die u vleeschelijk aan uw broeders of zusters, aan uw vader of moeder verbindt. Ge kunt wel u aan dien band niet storen, of zelfs èr tegen ingaan; maar hem losmaken kunt ge nooit. Dat kan alleen de dood.

Dit stelsel nu is volksmen consequent, en heeft er dan ook toe geleid, dat de kerk zich dwingende macht heeft toegekend; hetzij dat de kerk zelve feitelijk dwong, hetzij dat deze dwang zijdelings wierd uitgeoefend door de Overheid.

Men zou zoo zeggen, het is voor Nederlanders nauwlijks behoefte, om dit nog nader aangetoond te zien.

Ot kennen ze dan de historie niet meer uit de dagen der martelaren?

En toch naar dit geoordeelde stelsel voert ons een leder terug, die staande houdt, dat de kerkelijke rechtspraak niet gestuit wordt door iemands breken met het kerkelijk instituut, en diensvolgens in den strijd onzer vaderen tegen Rome aan Rome gelijk en aan onze vaderen ont^elijk geeft.

Is het toch waar, dat onze vaderen door met het instituut van Romes hiërarchie te breken, niet van onder Romes rechtspraak uit gingen, dan hebben de toenmalige geestelijke rechtbanken onze martelaren terecht voor zich geciteerd en stond het aan deze rechtbanken ze te veroordeelen; en dat reeds als gedoopten, ook al hadden ze nog geen Communie gedaan.

Dan heeft Luther zijn boek „Von der Freiheit eines Christen menschen" ten onrechte geschreven.

Dan is er niets aan van het leerstuk der Doorzichtigheid(Ferspicmtas) van de Heilige Schrift, dat onze vaderen tegen Rome overstelden.

Dan ontgaat aan de geloovigen elk recht van eigen oordeel.

En dan moeten de kerkeraden der Ned. Ger. kerken nu nog rechtspraak praetendeeren niet enkel over de leden van het instituut, die dit tijdens het uitbreken der jongste reformatie waren; maar eveneens over de Afgescheidenen, die dan natuurlijk nooit uit de Hervormde kerk hadden kunnen wegkomen; en evenzoo over de Roomschen als afstammende van ouders, die tot ons instituut behoorden tijdens de reformatie der i6s eeuw.

Zoo merkt men wel, dat het hier metterdaad een principieele quaestie geldt, waarmee onze trouw aan de belijdenis der vaderen staat of valt.

Want immers, ware dit standpunt het Schriftuurlijke, dan zou ook, het optreden van de geloovigen ia de zaak der kerkreformatie onhoudbaar zijn; wijl dit recht en deze plicht al eveneens uitgaan van het jus discretionis (het recht tot het zich formeeren van eigen oordeel), dat de Schrift aan de geloovigen toekent. Een reformatie anders dan door de kerkelijke machthebbers tot stand gebracht, ware dan te veroordeelen. Wat onze vaderen tegen Rome deden was dan opstand, zoodat zij feitelijk aan Roir.e censurabel bleven en wij als hun afstammelingen met hen. En eveneens moest dan de reformatie van 1834 en 1886 afgekeurd. Immers dit alles ging uit" van het standpunt, dat de geloovigen zei ven, op grond van Gods Woord te oordeelen hebben, of het instituut hunner kerk goed of kwaad is, en zich dienovereenkomstig hebben te gedragen. .

Kent ge daarentegen aan de geloovigen dit recht wel toe, dan volgt hier ook uit, dat elk geloovige het recht en den plicht bezit, om öp zijn kerk toe te zien; naar Gods Woord te beoordeelen of zijn kerk wel loopt; zoo ze dit niet doet haar uit Gods Woord - heeft te vermanen; en zoo ze dat vermaan in den wind slaat, verplicht is haar te veroordeelen, haar als instituut te verwerpen, ea het instituut in anderen en beteren vorm te. zoeken.

Doch hiermee is dan ook formeel het recht tot breking met een instituut, waartoe men behoort, duidelijk uitgesproken; en moet wie dit recht formeel betwist, wel weten, dat hij zich inscheept bij het geheel tegenovergestelde stelsel en dus in beginsel de vrijheid der kinderen Godg vernietigt.

Deswege hielden daa onze vaderen ook steeds staande, dat b.v.een Lutheraan die Gereformeerd wil worden, uit de Luthersche kerk kon uitgaan en over kon gaan in de Gereformeerde. Iets waar formeel dus ook het omgekeerde in was toegegeven..

Want wel heeft men zedelijk alleen het recht, om uit een slechtere in een betere kerk over te gaan, en niet omgekeerd; maar het oordeel, wat ten deze de betere kerk is, moet natuurlijk aan de geloovigen zelven blijven„ Want liet ge dit afhangen van het oordeel der kerk, zoo zou natuurlijk elk instituut zichzelf vSbr de beste kerk verklaren, en alzoo elke overgang van kerk in kerk zijn afgesneden.

Vandaar dat hier tusschen het geestelijk recht en het formeele recht scherp moet onderscheiden.

Naar geestelijk recht is een geloovige alleen gerechtigd en verplicht, om uit een kerk van onzuivere belijdenis over te gaan naar een kerk van zuiverder belijdenis; doch naar formeel recht bezit elk lid der kerk het recht, om het instituut waartoe hij behoort, al dan niet te verlaten, en naar een ander te verhuizen of ook niet te verhuizen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 maart 1891

De Heraut | 4 Pagina's

Nu genoeg gezegd is over het besluit

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 maart 1891

De Heraut | 4 Pagina's