GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De Sleutelmacht.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Sleutelmacht.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

ZOIVDAGSAFDEELIIVG XXXI.

Dezen wel eene reuke des doods ten doode; maargenen eene reuke des levens ten leven. En wie is tot deze dingen bekwaam? 2 Cor. 2: i6.

IX.

Het eerste stuk van de Sleutelmacht ligt dus daarin dat, gelijk onze Catechismus zegt: »Achtervolgende het bevel Christi, i", allen en een iegelijk geloovige verkondigd en openlijk betuigd worde, dat hun, zoo dikwijls als zij de beloftenisse des Evangeliums met een waar geloove aannemen, waarachtiglijk alle hun zonden van God, om de verdienste Cbristi wille, vergeven zijn. 2". Dat daarentegen allen ongeloovigen en die zich niet van harte bekeeren verkondigd en betuigd worde, dat de toorne Gods en de eeuwige verdoemenisse op hen blijft, zoolang als zij zich niet bekeeren. En 3°. dat God beide in dit en het toekomend leven naar dit getuigenis van het Evangelie oordeelen wil."

Drie stukken alzoo, die in onderling verband staan, en niet uiteen mogen worden gerukt.

Waar neer .•• nu komen deze drie stukken op

Allereerst hierop, dat God scheiding maakt, en dat wel een volstrekte scheiding, tusschen geloovigen en ongeloovigen. Ten tweede, dat Hij deze scheiding teweeg brengt naar een vaste ordinantie, die uitsluitend aan het gelooi in Christus hangt. Ten derde, dat deze scheiding tusschen geloovigen en ongeloovigen een dubbele uitwerking vindt, op S'eesU/i/^ gebied in het vergeveri^ houden van de schuld onzer zonde; en voor ons uitwendig bestaan in eeuwige gelukzaligheid of eeuwige rampzaligheid. Ten vierde, dat het Gode beliefd heeft deze zijn ordinantie, die voor nu en voor eeuwig geldt aan ons zondaren te openbaren. Ten vijfde, dat Hij personen van zijnentwege heeft aangesteld om deze zijn ordinantie eeuw in eeuw uit aan zondaren bekend te maken. En ten zesde, dat deze bekendmaking gepaard moet gaan, met een openbaar tijk getuigen voor of tegen de personen, al naar gelang deze in hun conscientie ontwaren, dat ze tegen deze ordinantie ingaan, of voor deze ordinantie gebogen hebben.

Nu zijn de eerste vier van deze zes punten de onderstellingen, waarop de beide laatste, die meer rechtstreeks de Sleutelmacht raken, rusten. Toch dient ook op deze onderstellingen gewezen , omdat er, waar deze ontbreken, onmogelijk een Dienst des Woords zijn kan. Is er een kerk, waarin nog ja eiken Zondag een spreker den kansel betreedt, om zekere vrome dingen te zeggen en tot een heilig leven aan te manen, maar die niet gelooft aan een eeuwig wél en wee, of ook het onderscheid tusschen deze beide in iets anders dan in het geloof in Christus' zoenbloed zoekt; en dus ook de vergeving der zonde niet als de hoofdzaak maar als een bijzaak beschouwt; dan mag zulk een toespraak vrome en ernstige gewaarwordingen opwekken, maar Dienst des Woords is het niet. En de ouderlingen, die in zulk een kerk zijn aangesteld, om op den Dienst des Woords toezicht te houden, mogen zich wel ernstig rekenschap geven van bun verplichting, om tegen zulk een misbruik op te komen, en zorg te dragen, dat de wezenlijke Dienst des Woords in de gemeente onverwijld hersteld worde.

Over die vier onderstellingen mag dus in het minst niet worden heengeloopen. De gemeente Gods komt niet saam, om een schoone rede aan te hooren; of wijsgeeiige bespiegelingen te genieten; of roerende en aandoenlijke taal te vernemen. Doel van het saamkomen der gemeente is, om Balig te worden. Het is een groep pelgrims, die op reis is naar het foeter vaderland, en die nu eiken Sabbat, bij de o^se van Gods genade uitrustend, hooren moet hoe de weg naar dat vaderland nu verder loopt; welke gevaren op dien weg nog te wachten zijn, en welke zekerheid ze hebben, dat ze aan het einde van de reis in het vaderland zullen binnengaan. Het is hun niet om geleerdheid, maar om reddende waarheid te doen. Ze zijn gekochten des Heeren en niet een soort van leerlingen. Nu is er van zalig worden geen sprake, tenzij ge ook belijdt en gelooit, dat tegen de zaligheid rampzaligheid overstaat. Want gelooft ge dat niet, en denkt ge eigenlijk bij u zelven, dat ten slotte toch alle menschen wel zalig zullen worden, dan natuurlijk is heel de wereld uw kerk geworden, en ontbreekt elke prikkel, om ook nog maar een hand uit te steken naar wat toch vanzelf en voor een iegelijk komt.

Als dus gezegd wordt, dat een kerk allereerst gekend wordt aan de „zuivere predicate des Evangelies", legt dit op den kerkeraad in de eerste plaats de verplichting, om wel toe te zien, dat elke prediking tustc op de onderstelling, dat er tegen de eeuwige zaligheid een eexynigerampzaligheid overstaat, en dat elk hoorder die daar neerzit, bij het één of bij het andere punt zal uitkomen. Zonder dit uitgangspunt kunt ge uw kerk veilig sluiten en heeft geheel de Dienst des Woords geen zin meer. Juist toch de wetenschap, dat die levende personen die daar zitten, óf bij de zaligheid óf bij de rampzaligheid moeten uitkomen, is de prikkel en de spoor slag, om hen naar de zaligheid te lokken en van de rampzaligheid af te manen. Eeuwige zaligheid toch is iets zoo onbeschrijflijk heerlijks, en eeuwige rampzaligheid is iets zoo onuitsprekelijk schrikkelijks, dat een prediker, die waarlijk gelooft en belijdt, dat hij geroepen dienaar is, om de menschen bij die keuze te leiden, eiken Zondag, ook in zijn eenvoud welsprekend zal zijn. En wat daarentegen rie prediking verlamt en haar de pees doorsnijdt, is als ge aan elk woord van den prediker merkt, dat hij die woorden van zaligheid en rampzaligheid wel naspreekt, maar zelf niet werkelijk gelooft, dat het hier eens toe komt. Zulk een prediker vraagt dan, als hij klaar is, in de eerste plaats hoe de menschen zijn preek gevonden hebben; waar een echt apostolisch prediker, na afloop van zijn werk, alleen met de vraag bezig is: Zou ik weer iemand afgebracht hebben van de paden des eeuwigen doods f'

Doch ook zoo zijn we er nog niet. Ook toch in de Roomsche kerk leeft zeer zeker de overtuiging dat het o^ eeuwig wel of wee uitloopt; en toch is n'JS daar de Dienst des Woords vervalscht. Immers de Roomsche kerk is er van lieverlee en ongemerkt toe gekomen, om de rechtvaardigmaking door het geloof op den achtergrond te schuiven; de rechtvaardigmaking eenigszins met de heiligmaking te vermengen; en deze heiligmaking op te vatten als een volbrengen van goede werken, die zekere verdienste voor God hebben. Nu smale en schimpe men daar niet te zeer op, want in de meeste Protestantsche kerken hoort men tegenwoordig, zij het ook op andere wijze, toch in hooiAzsak diezelfde prediking. Zoo sterk zelfs, dat (de bepaaldelijk Gereformeerde predikers en een enkele Luthersche nu uitgezonderd) zoogoed als alle neoorthodoxe predikanten de vergeving van zonden als iets bijkomstigs beschouwen, onder geloof zekere levensgemeenschap met den Godmensch verstaan, en in hoofdzaak er zich op toeleggen om het Werkverbond weer op te richten door een aandringen op een «zV/-Evangelische, maar Semi-pelagiaansche heiligmaking. Dr, Köhlbrugge heeft dit te zijner tijd reeds helder doorzien, en hij had volkomen gelijk, toen hij hiertegen toornde als tegen een geheele onderstbo ven keering van onze belijdenis. Jammer slechts dat hij dit hoofdpunt meer Luthersch dan Gereformeerd ontwikkelde, en dat zijn volgelingen, zooals het altoos pleegt te gaan, wat bij hem slechts eenzijdigheid was, ontwikkeld hebben tot kettersche overdrijving. Maar in de hoofdzaak staat elk goed Gereformeerde beslist aan zijn zijde: De rechtvaardigmaking door het geloof in Christus' zoenbloed moet de hoeksteen blijven waar elk prediker het gebouw zijner preiicatie op doet rusten; de lieiligtnakifig raag niet rirj'-de.re'htvaaidigmaking verward worden; en de heiligmaking die in de kerk van Christus thuis hoort, is een uitvloeisel en vrucht van wat Christus voor ons verwierf; en niet een kleed ter bedekking onzer schande en schaamte, dat we zelven weven, en waarvan ons dus de verdienste zou toekomen.

Zoo moet dus ook ontkend, dat er Dienst des Woords, en alzoo zuivere predicatie des Woords zou zijn, als in de prediking dit hoofdpunt van de rechtvaardigmaking door het geloof in Christus' zoenbloed geen hoofdpunt blijft, maar als bijkomstig op den achtergrond wordt geschoven. Imniers, de vergeving van uw zonden is eigenlijk het eenige punt waarop a'les aankomt en waaruit al het andere vanzelf volgt. Uw staat voor God als zondaar is, dat ge midden in den dood ligt en ten eeuwigen doode zijt opgeschreven. En de hoofdvraag, de levensquaestie voor u en voor een iegelijk mensch, is maar: oj ge daar vrijspraak van bekomt. Zoo ja, dan komt alles terecht Zoo niet, dan sterft ge in uw zonden, en gaat door uw opstanding over in dentweeden dood, die eeuwig zijn zal en waar geen nieuwe opstanding meer uit redt. Kunt ge dus in vrede omwandelen zonder dat ge voor uzelven de zekerheid hebt, dat uw zonden u vergeven zijn, dan ontbreekt het u aan ernst, aan nadenken, aan zedelijke beoordeeling van uzelven. En uw kerk heeft slechts dan recht van bestaan, en kan eerst dan waarlijk kerk voor u zijn, zoo ze deze ééne zekerheid: dat uw zonden uvergeven zijn, u poogt aan te brengen. Aan al dat prediken over historische voorvallen, over wonderen en gelijkenissen, en zedenspreuken hebt ge op zich zelf niets hoegenaamd; zonder meer is dat alles klatergoud, zonder waardij; en het kan niet stichten, zoo het niet alles aanloopt en uitloopt op dat ééne, om u de vergeving uwer zonden en daarmee uw vrijspraak van den eeuwigen dood te doen kennen, met al datgeen wat voor nu en voor eeuwig daaruit volgt. En dat het stuk van de Sleutelmacht feitelijk in onze kerken in zoo dikken roest onkenbaar is geworden, schort alleen daaraan, dat de vergeving der zonden te zeer bijzaak is geworden, en dat men zijn hope, op echt Semipelegiaansche manier, weer stellen ging op allerlei goede eigenschappen, op vromen zin en op goede werken, die men verricht heeft; terwijl de predikers dit niet bestreden, maar in de hand werkten,

/ Leeft die echte prediking nu weer op, die den zondaar rusteloos voor de keuze tusschen eeuwige zaligheid en eeuwige rampzaligheid stelt; en de beslissing tusschen deze beide uitsluitend bindt aan de rechtvaardigmaking en de vergeving uwer zonden; dan komt in de derde plaats de vraag: Waarop steunt dit? Steunt dit op hetgeen gij van God denkt, omdat Hij immers een God der liefde is, en dus wel vergeven zal.' Steunt dit voor u op wat anderen zeggen in hun ziel ervaren te hebben.' Steunt dit op wat uw vaderen goedvonden in hun belijdenis te schrijven.' Neen, dit kan niet, want God is het die alleen de macht heeft om u rechtvaardig te verklaren, en met niets minder kunt ge hier dus toe, dan met een woord van God zelf. Heeft God niet zelf zijn zin en wil ten opalciite van den zondaar geopenbaard, dan blijft er niets dan pijnlijke onzekerheid tot aan uw dood toe. En zoo mag het dan geen Dienst des Woords heeten, als een prediker op grond van allerlei redeneering of ervaring of belijdenis van anderen u den weg des levens en den weg ten doode wijst. Neen, wat hij doen moet, wat zijn roeping is, wat hem alleen macht en autoriteit tot spreken geeft, is de pertinente en stellige uitspraak: »Alzoo heeft God zelf het geopenbaard. Daar staat hït. Er staat geschreven, " Een prediker moet nooit willen dat men hem op zijn woord, of na allerlei redeneering of op grond van innerlijke ervaring gelooft. Eer integendeel moet hij zorg dragen, dat de kinderen der menschen voor wie hij optreedt hem voorbij en eeniglijk op God en op zijn Woord zien. Zijn kracht steekt er in, dat hij een bode, een gezonden dienaar en gezant van Godswege zij; en immers een bode of een gezant vertelt niets uit zich zelf, maar brengt zijn boodschap over, toont zijn bewijsstuk en doet alle ding rusten op de autoriteit van zijn zender en heer. Juist daardoor begint dan ook de Sleutelmacht te werken, als een macht die de poorten van het Koninkrijk opent en toesluit, indien het Woord van God zelf tot de gemeente uitgaat. Een sleutel komt niet te pas, als er geen onderscheid is tusschen hen die ingaan en hen die buiten blijven staan. Een sleutel komt evenmin te pas, zoo de deur openstaat, zoodat ieder er indringt door zijn goede werken. De sleutel moet dus de vergeving der zonde zijn. Maar juist daarom kan ook niemand er aanspraak op maken, dat hij dien sleutel in de hand heeft en houdt, tenzij hij het getuigenis bezit, dat deze sleutel metterdaad van Godzelf herkomstig is.

De zaak komt dus hierop neer, dat de kerk door den Dienst des Woords, week in week uit, u, op grond van het Woord van God zelf, de twee wegen voorhoudt, den éénen ten leven en den anderen tot eeuwig» afgrijzing; en dat ze, de beslissing tusschen die beide uitsluitend bindende aan de vergeving uwer zonden, diensvolgens een iegelijk, die deze vergeving zijner zonde niet gelooft, aanzegge, dat het hem kwalijk gaan zal. Toepassen op de enkele pepsonen, kan de kerk als kerk dit niet. Dat moet de kerk aan de werking van den Heiligen Geest in de conscientie overlaten. Haar roeping is voleind, indien ze maar zuiverlijk en getrouwelijk, week in week uit, die eeuwige beslissing voor oogen stelt, en ze aan niet anders dan aan het geloof in de vergeving der zonden bindt.

En nu zegge men niet, dat dan elk een wel op kan treden, om den Dienst des Woords te vervullen, want dat het toch zoo moeilijk niet is, deze twee hoofdwaarheden van de Heilige Schrift aan zijn medebelijders voor te houden. Immers dit rust geheel op misverstand. Als er een bode tot u zal komen en wezenlijk bode zijn, dan moet die bode ook gezonden wezen. Anders is er geen boodschap. Of ai iemand u vertellen komt, dat uw vriend deze en die gedachte in zijn hart heeft, baat u niet; en dan eerst kunt ge er meê gaan rekenen, als uw vriend zeli boden tot u zendt, die u dit nieuws komen verklaren, betuigen en verzekeren. En zoo nu ook heeft de Heere zijn bepaalde boden aangesteld. Geen hooge personen en geen voorname personen, maar medezondaren gelijk gij. Doch mannen die Hij riep, die Hij aanstelde, die Hij in den dienst zette, en die nu in opdracht van zijnentwege voor u optreden, om u alzoo in qualiteit de boodschap van uwen Vader in de hemelen te brengen. Dat nu deze aanstelling door menschen gaat doet er niet toe, David werd ook door het volk verkoren en uitgeroepen, maar daarachter en daariti lag tevens zijn goddelijke roeping. Willem de Eerste is Souverein dezer landen geworden door een besluit van de mannen die hem riepen, maar niettemin gelooft gij wel waarlijk, dat Oranje van Godswege de Souvereiniteit over ons land heelt, en dat gij u van Godswege aan dit gezag hebt te onderwerpen. Dat ook in de kerk de Dienaren door menschen geroepen en ingezet worden in hun ambt, doet dus niets te kort aan het goddelijk gezag, waarmee ze bekleed zijn. En mits slechts die roeping der kerk naar Gods ordinantie zij toegegaan en wettig veiloopen zij, geschiedde toch de inzetting in het ambt in den Naam des Heeren, en moet dus ook deze Dienaar door u geëerd en gewaardeerd, als een man door God besteld, om in uw midden de Sleutelmacht te bedienen door de predicatie des Woords,

Zonder die instelling onzes Heeren en deze aanstelling van bepaalde personen, die van zijnentwege als gezanten, gevolmachtigden en boodschappers optreden, zou de verkondiging van dood en leven op verre na dien indruk niet op u maken, en deze klem niet voor u bezitten. Maar nu God de Heere zijn kerk in stand hield; in die kerk boodschappers bleef verwekken; en door die boodschappers van zijnentwege den weg ten leven en ten doode u bepaaldelijk laat voorhouden en voorteekenen, nu geschiedt week aan week vanwege God zelf aanwijzing van hetgeen ge te doen hebt, om u te redden van het verderf. Nu ligt er niet maar een Boek, dat ge in kunt zien, en zijn er niet maar lieve broederen die u vermanen. Neen, nu komt er week aan week een roeping tot u; een levende stem, die u oproept, die u poogt wakker te schudden, en die u alle verontschuldiging voor den levenden God beneemt.

En werp nu niet tegen, dat het dan ook genoeg is, zoo deze roeping éénmaal tot u komt, en dat het althans, zoo ge bekeerd zijt, geen zin meer heeft, u dezelfde dingen nog telkens voor te houden. Want een waarachtig kind van God weet maar al te goed, hoe hij ook na zijn bekeering nog aldoor te kampen en te worstelen heeft met zijn inwonende zonden, en met de ingeworpen twijfelingen die Satan in zijn hart werpt. Dit nu maakt, dat er telkens aan de vastigheid van zijn geloof geschud wordt. Hoe kon hij, die toch immers geloofde, desniettemin weer in zonde vallen? Ja, zijn vroegere zonden zijn hem vergeven, maar nu deze zonden ? Maakt dit niet weer scheiding tusschen hem en zijn God "i En is het dan niet alles zelfbedrog, alles inbeelding geweest en ligt hij niet nog in zijn zonden ? In zulk een toestand nu spant Satan alle kracht in, om u van het geloof aan de vergeving der zonden af te trekken; u in uw zonde al dieper in te wikkelen; en daardoor uw staat voor uw eigen besef onvast te maken. En daarom is het dan zoo broodnoodig, dat week aan week u weer van Gods wege betoogd worde, dat werkelijk uw zonden u vergeven zijn; dat dus ook die zonden van de verloopen week van u zijn weggenomen; dat ook die zonden geen scheiding tusschen u en uwen God mogen maken, zoo ze u van harte leed zijn ; en dat derhalve uw roeping niet is, om over deze zonden te blijven broeden, maar om op te staan en tot uwen Vader in de hemelen te gaan, en Hem uit eeuwigen dank alsnu al uw kracht en al uw talent en al uw vermogen door een wandel in nieuwigheid des levens toe te wijden.

Alleen zoo blijft de gemeente gezond. Alleen zoo worden de kinderen Gods op rechte paden gehouden en tegen de macht der zonde geholpen. Alleen zoo leeft in de gemeente die genade, die barmhartigheid en die vrede des Heeren, waarin haar kracht en de spanning van haar levensmoed schuilt.

Maar dan ook omgekeerd moet week aan week van Godswege het oordeel van de verdoemenisse aangezegd aan een iegelijk, die zich tegen het geloof verzet en zich niet met waren harte tot zijn God bekeert. Als een hamer die den rotssteen te pletter slaat moet dat ontzettende Woord van onzen God week aan week op de zielen dergenen, die zich dusver verhard hebben, neerkomen. Als een tweesnijdend zwaard moet dat schriklijk woord van oordeel en van eeuwige verdoemenisse indringen tusschen de scheiding van ziel en geest en tusschen de scheiding van uw merg en uw gebeente. Het moet u allengs onmogelijk gemaakt worden, om nog langer tegen uw God tegen te staan, zoodat ge ten slotte één van beide doet: óf het aan God gewonnen geven, óf uitgaat, en zegt: Neen onder zulk een prediking kom ik niet weer.

Dan wordt er Sleutelmacht geoefend. Dan wordt de poorte van het Koninkrijk der hemelen geopend en dichtgesloten. Dan werkt de prediking en is in het midden der gemeente een wezenlijke macht. En nu is het volkomen waar, dat we daar zeer verre van zijn afgedwaald, en dat ook onder de Gereformeerden de prediking maar zelden aan deze hooge roeping beantwoordt. Maar toch moet het daar weer heen. Moet daar telkens weer heengedrongen. En mag er niet gerust, eer de Sleutelmacht weer geoefend en in de gemeente waarlijk gevoeld wordt.

Gevoeld vooral hierdoor, dat gelijk de Catechismus zegt, de overtuiging onwrikbaar vaststa: ^Ja, waarlijk, zooals die prediker het daar zegt, zoo zal God ook eens in zijn heilige vierschaar oordeelen. Want zoolang er ook maar de minste twijfel rijst, of het in den oordeelsdag toch misschien nog naar een anderen maatstaf zou toegaan, is alle kracht der prediking gebroken en kan ze geen uitwerking meer doen.

Het moet zijn en blijven, naar Jezus' eigen woord: Wat die prediker daar bond op den kansel, dat zal gebonden zijn in het Koninkrijk der hemelen; en wat hij ontbond in zijn Dienst des Woords, zal eens ontbonden blijken te zijn voor onzen God. g

In den band tusschen hetgeen verkondigd wordt en hetgeen bij God geldt, ligt de zenuw van uw kracht, o, prediker, en wee der gemeente die niet waakt, dat deze zuivere predicatie week aan week bij haar plaats grijpe. _ „.™^-—--T> T3isyc

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 juni 1891

De Heraut | 4 Pagina's

De Sleutelmacht.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 juni 1891

De Heraut | 4 Pagina's