GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Op den dag waarop dit nummer

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Op den dag waarop dit nummer

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam., 27 Mei 1892.

Op den dag waarop dit nummer van de Heraut verschijnt, scheiden ons nog slechts tien dagen van de samenkomsten der beide Synoden in de hoofdstad.

Het Pinksterfeest ligt dan weer achter ons, en de Heere geve in zijn genade, dat ook het Pinksterfeest weer milde en rijke werking doe, om de macht des Heiligen Geestes in al de deelen van zijn kerk op aarde te doen uitgaan, en ook ons land in die afgebeden energie van den Heiligen Geest te doen deelen.

Die Geest scheidt niet, maar verbindt, snoert saam en vereenigt. Die Geest doet ons' niet zien en turen op wat onzes is, maar ook op wat der anderen is. Die Geest wekt den dorst naar de gemeenschap der heiligen en de gemeenschap van zijn gaven onder de heiligen. Bovenal die Geest trekt van het kleine en ijdele en bijkomstige af, om de ziel op te heffen naar boven, en het wezenlijk belang van Christus' kerken het zwaarst ook in onze eigen^schatting te doen wegen.

Dat Pinksterfeest spreekt van mannen uit alle oord en streek die te Jeruzalem waren bijeengekomen, niet om hun verschillen uit te meten, maar om een iegelijk in zijn eigen taal, en toch van de lippen van één mm, de openbaring des Heeren te beluisteren.

Niet de spraakverwarring van Babyion was in Jeruzalems opperzaal aan het woord, maar juist openbaarde de Heilige Geest tegenover die zondige verwarring de hoogere eenheid, die al wie God zoekt en God vreest en de eere des Heeren bedoelt, saambindt, f.

Mogen dan ook de samenkomsten van deze beide Synoden onder de auspiciën van dit machtig Pinksterwonder plaats grijpen.

Zij het aan allen die er saamkomen aan te zien, en zij het aan hun woord te merken, dat ze ook voor hun eigen ziel onder den overweldigendea indruk van deze hoogheerlijke gebeurtenis verkeerd hebben.

De toon, de stemming van het hait, doet zooveel af.

Elk onzer heeft ook zijn sombere tijden, dat het alles donker voor zijn blik wordt, en zekere zwartgalligheid hem overmeestert.

En natuurlijk dan zijn we niet tot zoen bereid en niet tot de ineenstrengeling der liefde bekwaam.

Maar wie God vreest kent ook andere dagen. Dageen en uren, waarin een hooger glans alle nevelen wegvaagt, zijn hart ruimer wordt en zich wijd uitzet, en de hori> zont niet beklemd is, maar zich lachend uitstrekt tot in verre toekomst.

En dan zijn alle dingen in ons hart gereed. Dan .is genieting van broederlijke liefde en uiting van broedermin een wedstrijd waarin de één voor den ander niet onder wil doen. Dan staat het oog niet boos, maar vriendelijk. Dan is de hand niet stug om toegestoken te worden, maar lenig om de hand van den broeder te zoeken. Dan vloeit ziel in ziel en hart in hart. En ook, dan vindt zich het gemeenschappelijk woord, waarin allen zich saam zullen vinden, vanzelf.

God geeft het dan.

Zoo was het bij de ontmoeting te 's-Gravenhage, l Moge het zoo dan ook te wezen. Amsterdam

Knechten des Heeren die saam optreden, om straks als uit éénen monde nogmaals de groote dingen dis God gedaan heeft, te verheerlijken.

De practijk in de Synodale kerken wordt vreemd.

Zoo las men in de Rott, Kerkbode een vorig maal deze bekendmaking van kerkvoogden:

Gecommitteerden tot de zaken der Nederduitsche Hervormde Gemeente te Rotterdam geven kennis, dat de heffing van de Kerkelijke Contributie voor het jaar 1892 door hen is bepaald op Twee ten Honderd van de middensommen der huurwaarden, en dat het Kohier dier contributie over dat jaar, door hen voorloopig vastgesteld, gedurende acht dagen, met ingang van den i6en Mei, voor een ieder ter lezing wordt nedergelegd aan het Kerkenkantoor, van des voormiddags 9 ure tot des namiddags i ure.

Binnen acht dagen na genoemden termijn kan elk op het kohier aangeslagene tegen zijnen aanslag bij Gecommitteerden bezwaren inbrengen. Gecommitteerden voornoemd.

De collecten zijn blijkbaar te pover, om de kerk in stand te houden. De vrijwillige contributiën nemen op verre na niet toe.

De drang der vrijwillige liefde schiet te kort, en nu neemt men zijn toevlucht tot het uitschrijven van een kerkelijke belasting.

Twee ten honderd van uw huishuur. Daarop wordt ge niet geschat. Maar dit moet ge betalen. En zoo ge het niet doet zal men er u door een rechterlijk vonnis toe noodzaken.

Drieërlei zij hierbij opgemerkt.

In het burgerlijke kan noch mag ooit een belasting worden geheven of zij, die betalen zullen, hebben er zeggenschap in.

Zonder goedkeuring van den Gemeenteraad of de Staten-Generaal geen gemeenteof rijksbelastitig.

Hier echter bepalen deze Gecommitteerden doodleuk, dat ge zoo en zoo veel zult opbrengen.

Ten tweede, als deze heeren bepalen kunnen, dat ge 2 ten honderd zult opbrengen, kunnen ze evengoed en met hetzelfde recht bepalen, dat het 4, dat het 6, dat het 8, dat het 10 ten honderd zal zijn.

Een grens is er niet.

En eindelijk, wat is de gekozen maatsfaf hard voor den kleinen man en voordeelig voor den rijkaard.

Gij leeft van een ƒ2000 traktement in een huis van' f700, met vrouw en vijf kinderen, en komt geen enkel jaar uit. Zoo duur is alles.

Tegenover u woont een rijk man, die f 50, 000 's jaars inkomen heeft in een huis van / 2000, met een klein gezin. Rijke lieden hebben zelden veel kinderen.

En toch nu moet gij nog /14 in deze belasting opbrengen, die op het brood of op het kleed van vrouw en kroost moeten uitgespaard; en die rijke man betaalt /40 en verdraait er zijn hand niet om.

Kent ge onrechtvaardiger maatstaf? En dat voor een kerk.

En dat terwijl men allerwegen het smadelijke van deze bevoorrechting van den rijken man inziet.

In de Rott, Kerkbode lazen we de vorige week deze mededeeling van de regenten der Diaconiescholen van het Synodaal Ge-^ nootschap:

Aan de leden der Ned. Herv. Gemeente te Rotterdam,

Regenten van de Groote en Kleine Diaconiescholen der Ned. Herv. Gemeente te Rotterdam gevoelen zich gedrongen de jaarlijksche Collecte voor Christelijk Volksonderwijs, die a s. Woensdag en Donderdag aan de huizen der ingezetenen zal worden gehouden, met bijzonderen nadruk aan te bevelen.

Die Collecte komt ditmaal geheel ten goede aan onze Diaconiescholen, die reeds voor zoo menigeen ten zegen zijn geweest, en zoo wij hopen, ook zullen blijven. Doch daartoe is noodig, dat de Gemeente meer offervaardigheid toone, dan tot dusverre geschiedde, aangezien een krachtige finantieele steun dringend geëischt wordt om voort te blijven arbeiden aan het heil der Gemeerite doorhet onderwijs der jeugd in Christelijken geest.

Zendt daarom op a.s. Woensdag en Donderdag de Collectanten niet ledig weg, maar offert eene milde gave, doordrongen van het besef dat er in onze Diaconiescholen een zegen schuilt voor de toekomst der Gemeente.

Weet, dat de zoogenaamde Unie-collecte 'voor de scholen onzer Kerk geene winst zal afwerpen. Wacht daarop dus niet, maar geeft nu wat in uw hart is en toont, dat de Ned. Herv. Gemeente te Rotterdam voor de stichting en instandhouding harer Inrichtingen, de hulp van hen, die onze Kerk zoo gaarne verwoest willen zien, volstrekt niet behoevett.

De Heer der Gemeente bewege daartoe uwe harten!

Namens Regenten der Diaconie-Scholen,

H. MALCOMESIUS, l. Voorzitter.

A. C. VAN 'T SANT, Secretaris,

Rotterdam, 14 Mei 1892.

Op het feit dat Ds. Malcomesius deze publicatie 1. Voorzitter onderteekend heeft, willen we niet te veel nadruk leggen. Hieruit blijkt toch geenszins, dat hij elk woord van deze publicatie voor zijn rekening neemt.

Maar toch is het droef belijders van den Heere Jezus 2.ÓÓ te hooren spreken.

Wat hoogheid en kerkelijke genoegzaamheid !

Zelf rijk genoeg! Geen steun van buiten noodig!

En bovendien, stond niet Ds. Malcomesius eens vooraan in het gelid om te strijden met hen, die den kerkelijken toestand onvergeeflijk en onhoudbaar keurden.'

En ook, als de Unie collecte voor deze scholen geen winste belooft, ligt dit dan aan de Unie of aan het Bestuur van deze scholen.'

(2). Steeds is er door alle Christelijke schrijvers bijzondere nadruk op gelegd, dat men geen recht noch vrijheid heeft zijn kerk te verlaten of met zijn kerk te breken, ter oorzake van onvolkomenheid in de ambtsdragers of in de geloovigen.

Met name bij Gereformeerde schrijvers van naam, bij mannen als Calvijn, a Lasco Maccovius en Voetius kan men tegen de Labadistische neiging, die hiertoe maant en dringt, de ernstigste waarschuwingen lezen.

Zulk bedrijf van wilkeur is dan ook goddeloos, omdat het een zich éigengerechtig verheffen is boven anderer zwakheid en een ontkennen van zijn aandeel in de gemeenschappelijke schuld.

De Kerk van Christus bestaat uit „geloovigen", die nog niet de volmaaktheid gegrepen hebben, maar op de pelgrimsreize zijn, en onderwijl zuchten in zich zelven: „Ik ellendig mensch, wie zal mij verlossen van dit lichaam des doods!"

van dit lichaam des doods!" Het is nu eenmaal de wil des Heeren niet geweest zijn verlosten op eenmaal uit de onvolmaaktheid in de volmaaktheid over te zetten. Wel worden ze op eenmaal volkomen gerechtvaardigd. Wel ontvangen ze het „zaad der wedergeboorte, " waaruit de volmaakte plant eens zal opschieten. En wel blijft het woord der vertroosting, dat „niemand de zijnen rukken kan uit de hand zijns Vaders." Miar inmiddels blijven ze nog met allerlei zwakheid behept, en moet ook in de dragers van het ambt allerlei gebrek met den mantel der liefde bedekt worden.

Dit moet zoo, omdat de weg des Heeren met zijn volk niet de weg van plotselinge overzetting in de volmaaktheid is. Tot aan onzen dood toe blijft de onzalige fontein in ons opborrelen. Eerst in het graf sterven we het lichaam der zonde af. Al wat we hier hebben is nog maar een „klein beginsel" dezer gehoorzaamheid, en eerst na dit leven zullen we tot de ons voorgestelde volkomenheid geraken.

Wie dus zijn kerk verlaat, of met zijn kerk breekt, omdat er in de leden en voorgangers nog allerlei onzuiverheid gezien wordt, heeft slechts op zich zelven te zien, om in zichzelven, zij het misschien in anderen voege, gelijksoortige onzuiverheid te ontdekken, en zich door die eigen onzuiverheid geoordeeld te zien.

Wie roept: „Ga van mij uit, want ik ben heiliger dan gij", is als de IPharizeër, die in den tempel onder het bidden van eigen lof zwelt, en mist juist wat den Tollenaar, gerechtvaardigd meer dan deze, deed uitgaan.

Op al wat ook onze vaderen dienaangaande gezegd hebben, mag dus nooit iets worden afgedongen. Dit toch is geen quaestie van loven en bieden. Van schipperen noch laveeren. Veeleer steekt er een beginsel in. Het beginsel van Rom. VII, dat we tegen alle perfectionistische neiging hebben vast te houden.

Om niet mis te gaan is hier dus een duidelijke, scherpe onderscheiding noodig. Maakt mein toch die onderscheiding ; ? ÏV^, dan beloopt men het gevaar, om te doen, wat in de laatste jaren meer dan één liefhebber der Synodale Hiërarchie deed, t. w. om met al zulke uitspraken van Calvijn, Voetius, enz. het blijven verkeeren onder de Synodale Hiërarchie te verdedigen. En gaat men op dien weg door, dan komt men er vanzelf toe, om ten slotte elke reformatie tegen te houden, en elke breuke met de kerk, ook die der 16e eeuw, a!s Labadisme te veroordeelen.

Ongemerkt komt men dan op het Roomsche paadje. De geldigheid en rechtmatigheid van wat Luther, Zwingli en Calvijn deden, gaat men dan eerst in twijfel trekken, straks bestrijden; en zonder het zelf te weten, gaat men precies uit hetzelfde vaatje tappen, waaruit in de 15de en i6de eeuw getapt is, eerst door de school van Gerson en de Clamenge, en later door mannen als Erasmus eu Sadoletus.

En of men dan al zegt: „Ja, maar als het zóóver gaat, mag breken wel, doch zie maar, zoover is het nog niet", dit snijdt werkelijk volstrekt geen hout. Vooreerst niet, omdat zulk een verschil niet met millimeters is uit te meten; en ten andere niet, wijl de uitkomst toont, dat lieden die zich aldus uitlaten, altijd tot de conclusie komen, dat hun geheel ontredderde kerk toch nog juist binnen de geoorloofde grens valt.

Wil men ten opzichte van dit punt tot helderheid komen, dan moet men geheel anders te werk gaan, en eerst een punt van uitgang zoeken. En dit vaste punt van uitgang nu ligt hierin, dat ge onderscheiden zult tusschen hetgeen onzuiverheid in de personen en hetgeen verbastering in uw kerkjormatie is.

Dit onderscheid volgt rechtstreeks uit het beginsel van Reformatie of Hervorming, Immers Reformatie drukt uit dat de formatie van uw kerk in het ongereede raakt, en dat het er nu om te doen is, om deze formatie weer recht te zetten.

Aan deze vreemde woorden zijn we gehouden, doordien de kerken oudtijds Latijn spraken, en ook de godgeleerden zich bijna uitsluitend in het Latijn over zulke vraagstukken uitlieten.

Zoo nu spraken ze ook van de of den vorm der kerk. forme

Stel b.v. er kwamen uit Vlaanderen en Holland in Londen een 3000 ballingen aan, die voor Alva waren uitgeweken. Zoodra nu deze 3000 geloovigen daar waren, was de kerk daar aanwezig. Maar zoolang deze personen en ge7innen nog zonder verband leefden, had die kerk nog geen forme, was er nog geen vorm aan die kerk gegeven, en was de VsxWormatie nog niet begonnen.

Toen had deze kerk een forme, een vorm, een formatie erlangd. Ze was vroeger ook wel zichtbaar in de leden, maar nog niet geïnstitueerd.

En eerst door deze opzettelijke dead of handeling was deze institueering tot stand gekomen.

Dit geschiedde eerst toen onder a Lasco's leiding deze lieden saamkwamen, de ambten wierden ingesteld, de belijdenis werd uitgevaardigd, en de dienst der genade-; middelen, onder behoorlijke oefening van tucht een aanvang nam.

Men heeft hier dus tweeërlei: Vooreerst de jooo geloovigen die geland waren, en ten andere de herkformatie die door hen, onder hen, en hun ten behoeve, werd ingesteld.

Er kon alzoo van tweeërlei gebrek sprake zijn.

Ten eerste van een gebrek in deze jooo geloovigen, doordien er zich hypocrieten onder hadden vermengd; doordien dwalingen onder hen voortslopen; of doordien de noodige ingetogenheid ontbrak, en zooveel meer.

Maar ook ten tweede kon er een gebrek in de formatie van hun kerk zijn, doordien men de autoriteit van Gods Woord niet in haar gefundeerd had; verzuimd had diakenen in te stellen; slechts één in plaats van twee sacramenten bediende; de tucht na had gelaten, en zooveel meer.

Dit tweeërlei gebrek zou dan geheel onderscheiden geweest zijn. Het ééne t. w. de onzuiverheid in de leden had kunnen aanwezig zijn, ook al was de kerkformatie onberispelijk. En ook, de kerkformatie kon glad verkeerd zijn, ook al waren de leden zelven toonbeelden van godsvrucht en vroomheid.

En ziet men dit onderscheid nu scherp onder de oogen, dan zal men tevens beseffen, hoe Re-formatie niet op het eerste, maar zoogoed als uitsluitend op het tweede gebrek doelt.

Is de ketl; formatie goed, en schuilt het kwaad alleen in de onzuiverheid der personen, dan kan er van zuivering, van boete, van opwekking en zooveel meer sprake zijn, maar nooit van Re-formatie.

Is daarentegen de kex]sformatie in het ongereede geraakt; schuilt het kwaad, dat ergernis geeft, niet zoozeer in de personen, als wel in de formatie der kerk; is de kerk als instelling gedeformeerd, d. i. van haar goede forme afgebracht; dan is er geen heil noch redding dan in Re-formatie, in Het-vorm-ing, ten einde de forme der kerk weer aan den eisch des Woords te doen beantwoorden.

En ziet men dit verschil nu eenmaal helder in, dan is terstond alle onzekerheid voor u weggenomen, en kunt ge u niet meer vergissen. *

Dan toch komtgetotdezen vasten regel, idat breuke met uw kerk nooit geoorloofd is, zoolang er alleen klachte valt over gebrek in de personen; maar ook, dat breuke met uw kerk gebiedend noodzakelijk is, zoodra het gebrek in de deformatie van de forw-e der kerk schuilt, en de poging om haar te reformeeren afstuit óf op onwil óf op gebleken onmogelijkheid.

Vóór alle dingen zult ge dus dit diepgaand onderscheid u wel inprenten.

Ook in een goede kerk, waar geen reformatie in te pas komt, stuit ge altoos op allerlei gebrek en onzuiverheid in de belijdenis en den wandel der personen.

Tegen die onzuiverheid moet gestadig gev/aakt, gebeden, en gestreden. En de Dienst des Woords en der Sacramenten moet er steeds op gericht zijn, om deze onzuiverheid en dit gebrek tegen te gaan. Dit is het groote werk van zuivering, waartoe Gods Woord uitgaat in de gemeente, waar Gods kastijdingen u in ondersteunen, en waar de tucht op gericht moet zijn.

Tegen dat gebrek in de personen moet dus de zuivering 2j& ngev^evi6., juist door de kerkformatie en haar ambten.

Maar heel iets anders is het gebrek in de kerkformatie.

Treedt deze in, dan is het niet, dat ge op onv/il bij de scheepsbemanning stuit, maar dan is het schip lek, en dan moet er onverwijld gepompt en moeten maatregelen tot stopping van het lek genomen worden, of heel het schip gaat naar den kelder. Dan is er deformatie, d. i. verbastering van de forme der kerk, misvorming en ontvorming, of hoé ge het noemen wilt.

Allerlei feil en fout bij de matrozen laten het schip toch nog in zijn geheel. Maar als het schip zelf lek stoot, is er terstond levensgevaar, ook al hebt ge een kostelijke bemanning.

En op dien grond nu stelden we den regel op:

Goddeloos is elk breken met zijn kerk, om feil en fout in de leden. Dat mag nooit. Dat is geestelijke hoogmoed en La-; badisme.

Maar ook, goddeloos is het, niet met zijn kerk te breken, indien de forme der kerk verbasterd is en ze weigert tot reformatie over te gaan.

In de Roeper wordt nogmaals het vraagstuk van het enkelvoudig en meervoudig gebruik van het woord kerk besproken.

We zijn nu zoover dat ook deze redacteur volkomen toegeeft, dat het woord kerk ook voor de plaatselijke 'gemeenten of vergaderingen der geloovigen wordt gebezigd. Dit juist werd vroeger 'vaak in twijfel getrokken, alsof van een plaatselijke vergadering alleen het woord gemeente gold, en men dus niet spreken mocht van de kerk van Amsterdam, Rotterdam enz. Reeds dit is de winste.

Ook staat nu vast, dat hetzelfde woord kerk evenzoo in het enkelvoud gebezigd

wordt voor de Kerk van Christus in algemeenen zin.

En slechts op één punt hokt het nog, in zoover deze redacteur nog oordeelt, dat het enkelvoud kerk ook kerkrechtelijk gebezigd wierd voor een landskerk.

Hij schrijft toch, D. G. bijvallende:

Wat wij dan vinden bij die mannen van verwonderlijke stiptheid en diepe opvatting van beginselen? Vooreerst een rijk en mild gebruik van het woord »Kerk" of «Gemeente" (ecclesia), in den zin van particuliere of plaatselijke Kerk; dan een even ruim gebruik van den enkelvoudigen vorm om de »ecclesia universalis", de zoogenaamde zichtbare Kerk aan te duiden; en dan eindelijk nog een enkelvoud als ons »Chr. Geref. Kerk." Wij willen enkele citaten geven van betrouwbare Gereformeerden.

Nu zal het weinig moeite kosten, ook op dit punt tot volkomen overeenstemming te geraken.

Onzerzijds is toch in het minst niet beweerd, dat men niet spreken kan en mag van de Gereformeerde kerk^ de kerk van Frankrijk, de kerk van Engeland, de kerk van Schotland enz.

Integendeel we hebben dat eigener beweging steeds erkend en zelf gedaan.

Alleen voegden we er bij, dat dit niet kerkrechtelijk, maar altoos in dogmatischen, historischen oi geographischen zin geschiedde, of ook wel oratorisch.

Het zal dus nu maar de vraag zijn, of, bij raadpleging van het kerkrechtelijk gebruik onzer vaderen, metterdaad blijkt, dat ze ook in kerkrechtelij ken zin (niet een enkel maal bij vergissing of onnadenkend), maar in hun vaststaand gebruik, in hun officieele akten enz., ook het enkelvoud bezigden voor het geheel van de kerken onzes lands.

Nu is het citaat uit a Lasco, waarop D. G. zich beroept, niet van a Lasco, maar een citaat van Dr. K. over a Lasco, en dit citaat zegt niets anders dan dat ook a Lasco, om geographisch de kerken aan te duiden, ook sprak van de Zwitsersche, de Fransche kerk enz.

Voorts wijst hij op twee zeer sterke uitlatingen van de afgevaardigden uit Engeland, maar die niets ter zake doen, omdat juist „the Church of England" haar oude Roomsche hiërarchische éénheid bgwaard heeft, geen plaatselijke kerken, maar enkel „parishes" kent, en dus juist een voorbeeld oplevert van hèt gevaar dat in dit woord kerk voor de landskerken schuilt. Van ons Gereformeerd kerkrecht wilden de Engelsche bisschoppen niets weten. Ze stonden er vlak tegenover.

En wat nu de overige citaten, met name dat uit de Synopsis, de oratie van Bogerman, enz. aangaat, zoo is het [duidelijk, dat alle deze citaten óf dogmatisch, óf historisch, óf geographisch, óf oratorisch genomen zijn. En dat er niet één enkel in voorkomt, waarin het begrip kerkrechtelijk wordt genomen.

We zeggen daarom niet, dat niet zeer wel bij-dezen of genen schrijver hier of daar een enkelvoud kan voorkomen; maar vooreerït zal het dan zaak zijn overal den oorspronkelijken tekst te raadplegen, daar kercke enkelvoud en kerck'e meervoud maar een onnoozel schrapke scheelde, en overschrijvers of nadrukkers hierop vaak niet hebben gelet.

Maar al ware het ook dat tien of meer voorbeelden van dien aard waren saam te lezen, eilieve v/at zou dit tiental excepties dan nog voor gewicht in de schaal werpen tegenover de honderden en duizenden voorbeelden van het tegendeel, overal waar onze kerken zich opzettelijk in kerkrechtelijken zin geopenbaard hebben?

En wat de geachte redacteur ten slotte aanmerkt:

De naam is voor ons geen hoofdzaak, maar na al wat ook in deze dagen daarover is geschreven, zien wij nog volstrekt niet in, waarom niet evenzeer van de Gereformeerde Gemeente of Kerk in N.-Holland, in Nederland, in Amerika, in de wereld, als van de Gereform. Gemeente of Kerk in Amsterdam mag worden gesproken. De ééne Kerk des Heeren is geen optelsom van zoo vele Kerken, maar één Hchaam; en elke Kerk is een deel van dat lichaam, en de Kerken in een land zijn elkanders leden en één in de ééne Kerk en haren Heer.

Hier vallen we van harte bij, mits maar wel onderscheiden worde tusschen de kerk van Christus als Lichaam des Heeren, en tusschen de geïnstitueerde formation, waarin haar openbaringen optreden.

Neen gewisselijk de kerk des Heeren is geen optelsom van plaatselijke kerken.

God zij lof, niet.

Ze is één in haar Hoofd. Ze is één lichaam. Ze is één door den Heiligen Geest. T. w. niet de kerk van Christus in Nederland, maar de kerk van Christus over heel de wereld, met de kerk in de hemelen erbij. Voorzoover daarentegen deze ééne heilige Christelijke kerk zich onder menschen openbaart, en plaatselijk een gestalte aanneemt, verkrijgt ze een concrete formatie.

Uit deze concrete formation wordt de macht in de meerdere vergaderingen gedragen.

De macht in de classis komt uit de kerkeraden; niet de macht der kerkei aden uit de classis.

En dan wordt het wel teidege een op telsom.

Immers men moet wel bepalen welke plaatselijke kerken tot deze en welke tot gene classis behooren.

En dan telt ieder.

Dan toch zegt men: „Tot deze classis behooren lo kerken, tot gene 12 kerken."

En dan zegt niemand als de classis saam is: „Dat is nu de kerk van de Veluwe, of de kerk van het Gooiland, of de kerk van de classis Drogeham; " maar ieder zegt: y4^ classis van deze en die kerken".

JVat nu van een classis geldt, geldt even­ zoo van een provinciale synode, en insgelijks van een generale synode.

Immers alle drie deze meerdere vergaderingen zijn van nature gelijk.

Wij kunnen ons dan ook niet voorstellen, dat over deze aaak nog veel verschil van inzicht mogelijk is.

Over de beginselen zijn we het allen eens. In de grondbeschouwingen is geen verschil. En ook over de practijk onzer vaderen is uitsluitsel te geven uit wat ze ons nalieten.

KUYPER.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 mei 1892

De Heraut | 4 Pagina's

Op den dag waarop dit nummer

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 mei 1892

De Heraut | 4 Pagina's