GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Vereenigde Zitting.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vereenigde Zitting.

26 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vrijdag 17 Juni des namiddags te één ure kwamen de beide Synoden in de Keizersgrachtkerk in vereenigde zitting saam. Het kerkgebouw was door een overtalrijk publiek, dat zelfs den kansel bezet, gevuld. De oud-hoogleeraar S. van Velzen woont in het midden zijner familie de zitting bij. Volgens den regel, dat bij gelijke qualiteit, in het moderamen de ouderen voor de jongeren gaan, praesideert

Ds. Gispen.

Nadat gezongen is Psalm 106:25 en 26 en gelezen Psalm 126, ging de voorzitter. Ds. W. H. Gispen, voor in gebed en sprak toen ongeveer het volgende:

Vanwege de beperktheid van tijd moeten allen, die spreken, kort zijn. Daarom wil ik dit ééne zeegen: 't Is mij groot en wonderlijk, u allen te begroeten en welkom te heeten in deze vereenigde zitting.

Wat is voorgelezen, heeft ook voor ons zijne bijzondere beteekenis. Niet om de overeenkomst tusschen Juda en Babel en de kerken in Nederland, maar hierom, dat wij in ons eigen land in gevangenschap zijn geweest en als ballingen hebben rondgezworven.

God heeft groote dingen aan ons gedaan, dies zijn wij verblijd! Is 't niet groot, als zonen van hetzelfde huis saam te mogen zitten in het midden eener talrijke schare, wier ouders en grootouders den druk hebben leeren kennen van allerlei instellingen en van gevangenschap?

In 1836 werd hier in Amsterdam de eerste Synode gehouden van de »gemeente Jesu Christi, " in een pakhuis op de Baangracht, in alle stilte, om der vervolgers wil. Dat is ruim een halve eeuw geleden, en nu — als we dit alles zien, moeten we wel zeggen: »DeHeere heeft groote dingen aan ons gedaan, dies zijn wij verblijd!"

Als vader Van Velzen nog spreken kon, zou hij roeren en treffen, als hij zijne geschiedenis verhaalde. Toen was er van buiten strijd, van binnen vrees. Toen was er een gaan naar Amerika, een ontmoeten van allerlei hinderpalen. Maar bij alles, wat is verricht en waarbij ook wel eens een verkeerde slag viel, is toch het groote werk door God gedaan, die hen als middelen heeft willen gebruiken, o. a. De Cock, Meerburg, Scholte en Brummelkamp, die nu reeds God volmaakt danken en loven ook hiervoor, dat zij smaad hebben mogen dragen om Jezus' wil. Van Velzen is nog de éénige van toen, die nog een indruk mag ontvangen van wat God aan ons gedaan heeft.

Toen vóór 22 jaren de voorzitter van de Synode der Ned. Ger. Kerken zijne intrede deed in de gemeente van Amsterdam, zeide hij onder meer: «Breeders, wij moeten verbouwen of verhuizen." En zij hebben gedaan wat zij voor God roeping en plicht hebben geacht. Evenals in '34 was het niet de vraag:

Waar komen wij uit ? — maar: Wat wil God, dat we doen moeten, er kome dan van, wat er van kome. De uitkomst toont aan, dat het uitgeloopen is op verhuizing, als iemand, die wederrechtelijk uit zijne woning wordt gezet, ondanks alle protesteeren.

En God heeft den wetenschappelijken arbeid gezegend, zoodat het vaderland die gebeurtenis niet alleen voor kennisgeving heeft aan te nemen, maar ook als een voldongen feit, als een éénig feit in de geschiedenis van Neerlands kerk.

De Heere heeft groote dingen aan ons gedaan! De mannen van '34 en '86 hebben elkander leeren verstaan en begrijpen, te spijt van wereld en Satan; maar tot glorie van Gods driemaal heiligen Naam, van Hem, van Wien alle roem en kracht en heerlijkheid is.

Zegt nu iemand: »Maar broeders, ge hebt zoo tegen de Doleantie geschreven en nu zijt ge toch op die lijn gekomen!", of zegt een ander: »Hoe is het mogelijk, dat ge u zoo door die Chr. Gereformeerden hebt laten inpakken!" — zegt dan gelijk ik zeggen zal: »Ja, we zijn nu saam, maar niet saam gelijmd en geplakt, maar saamgevloeid en saamgesmolten, zoodat wij het den tegenstander zetten, aan te toonen, waar wij niet één zijn.

't Is eene samenvoeging als van ijzer met ijzer, zilver met zilver, goud met goud! En het is door vuur geschied, als door het vuur van critiek, vooroordeel, kwaadspreken en oorblazerij. En de hamer is wel eens gebruikt, alsof alles stuk moest, maar God heeft onze handen bestuurd en onze harten geneigd; en het vuur heeft Hij gebruikt, om gloeiend te maken, zoo gloeiend, dat we aaneengebracht konden worden, zoodat wij nu staan als één volk, als zonen van hetzelfde huis, met één belijdenis en één kerkenordening, als de Gereformeerde kerken, waarin slechts plaats is voor de eere en souvereiniteit Gods.

Wij zijn verblijd, zij het ook met gemengde gewaarwordingen. De jongeren zien alleen in de toekomst en jubelen. De ouderen slaan een blik in het verledene. Zij zijn opgevoed in eigen kring en maakten berekeningen van persoonlijken aard. Elks geschiedenis ligt daar als gedachtenis vopr God, waarvan Hij zeggen zal: »Gij hadt kleine kracht, maar gij hebt mijnen Naam niet verloochend!" Daarom dan nu alleen zijn Naam eere en glorie, en u allen, broeders, een hartelijk welkom in deze vereenigde zitting!

En nu een woord in 't bijzonder aan u, vader Van Velzen!

Toen ik gisteren hoorde, dat gij zoudt komen, dacht ik aan uw catechetisch onderwijs. Toen hebt gg van ons, uwe leerlingen, wel eens ketterijen vernomen, maar nu moeten we zeggen: Wat was uw onderricht zegenrijk voor de toekomst! Ik heet u welkom mtt een diep gevoel van dankbaarheid aan God. Allen hebben we u lief en in die liefde is een wedstrijd, wie wel het meest!

Ik heb zelfs van die nog in het Genootschap leven, gehoord: »Van, Van Velzen hebben we geleerd, wat Gereformeerd is!"

God geve u, nu ge 58 jaren in zijn dienst hebt gearbeid als leeraar in Gemeente en aan Theologische School, nog eenigen tijd bij ons te blijven. Uwe tegenwoordigheid alhier zegt het: Dat is een man, in wien geestkracht werkte, een man door God verkoren, om over muren te springen en door benden te dringen ! Gij waart een strijder voor vaderland en kerk, maar ook een dienaar van Jezus Christus. Nog een weinig tijds, en gij zijt thuis en werpt de kroon voor God en het Lam, en als er in den hemel gesproken wordt, zult gij het uwen broeders, die hier met u gestreden hebben, melden: »Zij zijn vereenigd, zij zijn één!" en zij zullen er God en den Vader voor danken.

Daarna' verkreeg Dr. Kuyper het woord, die ongeveer aldus sprak:

Waarde voorzitter! _A1 wat als praeses te zeggen was, is door li zoo kort en-zoo uitnemend gezegd, dat ik niet anders dan daarop volmondig amen kan zeggen; daarin komt onze eenheid dus reeds uit. Ook ik weet dat er over dit samenzijn vreugde is bij de engelen Gods en daarom jubelt ook mijne ziele over de groote dingen, die de Heere onze God gedaan heeft. Den Simeon in ons midden roep ik met u toe: „Laat nu, Heere, uw dienstknecht gaan in vrede naar uw woord, want de Wensch zijner ziele hebt Gij hem gegeven. Van Velzen, gij zijt ook voor mij een broeder en vader in Christus geweest en in u meest ligt de historische eenheid en de gemeenschap onzer kerken bezegeld. En nu, er is in de laatste dagen zoo veel opgeruimd, laat ook mij dan beginnen met een struikelblok uit den weg te nemen, dat ik op den weg gelegd had. In Den Haag heb ik aan het slot mijner rede een beeld gebruikt, toen ik uitriep: »Sion, trek nu uw bruiloftsklced aan, de dag van het blijde huwelijk komt straks!"

Dit beeld neem ik thans terug. Want ik schrik op de enkele gedachte, dat we hier voor een huwelijkssluiting zouden staan. Wie toch zou dan in deze vereeniging de man, en wie de vrouw zijn, en bij wien zou de maritale macht berusten ? Dat beeld van het huwelijk zou zoo opgevat niets dan één kolossale misgreep worden.Door mij alleen als tertium comparationis bedoeld, om aan te duiden dat tusschen het huwelp en de bruiloft nog een zekere tijd moest verloopen, zou het nu aan de vereeniging in den weg staan. Daarom, mijnheer de voorzitter, weg met dat huwelijksbeeld, en heden een ander, beter beeld op den voorgrond. Zie, wanneer hier in Amsterdam onze lagere scholen uitgaan, zien wij langs onze Keizers-en Heerengrachten vaak benden jongens loopen, die, zoodra zij elkaar op een brug ontmoeten, met riemen en tasschen op elkaar inslaan, om geen andere reden dan omdat de een in deze, de ander in die school thuis hoort. Maar komt ge nu zes, zeven jaren later en ontmoet ge deze zelfde jonge mannen op de Hoogeschool, dan is alle veete vergeten, aan de worsteling van eertijds wordt niet meer gedacht en na behoorlijk ontgroend te zijn, omarmen ze elkander als broeders. Ut hoogere school maakte hen één. En zoo nu ook gingen wij dusver elk op een eigen lagere school, en vlogen, omdat we tot een andere school behoorden, elkander soms vrij hardhandig in het haar. Maar nu ontmoeten ook wij elkander saam op een zelfde hoogere school, en is daarmee ook onze eenheid bezegeld. We zijn nu beiderzijds opgeklommen tot een hooger standpunt, en juist in dat hoogere ligt onze hope voor de toekomst. Kiest ge dit beeld, dan gevoelen we ons saam één; maar dat huwelijksbeeld zou den twistappel onder de broederen werpen, en maar al te spoedig onze eenheid weer splijten doen. Ook hier geeft de historie ons een les. Toen in onze kerken na de dagen van Dordt het verschil tusschen Infra-en Supralapsarianisme aan de orde was, dacht niemand er aan, hier een partijquaestie van te maken. Maar toen daarna de booze dagen van de Voetianen en Coccejanen zijn gekomen, heeft men onze kerken uiteengescheurd, is men te kwader ure gaan bepailen, dat er op elke nominatie zooveel van de Voelianen en zooveel van de Coccejanen moesten staan, en heeft men al de kracht van het kerkelijk leven op dit ééne twistpunt saamgetrokken. Dat heeft toen onze kerken verwoest en machteloos gemaakt en het is door dien boozen twist dat ze zelve den triomf van het Rationalisme mogelijk hebben gemaakt.

En datzelfde gevaar zou ons ook nu bedreigen, indien we van nu af aan in onze kerkeraden, classen en synoden echt ouderwetsch zeggen gingen: »Laat in elke commissie en in elke vergadering zooveel mannen van 1834 en zooveel van 1886 gekozen worden." Tegen dat gevaar waarschuw ik u met al den ernst, die in mij is. De tweeheid moet nu uithebben, doordien we op de hoogere school van Christus saamkomen, in Hem, in Wien niet is man of vrouw, geen dienstknecht ofvrije, maar in Wien ook niet zijn mag de Separatist of Doleantist.

Geachte voorzitter, nog in een ander opzicht zou dat beeld van het huwelijk bedenkelijk kunnen worden. Gaat men ten huwelijk, dan huwt men alleen wiemen liefheeft, omdat we ons geboeid en aangetrokken gevoelen door den persoon. Zóó opgevat zouden we dus alleen met hen uit beide groepen ons vereenigen, die we lief vonden en die ons aantrokken. En dat is lang niet met allen het geval.

Ik vind lang niet alle Calvinisten lief en menig Calvinist mij ook niet. Maar dit deert niet. Immers niet persoonlijke sympathie moet in Christus' kerk over onze liefde beslissen. Waar men dit doet, is het beginsel zelf van Christus' kerk prijs gegeven. Niet omdat u de broeders aanstaan, maar omdat God ze liefheeft en God ze met u samenbracht, dadrom moet gij ze liefhebben, In den oorlog deelt een kolonel vaak zijne manschappen zóó in, dat naast elkaar komen te staan mannen, die elkaar geheel vreemd zijn of elkaar lang niet prettig vinden. Maar komt de vijand in het gezicht en knalt het schot, dan vragen ze daar niet naar, maar staan voor elkaar als leeuwen. Althans zoo moet het zijn, en alleen een leger waarin zulk een geest heerscht, behaalt de victorie. Welnu, ook wij zijn een strijdende kerk en het is onze veldheer Jezus Christus, die ons heeft ingedeeld en naast elkander geplaatst om in één gelid en op eenzelfde slagveld te strijden. En daarom een iegelijk dien Hij bij ons indeelde, dien zulleti, dien moeten wij liefhebben en dekken mee het schild van onze trouw.

Eindelijk in nog een derde opzicht, mijnheer de voorzitter, deugt hier het beeld van het huwelijk niet. Immers pas gehuwde lieden gaan meestal op in hun huislijk saamleven. Bij Israël was een pas gehuwd man zelfs een jaar lang vrijgesteld van krijgsdienst. En dit, mijnheer de voorzitter, mag bij ons allerminst het geval zijn. Van stil huislijk saamleven raag geen sprake zijn. De strijd begint nu eerst recht. Het groote werk der Reformatie loopt nu niet ten einde, maar moet nu eerst terdege ter hand genomen. Ook wij moeten een strijdende kerk blijven. Veroveren moet ons doel blijven. Zoolang veroveren tot eens al het erfvolk des Heeren in deze landen weder onder éénzelfde banier is saamgebracht. De kerk mag nooit stilzitten, maar met alle kracht moeten wij op de vangst gaan, niet om gelijk een Napoleon, bang voor binnenlandsche twisten, heil te zoeken in buitenlandschen oorlog, maar omdat menschen te vangen de roeping van Jezus' kerk op aarde is en blijft. Voor God moeten wij winnen, wat nog buiten staat, zoowel onder de Heidenen als in eigen land. De lasso naar Java uitgeworpen. Onze strikken uitgezet, om het kind der wereld te vangen. En wij allen persoonlijk rusteloos op de lange jacht, om al wat nog onder de hiërarchie toeft' te vangen met koorden van ernst en van broederlijke liefde.

Onze roeping ook voor de toekomst is zoo grootsch en zoo schoon. Zie, waarde voorzitter, ik geloof aan de toe, komst des Heeren, en omdat ik daarin geloof, daarom geloof ik ook aan de toekomst en roeping der Gereformeerde kerken in ons vaderland. Nederland heeft de roeping van God ontvangen, om het Calvinisme te redden van den dood en weer met eere te doen bloeien. Niet alsof eens heel Jezus' kerk Calvinistisch moest worden, en alsof het op de nieuwe aarde onder den nieuwen hemel één puur Calvinistisch leven zou zijn. Dat stellig niet. Dat zou geen heerlijkheid wezen. Neen, in die heerlijkheid zal met één der schakeeringen ontbreken van al de kleuren en tinten die saam de volle heerlijk. eid der glorie onzes Gods vormen. Maar toch, ls ik mij mijn Heiland voorstel op het witte aard ter overwinning rijdende en in zijn recherhand de banier van Gods glorie zwaaiende, an zal in die schitterende banier toch ook nze ster niet ontbreken en zal in haar banen ok de tint van dat Godverheerlijkend Calviisme glinsteren, waarin voor onze kerken, nze van God gegeven roeping ligt.

Ds. Gispen antwoordt hierop: Zoo hebben wij dan te niet gedaan hetgeen eens kinds was. God make ons meer en meer mannen. Hij gaf u vele doornen om u niet te verheffen. Doch God weet de ure, waarin Hij u eens zal verheerlijken; als gij Hem zult verheerlijken voor zijnen troon.

Na deze toespraak van Dr. Kuyper verzoekt de voorzitter aan de vergadering Ps. 133 : I te zingen. Daarop geeft de leidei der Generale Synode het woord aan Prof. Van Velzen, doch daar • de bejaarde broeder niet meer in staat is van zijn zetel te verrijzen, veel minder de talrijke schare toe te spreken, neemt zijn zoon, het lid der Tweede Kamer, het woord en spreekt ongeveer het volgende:

Door mijn vader ben ik geroepen u op deze plaats een hartelijk welkom toe te roepen. Hij zelf is door zijn hoogen ouderdom verhinderd het woord tot uwe geachte vergadering te richten. Reeds in 1836 bekleedde mijn vader in deze stad het voorzitterschap van de eerste gehouden Synode. Deze dag evenwel zet de kroon op het werk van wat in 1834 te Ulrum begon en in 1886 te Amsterdam werd voortgezet. Gehechtheid aan de Gereformeerde belijdenis en kerkleer was het noodzakelijk gevolg van wat in 1816 gebeurde.

Reeds een 58 jaren maakte hij den strijd mede, vooral op kerkelijk gebied; eerst predikant in de Herv. kerk te Drogeham, toen Chr. Ger. predikant te Amsterdam, bleef hij nog tal van jaren aan de Theologische School werkzaam. Door zijne uitgave van het werk: sStemme eens wachters op Sions muren", berokkende hij zich zijne afzetting als predikant uit de Herv. kerk. In het 50-jarige tijdperk van prediking is dit steeds de grondtoon van zijn harte geweest: éénheid van hen, die eenzelfde (.belijdenis hadden, 't Was daarom ook, dat mijn vader in 1886 een der eersten was, die aandrong, evenals de thans ontslapene Brummelkamp, op kerkelijke eenheid. En nu, mijneheeren, de dag, dien wij thans beleven, is een der schoonste dagen zijns levens; de bede van den Heiland: »Maak ze één, gelijkerwijs Gij, Vader, in Mij, en Ik in U" is hier te lande een schrede nader gekomen, hoewel nog niet allen één zijn, die de belijdenis, naar de opstelling van Guido de Brés, huldigen. Maar de bede van hem is, dat de dag aanbreke, dat allen, die eenzelfde belijdenis hebben, ook inderdaad één worden. Geve de Heere, dat onze gemeenschappelijke arbeid daarvoor bevordelijk zij!

Na het uitspreken van dit woord stelt de voorzitter de vergadering voor om gezamenlijk het lievelingslied van »vader" Van Velzen, namelijk Ps. 42 : 2, aan te hefTen,

Daarop werd het woord gegeven aan Prof, Dr, F, L. Rutgers, die zich aldus uitsprak:

Waarde praeses, wetende, evengoed als gij, wat nog te wachten staat, zal ik zeer kort zijn. Zou ik toch zeggen wat er in mijn harte omgaat, ik zou er niet 5 of 6 minuten, of 5 of S uren, maar wel 5 of 6 dagen voor noodig hebben.

Als commissielid voor de vereeniging is die vereeniging een stuk van mijn leven, ook van dat van mijn kerkelijken tweelingbroeder. Dr. Kuyper. Mij komt voor mgn arbeid geen lof en dank toe; er is mij al te veel daarvan toegebracht. Wat ik doen mocht, was mij een voorrecht en eene eere. Daardoor kwam ik in nadere verstandhouding met de professoren der Theologische School en met andere gedeputeerden. Ik heb in de conferentiën Van Velzen nog in zijn kracht mogen kennen. Als het over de vereeniging ging, dan zag ik tinteling in zijn oog, dan hoorde ik klank in zijn stem, die thans zoo zwak is. Wij hebben elkander leeren kennen en zijn tot elkander gebracht.

Moge het nu velen uwer misschien moeite kosten te spreken van onze Theologische School en onze Vrije Universiteit, mij is het reeds lang niet meer zoo.

En nu, Vrienden, wil ik u nog drie wenschen doen hooren.

Laat met vereenigde kracht der kerken School en Universiteit door allen gesteund worden. Laat van de vrucht, die zij afwerpen, genoten worden. En ziet toe, dat geen van beide inrichtingen afglijde van den grondslag der kerken.

De kerken kunnen zien, voelen en tasten of zij nog staan op het vaste, zuivere fondement. Zij moeten staan onder het toezicht van 700 kerken, die er toch door gediend moeten worden.

Laten wij ons allen samen stellen onder toezicht van den Koning der kerk, die wel voor één, tT? ee of drie maal deed misluken, wat we zoo gaarne wilden, maar die toch ook daarin zijn raad volvoerde en voor ons nu naar zijne wijsheid en liefde een weg heeft gebaand.

Hij zij School en Universiteit nabij met zijn Vaderlijke hoede, tot eere van zijnen Naam!

Alsnu werd het woord gegeven aan Prof. Wielenga, die aldus sprak:

Meer dan ik zeggen kan, is 't mij een genot des harten, in deze oogenbliicken een woord te mogen spreken, geachte voorzitter.

Zoo is dan dat woord waarheid geworden, wat gij, broeder Kuyper, nu 20 jaar geleden, tot mij gezegd hebt, toen gij mij na een ernstig gesprek in het middernachtelijk uur tot afscheid de hand druktet en zeidet: »Broeder, wij moeten bij elkander en God zal ons tot elkander brengen." God heeft dit woord vervuld, langs wegen door ons niet uitgedacht, heeft Hij dat gedaan, zijnen Naam ter eere. Nu wil ik alleen uitspreken, wat dezen morgen door mijn hoofd en hart weerklonk en wel deze gedachte: »Door de genade Gods ben ik, dat ik ben; door Gods genade zijn wij, wat wij zijn, nu we hier mogen samen zijn, als de Generale Synode der vereenigde kerken in Nederland. Door de genade Gods is dit alleen geschied. Dit te belijden is ons eene behoefte; zij 't ons eene blijvende behoefte dit te erkennen. En indien deze belijdenis onze behoefte blijft, dan zijn wij niet bevreesd voor de toekomst. Maar ook is het ons eene behoefte, Jezus de eerste en de hoogste plaats in ons midden te geven.

Het was een machtig beginsel van Reformatie in de Schotsche kerken het koningschap van Jezus Christus te erkennen, In de tegenwoordige Reformatie der kerken in ons vaderland, is dat koningschap van Jezus uitgeroepen. Mij is het eene behoefte aan d? vereenigde kerken

t«e te roepen in deze ure: Vergeet toch nooit, Jezus is Koning der kerk."

Van den Vader is Hij gegeven en ons heeft Hij gekocht door zijn bloed.

Daarom Hem de hoogste plaats en wij aan zijne voeten. Daarin ligt onze kracht en dit is de waarborg voor de toekomst, dat Jezus Koning der kerk is, Hij alleen, Hij tot in der eeuwen eeuwigheên. Door mijne betrekking tot de Theologische School, is 't dat ik thans nog dit tot u wensch te zeggen. Een der vorige sprekers herinnerde aan 't Calvinisme. Welnu, Calvijn schreef eens aan een broeder in Frankrijk: »Zend ons toch hout, opdat wij er pijlen uit mogen snijden en die pijlen schieten in het hart van den vijand om hem te winnen voor Jezus Christus." Daarom, vaders en moeders, in in ons midden, wij roepen het u toe; Zendt uwe zonen naar inrichtingen door Gsd ons gegeven; onthoudt ze ons niet! Honderden kansels in ons vaderland staan ledig en toch een onloochenbaar feit is het, dat, waar de oude Gereformeerde waarheid wordt gepredikt, geen kerken leeg staan. Daarom vaders en moeders, geeft ze dan, uwe eenige, krachtigste, godzalige zonen, tot dit heerlijk werk, den Vader tot eere, den Zoon tot glorie en ons vaderland ten zegen.

Dr. Mathews, die nu het woord kreeg, spreekt ongeveer het volgende. Dat hij hier geïntroduceerd is als vertegenwoordiger van de Presbyt. Alliance. Uit zijne mededeelingen blijkt dat ée Alliance als basis heeft een gemeenschappelijke kerkregeering.

Een eenheid in belijdenis, gelijk hier, is voor hen tot nog toe onmogelijk daar de verschillende kerkengroepen ook verschillende belijdenis, als de Confession of La Rochelle, Geneve, Dordt en West-Minster huldigen. Spreekt verder zijn groote blijdschap uit over onze vcreeniging als «Gereformeerde kerken". Merkt op het eigenaardige verschijnsel van deze eeuw, dat het op kerkelijk gebied als 't ware een eeuw van vcreeniging is en hoe juist de vorige eeuw vooral in Schotland en Engeland een eeuw van afscheiding is geweest. En hoopt verder dat het gemeenschappelijk werken der Gereformeerde kerken rijke vruchten moge dragen, en tot nog meer eenheid op kerkelijk gebied bevorderlijk zij. Want dat moet steeds ons streven zijn. Evenals de rivier na vele wateren en stroomen in zich opgenomen te hebben, steeds met ééne monding in den grooten Oceaan uitstroomt, alzoo moet het ook met de kerk van Christus zijn. Maar toch weer voorzichtig zijn. Gelijk in een bosch verschillende boomen zijj, weet de kenner welke bij elkaar behooren. Zoo ook moet de kerk verstaan met wie zij in contact mag treden.

Met een hartelijke heilbede voor het welzijn der vereenigde kerken eindigt de spreker zijne rede, die door Ds. Lion Cachet voor de vergadering wordt vertolkt, en ^die op zijne beurt een warm en broederlijk woord tot Dr. Mathews richt en hem verzoekt de groete der Generale Synode aan de Presbyt. Alliance over te brengen.

Ds. J. J. A. Ploos van Amstel, die nu het woord bekwam, zeide het volgende:

Deze dag is voor ons allen een dag van groote vreugde; eén dag, dien de Heere ons gemaakt heeft, waar Hij ons heeft samengebracht. Immers zeide de Heere Jezus: »Eén is uw Meester, en gij zijt allen broeders!" , En al beantwoordt de kerk, de strijdende kerk hier op aarde, niet aan de triumfeerende kerk daarboven, zoo moet zij toch zooveel mogelijk deze nabij komen.

Deze dag is voor mij en voor vele broeders een dag van groote vreugde.

Onder het vele, dat mg op dezen dag door hart en hoofd ging, wil ik u noemen een woord uit Matth. i6: nl.: Op deze Petra zal ik mijne gemeente bouwen, 't Is de Heere, die zijne gemeente bouwt." Nog een ander woord uit I Petrus II: »Zoo wordt ook gij, als levende steenen, gebouwd tot een geestelijk huis."

Wij zien de vrucht van's Heeren arbeid. Hij heeft steenen verzameld en bijeengevoegd op de belijdenis. De Heere heeft dat gedaan, ook waar Hij ons tot kennis van zijn Naam en Woord heeft gebracht, niet alleen uitwendig maar ook inwendig.

En nu is 't zoo noodig te handelen naar Rom. 13 en 14, nl. elkander aan te nemen, gelijk ook Christus ons aangenomen heeft, nl. zooals wij zijn. Hij vond ons onhandelbaar van nature en heeft ons handelbaar gemaakt.

Laten wij toch bedenken, dat wij zijn als een ander, een ander is als wij. o. Wij staan zoo menigmaal ons zelf het meest in den weg, en wij zullen in den hemel beschaamd staan en zeggen: Welk een wonder van genade is het, dat wij hier zijn, dat God met ons zooveel geduld heeft gehad.

Laat ons toezien, dat wij toch elkander aannemen. Er bestaat toch zulk een groot gevaar en dat is dit, 't geen wel eens gezien wordt, dat twee in eene vergadering fluisteren over een derde. Als dat in de gemeente Wordt gedaan, is 't niet goed. Dat is de pest voor de gemeente. Neen, elkander aannemen in broederlijke liefde en wenschen, dat we saam mogen leven en bloeien in ons Hoofd, tot zegen der kerk, zoodat zelfs zij, die in 't Genootschap zijn, zeggen: » Wij zien dat Christus in u woont, wij zullen met u gaan!" En nu bestaat er goede hope. De Heere heeft dit voor ons gedaan. Hij zal ons meer geven. Wachten wij op zijnen zegen en verwachten wij Hem met een »Amen, ja kom, Heere Jezus!"

Eenmaal zullen wij met Hem zijn in den hemel, bekleed met Christus' gerechtigheid, en onze kleederen gewasschen in het bloed des Lams!

Ds. F. Bos, van Eedum, stond nu op en ieide: Waar ge mij gevraagd hebt, hooggeachte voorzitter, ook een enkel woord te spreken, wil ik daarvan thans gebruik maken.

Wat ik zeggen wilde, kan eigenlijk én om des tijds wille én na het hooren van zooveel schoons, dat reeds gezegd is, best gemist worden. Ik wil dan ook maar alleen teruggeven, wat in de laatste dagen in mij leefde, en kan die gedachte kortelijk weergeven met een woord uit hei Woord, t. w. »Geloof alleenlijk." Maar, zoo vraagt ge, is 't dan op dezen oogenblik geen tijd van gevoel? Och, indien hier de personen en de persoonlijkheden ingedeeld werden m zekere groepen, dan zou ik niet bij de meest gevoehgen worden gerangschikt. Men zegt wel eens, dat het Noorden gemoed en karakter met gevoelig maken kan. En waar ik niet tot de gevoehgen behoor, daar neem ik toch de volle vrijmoedigheid het hier uit te spreken, dat ik als mensch kan gevoelen en bovendien als Christen, dat wij één zijn als broeders in Christus Jezus. Waar zooveel vriendschap wordt bewezen, klopt mij het hart. Mijn hart is in liefde bewogen. Ja meer dan dat. Door de genade van Jezus Christus heb ik de gemeenschap der heiligen mogen leeren kennen, en waar mijn hart voor Jezus klopt, daar doet het dat ook voor allen, die zijnen naam belijden, die de verschijning van onzen Heere Jezus hebben liefgehad. In mij klopt een hart, dat waarlijk gevoelt. Toch zeide] ik: »Geloof alleenlijk" is de gedachte. Wel is het een feit, dat wij hier samenkwamen om samen te vloeien, maar daarmede is het kerkelijk samenleven nog niet begonnen. Wij zijn nu saam gevloeid en als de zoodanigen moeten wij de toekomst tegen. Ik hoop, dat er niet vele dagen of jaren behoeven te verloopen om te gevoelen wat het kerkelijk samenleven is. Of bestaat er vreeze voor dit samenleven? Broeders en Zusters, ik heb naar mijne meening wel eenige zelfkennis en daarbij eenige menschenkennis en daarom weet ik dat in het hart zooveel om kan gaan.

Al is men broeder en zuster in den Heere, kan men toch verscheidenheden in die eenheid opmerken, die zelfs aanleiding tot verwijdering geven kunnen. En daarom dacht ik: »Geloof alleenlijk." Ik heb geloofd aan mijn Heiland en Koning, gezeten aan 's Vaders rechterhand.

Ik heb geloofd aan Jezus' bede: sVader, dat zij één zijn, gelijkerwijs Gij Vader in Mij, en Ik in U, dat ook zij in ons één zijn." Ik heb geloofd, dat Jezus zijne hand gehad heeft en nog heeft in de geschiedenis zijner kerk; ik heb geloofd, dat God én in Leeuwarden én in 's-Hage ons allen in het hart één basis heeft gegeven, waarop de vereeniging zou kunnen worden opgetrokken. Mijn hart en mijn hand heb ik voor de vereeniging gegeven bij de eindbeslissing. Wat dan ook kome, gelooft, broeders en zusters, met mij, Jezus is de Koning zijner kerk en dat Hem gegeven is alle macht in hemel en op aarde. Wat de machten van wereld, hel en Satan ook mogen beraadslagen, Gods plan zal zekerlijk volvoerd worden en zijn huis zal naar 't gemaakt bestek, dat in 't raadsbesluit Gods ligt, worden opgebouwd. De geschiedenis zal leeren, dat Hij almachtig is en dat voor zijn wil alles buigen moet. Laat ons daarom in onze omgeving als geloovige broeders niet staren op menschen, laat ons niet staan in eigen kracht, maar laat ons leunen en steunen op Jezus, alleen geloovende in Hem. Dat geloof zal alle gevoel wekken, alle vrees verbannen, dat geloof zal niet beschaamd maken.

Ten slotte verkreeg de ouderling Vrolijk uit Rotterdam het woord, en deelde aan de vergadering mede, dat hij de vorige voorloopige Synode ook bijgewoond heeft en thans naar Amsterdam vertrokken is om het puin dat te 's-Hage nog is blijven liggen mede op te ruimen. Na alles wat ons hier wedervaren is, moeten wij uitroepen: »De Heere heeft groote dingen aan ons gedaan, dies zijn wij verblijd". Spreker uit zijn wensch, dat het spoedig van correspondentie tot combinatie en van combinatie tot ineensmelting moge komen, opdat wij onverwinnen in de kracht van onzen God, totdat wij uit de strijdende kerk in de triumfeerende kerk mogen overgaan, waar 't geloof zal plaats maken voor aanschouwen.

Thans leest de praeses een concept-adres ter kennisgeving aan de hooge Regeering, waartoe de genoemde Synode door de beide andere Synoden gemachtigd was, in zake de vereeniging; dit concept wordt goedgekeurd en als commissie van correspondentie met de Overheid worden benoemd de heeren De Savornin Lohman, Noordtzij en Donner.

Vervolgens worden een aantal deputaten voor verschillende zaken benoemd.

Voor. het Kerkblad zal Ds. Gispen als redacteur optreden; naar de Gereformeerde Synode in Pruisen worden afgevaardigd Ds. Bavinck Sr. en Beuker; naar die in Amerika de professoren Wielenga en Bavinck; naar België Ds. Bos en Van der Sluys.

Dr. Rutgers doet praelectuur van een concept voor de werkzaamheden van de dassen en provinciale synoden in Juli a.s. te houden.

De volgende Generale Synode van Gereformeerde Kerken zal D. V. in Augustus 1893 te Dordt worden gehouden.

De Synode wordt met dankzegging gesloten.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 juni 1892

De Heraut | 4 Pagina's

Vereenigde Zitting.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 juni 1892

De Heraut | 4 Pagina's