GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Over de Calvinistische zienswijze schrijft DÖ. Gispen in de Bazuin:

Zooals ge uit de bladen zult vernomen hebben, is in onze Tweede Kamer de openbare "beraadslaging begonnen over de kieswet, waarmede de tegenwoordige Regeering het Nederlandsche volk voornemens is te begunstigen.

Bij deze gelegenheid is het weder eens helder uitgekomen, hoe weinig begrip men in staatkundige kringen heeft van het Calvinistisch ideaal.

Hetgeen Dr. Kuyper gezegd heeft van de door God aan het volk gegeven rechten, die dé Overheid evenzeer eerbiedigen moet als het volk het gezag der Overheid, en hoe de synthese van beide ligt in de belijdenis van de Souvereiniteit Gods, is toch niets meer en niets anders, dan het abc van het Calvinistisch ideaal, toegepast op het staatsbestuur.

Zij, die van kindsbeen afin het Calvinisme zijn opgevoed, hebben deze gronddenkbeelden als met den paplepel ingenomen. En zij die, op later leeftijd, onder de leiding van Gods wonderbare voorzienigheid, door diepgaande, vooral Theologische, studiën, tot de grondgedachte van het Calvinisme zijn doorgedrongen, hebben niet den minsten twijfel in hun hart aangaande de waarheid van deze grondstellingen, "die aUes beheerschen, wat op de aardsche en hemelsche dingen betrekking heeft.

Dat de verslaggever van het Handelsblad van deze dingen niets begrijpt, is volkomen begrijpelijk. Maar dat ook van bevriende zijde deze leer is tegengesproken, doet des te pijnlijker aan, als we bedenken, dat nog voor enkele jaren, van geheel andere dingen, ik zal maar zeggen, gedroomd is. Niemand toch zal kunnen ontkennen, dat in de oprichting van de Vrije Universiteit op Gereformeerden grondslag, eene belichaming is gezien en erkend van het Calvinistische ideaal, allereerst op wetenschappelijk gebied.

Vandaar het verschijnsel, dat bijna alles wat geleerd, voornaam en min of meer orthodox godsdienstig is in den lande, van den beginne aan, óf van deelneming zich heeft onthouden, óf zich, na de eerste bijvalsbetuiging, onttrokken heeft, en sommigen zelfs eene onvriendelijke, ja vijandige hoUding tegen deze poging geopenbaard hebben.

Slechts een kleine kring van wetenschappelijke mannen, die naam en invloed in den lande hadden, schaarden zich om de banier, en beleden het beginsel van «souvereiniteit in eigen kring";

Wat er verder gebeurd is, weet gij.

Eerst de kerkelijke quaestie en het daaruit zich ontwikkelende kerkelijke conflict, en daarna de politieke quaestie en het daaruit zich ontwikkelende politieke conflict, dat ook op scheuring uitliep.

Van achteren beschouwd, moeten er, in dien kleinen kring, vergissingen en misverstand hebben bestaan, waaruit de plaatshebbende verwijdering van elkander zich laat verklaren.

Aan oneerlijkheid of onoprechtheid mogen wij daarbij niet denken. Maar wel aan misverstand, zoowel wat betreft het uitgangspunt als de strekking van het Calvinistisch streven hier te lande; niet alleen wat aangaat de beginselen, die in de i6e eeuw tot zoo groote uitkomsten leidden, maar bovenal in betrekking tot de tegenwoordige tijdsbedeeling, onder de heerschappij van de revolutionaire theorieën, en hare toepassing op het staatkundig en sociale leven der Nederlandsche natie.

Indien we onder zulke omstandigheden alleen aanzien de dingen die voor oogen zijn, dan is de worsteling om het Calvinistisch ideaal eene worsteling, die wel aan reuzenkracht doet denken, maar toch geen uitzicht geelt op eene beslissende overwinning.

En dat niet zoozeer vanwege het geringe aaiital Calvinisten in vergelijking met de zeer talrijke meerderheid in ons land, die van het Calvinisme niets wil weten, maar alleen genieten wil van de vrucht: de godsdienstige en staatkundige vrijheid. Veeleer ligt onze zwakheid in onderlinge verschillen, of in datgene wat dezer dagen, in onze Tweede Kamer genoemd is : de spUjtziekte.

Deze ziekte he^rscht op 't oogenblik onder alle partijen en richtingen, en ook ons Calvinistisch of Gereformeerd volk is er aan lijdende.

Van de Gereformeerden buiten onze kerken zal ik niet spreken. Ook daar ziet men, dat de zinnen verschillen naar mate de hoofden vermeerderen. Er is geen gemeenschappelijk ideaal, 'geen gemeenschappelijke actie. Men zit niet aan een vetten maaltijd, maar kluift aan de magere beentjes, beproevende of er nog iets van te halen is.

Ik spreek alleen van de Gereformeerde kerken, in welke wij leven. En dan komt het mij voor, dat er eene zekere bevangenheid valt waar te nemen, die zeer hinderlijk is in het jagen naar hetgeen toch, met aller toestemming, het doel van alles is: de verheerlijking van God in den hemel en op de aarde, en dus op alle levensterrein.

Dit komt vooral uit in wat de «Opleidingsquaestie" genoemd wordt.

Sommigen onder ons schijnen van overtuiging te zijn, dat de opleiding tot het ambt van dienaar des Goddelijken Woords alleen mag geschieden aan een eigen inrichting der kerken of eene Theologische School; dat zulk eene opleiding geëischt wordt door de H. Schrift, en dat de Gereformeerden in vroeger eeuwen, ware de kerk slechts onafhankelijk geweest van de burgerlijke Overheid, nooit eene andere opleiding begeerd noch gehad zouden hebben.

In verband met deze voorstelling ontkennen zij, dat de Theologie ook is eene wetenschap voor den mensch, die in den cirkel der wetenschappen hare plaats inneemt, en gelijk alle wetenschap, beoefend wprdt ook om haars zelfs wille, bloot als wetenschap, en uit liefde tot de wetenschap, zonder opzicht tot het kerkelijk ambt. Zij zien daarin, wat de theorie aangaat, eene philosophische vervalsching van de Theologie, en met het oog op de practijk, de duidelijke bedoeling, om de Theologische School, de eigen inrichting der kerken, te vernietigen en op te lossen in de Vrije Universiteit.

Dit is eigenlijk de quaestie, waarom tegenwoordig alles draait, en die «splijting" onder ons te weeg brengt, althans in het denken en oordeelen.

Voor drie jaren scheen het dat deze quaestie, in den eersten tijd, niet meer op andere belangen storend zou werken en geene schade meer zou doen aan de doorwerking van de vereeniging, ook der plaatselijke kerken, zooals die in 1892 getroffen en gewenscht werd. Toen toch werd door de Generale Synode, met algemeene stemmen een besluit genomen, dat voor langen tijd den vrede scheen te zullen bestendigen.

In dit besluit werden allereerst gestipuleerd, de volgende, zeer gewichtige bepalingen:

Ie. dat het aloude Gereformeerde beginsel van vrije studie niet zou - worden vernietigd;

2 e. dat er geen verandering gebracht wordt in de Gereformeerde wijze van kerkelijke e.va> ninatie der aanstaande aienaren des Woords;

3e. niets te laten vallen van den eisch van wetenschappelijke ontwikkeling, dte steeds door de Gereformeerde kerken gesteld is;

4e. niet tegen te spreken, dat de vereenigde kerken over de regeling dezer zaak, indieti uoodig, later hebbe7i te oordeelen.

In dit besluit is, naar de uitlegging die ik er aan meen te moeten geven, duidelijk uitgesproken het algemeene beginsel, dat de opleiding tot het ambt van dienaar des Woords in de Gereformeerde kerken beheerscht en beheerschen moet, en dat hierop neerkomt, dat er van die dienaren geëischt moet worden: wetenschappelijke ontwikkeling.

Nu kan men zeker verschillen over de opvatting van hetgeen wetenschappelijke ontwikkeling genoemd moet worden. Maar naar mijn inzien zal men het toch wel hierover eens zijn, dat die eisch niet voor alle tijden en toestanden hetzelfde is, en voorts wijst op eene zoodanige ontwikkeling, die aan den menschelijken geest een inhoud geeft, welke vrucht is van kennis, of kennismaking met hetgeen als voorwerp van de menschelijke kennis algemeen erkend wordt, en den geest vaardigheid geeft, om hetgeen weetbaar is in zich op te nemen, te verwerken, en voor de practijk des levens, in het algemeen, dienstbaar te maken.

Wetenschappelijke ontwikkeling is, m. i. geheel iets anders dan «kennisse Gods" in engeren zin, die tot het wezen van het zaligmakende geloof behoort. Door de kennis, bedoeld in Zond. 7 van onzen Catechismus, is niet, tenzij men met woorden wil spelen, bedoeld «wetenschappelijke ontwikkeling", maar eene zoodanige kennis van al hetgeen ons God in Zijn Woord geopenbaard heeft, zonder welke men niet zalig kan worden. Deze kennis toch kan iemand hebben, en hebben velen, zonder eenige wetenschappelijke ontwikkeling. Er kunnen er wel onder de gemeene geloovigen zijn, en er zijn er zeker vele, die aanleg hebben voor wetenschappelijke kennis, maar wijl hun de middelen en gelegenheden ontbraken om dien aanleg te ontwikkelen, missen zij en blijven missen, welke uitstekende geloovigen zij ook overigens zijn, wetenschappelijke ontwikkeling, die een vereischte is voor een dienaar des Woords.

Wetenschappelijke ontwikkeling is voor den dienaar des Woords het algemeene, waardoor hij komen moet tot het bijzondere, namelijk tot zulk eene kennis van God en goddelijke zaken, die liem bekwaam maakt te onderwijzen, te leeren, te vermanen, te bestraffen, het Woord Gods recht te snijden, dienaar des Nieuwen Testaments zich te toonen, en uitdeeler te zijn van de verborgenheden Gods.

Dit wat lange citaat mocht o. i. niet worden afgebroken.

Het verband loopt tot den einde toe door. En ook de conclusie heeft recht op aller aandacht.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 juni 1896

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 juni 1896

De Heraut | 4 Pagina's