GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Beroeping of Oproeping?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Beroeping of Oproeping?

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

Tot dusver volgde men ten onzent de schier vaste gewoonte, dat wie in den dienst der Zending zou \At%z3.n, zichzelven had aan te bieden.

Het Genootschap, de Verceniging, de Kerk, die, zenden zou, beriep niet, maar riep op.

Dan verscheen er van hier of daar een jong man, die zin in Zending had, soms een die er innerlijke drijving voor gevoelde. Die jonge mannen werden dan opgeleid in een soort aparte opleidingsschool. En was dat afgeloopen, dan liet men ze naar Indië gaan.

Zoo ging het bijna zonder uitzondering. Ieder vond het zoo natuurlijk. Critiek ontbrak geheel.

En zelfs toen in de Gereformeerde kringen allengs het besef ontwaakte, dat de Zending geen particulier bedrijf was, maar alleen van de kerk, als zoodanig, kon uitgaan, en nader nog werd ingezien, dat de

te zeadea persoon »een Dienaar des Woords ia het ambt" moet zijn, bleef men nochtans wat de tegenstelling tusschen beroeping en oproeping aangaat, het oude spoor volgen.

De broeders Deputaten deden het zoo kiesch mogelijk, maar het denkbeeld dat de man die gaan zou, zich had aan te bieden, bleef toch op den voorgrond staan.

In verband met ons verleden kon dit ook bijna niet anders. Andere Deputaten zouden allicht evenzoo gedaan hebben. Maar toch was het opmerkelijk dat reeds aanstonds een stem van protest werd vernomen, die verklaarde: »Ik wil volgaarne, maar mij aanbieden mag ik niet. Ik zal gaan, als de kerk mij roept."

Nu onderscheide men hierbij aanstonds drieërlei: de voorbereidende roeping, de ambtelijke roeping en de roeping door den Heiligen Geest.

Een vader heeft een vromen, knappen jongen. Waarom zou die jongen geen Dominee worden ? En natuurlijk vooral onder de kleine burgerij lacht zulk een denkbeeld zulk een jongen knaap wel aan. Hij wordt er beter door. Zijn jongere broeder achter de toonbank en hij op den preekstoel. Men ziet dan ook dat jonge mannen uit hoogere standen zeer zelden lust hebben om Dominee te worden. Nog wel eens als ze pas lo a 12 jaar zijn, maar later slijt dit uit. Men bezie heel dezen loop der dingen dus zeer nuchteren. Als menig vader zegt: Zoudt ge geen Dominee willen worden? — en de jonge knaap begint op dat zeggen welhaast »roeping" te gevoelen, dan is dit in negen van de tien gevallen voorshands weinig meer dan zelfmisleiding.

En toch gebruikt God de Heere, in zijn Voorzienig bestel, ook dezen trek der ijdelheid, met heiliger lust gemengd, om straks zijn kerken van leeraars te voorzien.

_Waut dat hier zijn Voorzienig bestel in is, kunt ge daaraan merken, dat kerken die een andere methode volgden, en geen knapen opleidden, maar wachtten tot mannen van 23, 24 en meer jaren, die wisten wat ze deden, zich aanmeldden, op wetenschappelijk gebied vermagerd zijn, en daardoor blootstonden aan allerlei gevaar van afdoling.

Het leek wel schoon, en sprak ons dualistisch hart wel toe. Wachten tot iemand krachtdadig bekeerd is, en als hij dan zegt roeping te hebben, hem zoo snel mogelijk opleiden. En ook moet volmondig erkend, dat er op die wijs zeker aantal uitstekende predikers voor de kerk gewonnen zijn. Maar zoodra men deze uitzondering tot regel gaat verheffen, en op die wijs zijn algemeene opleiding inricht, valt men onder het oordeel der historie. Het is de particuliere van de gemeene genade scheiden, en echt Doopersch de Voorzienige voorbereidende gratie miskennen.

De gevsone loop der dingen is daarom, en zal blijven, dat allerlei speelsche inval, menschelijke ijdelheid, en misleide gevoelswerking, voor wat de menschelijke zijde betreft, bepalen blijft, wie voor Dominee zal studceren; en dat nochtans in en door deze menschelijke zwakheid de Heere onze God zijn raad vervult, en leeraars voor zijn kerken toebereidt.

Meest volgt dan daarop, na volbrachte studie, de uitwendige roeping der kerk, zonder dat de nu geroepen prediker zich nog klaar en helder van zijn innerlijke geestelijke roeping bewust is. Hij gelooft wel, dat hij in Gods weg is. Dat leidt hij af uit zijn opvoeding en levensgang van zijn jeugd aan, uit zijn slagen bij het onderzoek, en uit het ontvangen beroep, en ook is hij innerlijk wel met lust vervuld, om in dezen dienst te arbeiden; maar natuurlijk een innerlijke roeping van den Heiligen Geest is nog zoo heel iets anders.

Die roeping des Geestes gaat dan ook meestal niet vooraf, maar volgt. Met uitzonderingen natuurlijk. Enkele mannen worden te voren openbaar. Maar als regel mag gezegd, dat de van God verwekte leeraars, van wie een reuke des levens uitgaat, eerst bij toenemenden persoonlijken wasdom in Christus, ook tot die ambtelijke zekerheid geraken, die hen staan doet, met klaar besef van Goddelijke roeping, in de kracht des Heiligen Geestes.

In hoofdzaak nu gaat dit bij den dienst der Zending juist evenzoo, alleen komt hier het avontuurlijke, de zin voor het onbekende, de aantrekkelijkheid van het mystcrieuse bij.

Hieruit is het te verklaren, dat in Engeland en Duitschland, waar de nomadische neiging om de wereld in te trekken nog zoo sterk is, het denkbeeld om in de Zending uit te gaan zooveel meer vat op het gemoed heeft, dan in ons hokvast Nederland.

Vroeger was ook onder ons die neiging sterker, en de trek der Boeren in Transvaal toont wel, hoe die neiging ook in het Hollandsch karakter kan opwaken. Maar, als regel, mag gezegd, dat »oost west thuis best" nog tamelijk wel de stemming der gemoederen bij ons uitdrukt.

Verdrukkbg, nood kan tot landverhuizing nopen. Wie vrij is en leven kan, blijft liever in het land.

Maar op sommiger gemoed heeft, vooral in den knapenleeftijd, het avontuurlijke toch nog vat, en mengt zich dit avontuurlijke nu met kinderlijke liefde voor Jezus, en is men door wat sterk gekleurde zendingsberichten verlokt, dan ziet men dikwijls reeds vroeg het besluit rijpen: »Ik wil zendeling worden", en als er dan zijn die helpen willen, gaat het dien weg op.

Op zichzelf nu is hier niets tegen. Al werkt ook hierbij allerlei verkeerde trek soms mede, toch kan de Heere ook daardoor zijn doel bereiken. Alleen is het zaak dat de ouders hier dubbel voorzichtig zijn. Wat , Dominee worden is, kunnen ze nog eenigszins beoordeelen, en zelfs een knaap kan zich hiervan eenigszins een voorstelling vormen. Maar wat het is op geheel vreemd terrein, op Soemba bijvoorbeeld; in den dienst der Zending te arbeiden, daar weet noch vader noch zoon gemeenlijk iets af.

Te zeggen: »Ik studeer voor Zendeling" moet dan ook altijd zoo verstaan, dat de kerken zullen te oordeelen hebben, of men dit worden kan, of men er lichamelijk en geestelijk voor geschikt is, en of de kerken u roepen zullen.

Een Dienaar des Woords in de Zending moet aan veel hooger eischen beantwoorden, dan een Dienaar hier te lande. Eigenlijk moest het de maarschalkstaf voor de besten onder de leeraren zijn.

Maar juist dit eischt bescheidenheid, en een afwachten wat de Heere doen zal.

Wie dien wensch als Tinaap of jongman in zijn hart gevoelt, doet dan ook stellig beter, met dit voorshands voor zich te houden, en stil en rustig voor Dominee te gaan studeeren.

Later zal dan wel blijken, of hij verder kan komen.

En een der grootste nadeelen van een zoogenaamde Zendingsopleiding school juist hierin, dat men reeds op jonger jaren beslissen moest, en eens dien weg op, zoo moeilijk terug kon.

Houdt intusschen die innerlijke wensch en drang aan, dan steekt er niets in, dat men zich ook meer opzettelijk op de missionaire studiën toelegt, en in vertrouwden kring zijn zielswensch begint te openbaren.

Van lieverlede wordt dit dan wel in breeder kring bekend. En als er kerken zijn die uitzenden willen, hooren die wel, welke de leeraren zijn, die lust voor de missie hebben.

Toch is ook in dit alles nog niets dan de Voorzienige voorbereidende werking, en eerst daarna kan de uitwendige roeping door de kerken volgen, om in den regel eerst nog veel' later, bij toenemenden wasdom in Christus, ook tot die persoonlijke ambtelijke verzekerdheid te leiden, waarin zich de roeping van den Heiligen Geest openbaart.

Principieel is er alzoo tusschen den Dienst des Woords hier te lande en in Indië geen verschil. De eischen zijn voor Indië hooger. De keur moet scherper zijn. Indië eischt meer toewijding en zelfverloochening. Maar het karakter van den dienst en van de roeping er toe blijft één. Het werk des Vaders is de Voorzienige voorbereidende roeping, het werk des Zoons is de roeping der kerk, en het werk des Heiligen Geestes is de innerlijke roeping vaii ambtelijke zekerheid.

Roept nu een vacante kerk sollicitanten voor den Dienst des Woords op?

Immers neen.

Welnu, laat de kerk dit dan ook niet doen voor den Dienst des Woords in de Koloniën.

Zeker, men mag er zich over uitspreken, en de kerken mogen zeer wel weten, dat er hier of daar een predikant is, die tot gaan bereid zou zijn, maar solliciteeren komt voor een ambt nooit te pas. Wie zou solliciteeren om ouderling, i, olliciteeren om diaken te worden? Sollicitatie en kerkelijke roeping sluiten elkaar uit.

Buitendien, als eenmaal de goede regel zal gelden, dat wie zulks verlangt van de classis ook in de missionaire vakken zal kunnen geëxamineerd worden, dan weten de kerken, wie de jeugdige leeraars zijn, die het eerst in aanmerkmg komen, en kan men op dezulken nader het oog richten.

Alleen het ongeordende van onze toestanden was dan ook oorzaak, dat men aanvankelijk een op zichzelf rfiin goeden weg insloeg, waarvan men nu dan ook reeds terugkeert.

Verre blijve daarom ook in deze zaak alle soort critiek, die splinters in het broederoog zoekt, of ook om den eisch van het beginsel den nood des levens voorbijziet.

Critiek raag ook ten deze nooit anders dan het opsporen van den juisten weg bedoelen. Maar juist daarom mag degene, die door zulke critiek zich getroffen voelt, nimmer den onzedelijken eisch stellen, dat men, om hem te sparen en vrij uit te laten gaan, de waarheid bedekken zou.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 januari 1897

De Heraut | 4 Pagina's

Beroeping of Oproeping?

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 januari 1897

De Heraut | 4 Pagina's