GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

EEN OUD KERSTLIED.

Van d' opgang tot den ondergang Des lichts, weergalm nu 't lofgezang, Want Jezus Christus, 's werelds Heer, Daalt tot, daalt voor ons zeeg'nend neer.

Hij, die door d' almacht van Zijn woord De heemlen bracht en de aarde voort, Draagt nu het armlijk kleed des stofs; Straks schenkt Hij ons 't gewaad des lofs.

Zijn lof klinkt alle heem'len door. Hem jubelt thans der eng'len koor, De herders brengen blij hun groet, Den een'gen Herder die ons hoedt.

Het Kind dat slaapt op moeders schoot, Verwint den Satan en den Dood, En voert ons eens in 's hemels zaal, Ten heerlijk, eeuwig Bruiloftsmaal.

(Naar het Latijn)

VERBODEN WANDELING.

XIII.

„Een eenig zondaar verderft veel goeds, " zegt de Schrift, en dat bleek ook hier

Toen Geertje thuis kwam was 't als bezag zij alles in des kosters huisgezin met andere oogen dan vroeger. Dusver bad zij niet anders gemeend, of zij had het hier goed, en was nog bevoorrecht boven velen. Zoo deed zij dan ook met liefde en dankbaarheid wat zij te verrichten had, al was dat ook op sommige dagen niet weinig.

Doch nu kwam 't haar ineens voor, dat zij toch eigenlijk een saai en vervelend leven had, vergeleken bij dat van anderen, die er hun plezier van konden nemen. Wat stak daar ook eigenlijk voor kwaad in?

Wanneer iemand meent, dat hij ongelukkig is of 't slechter heeft dan hij verdient of dan het behoefde, is 't voor hem ook werkelijk zoo, al ziet ook niemand het anders in. 't Gesprek met de herbergierster had Geertje de oogen geopend, zooals zij dacht. Zij voelde zich nu niet vrij meer, verstoken van veel genot en diep te beklagen misschien nog wel. Een paar dagen was zij er geheel stil van. Dit was zoozeer tegen haar gewoonte, dat de juiïrouw eindelijk naar de reden vroeg. Doch het meisje antwoordde slechts met: „O, 't is niets'' en de juffrouw, schoon overtuigd dat het wèl iets was, zweeg voor 't oogenblik.

Zoo kwam de Zondag. Na kerktijd vroeg Geertje, of 't goed was dat ze eens een singeltje om ging. De buitensingels, nu verdwenen, waren torn de gewone wandeling van vele Amsterdammers, die dan de vestingmuren der stad aan den eenen kant zagen en aan de andere zijde weiland, 't Was niet heel mooi, maar men vond het toch een „brave wandeling"

„Ik wou liever, dat ge dat niet deedt, ", zei de koster: „ge weet op Zondag hebben we iets beters te doen."

„Maar er steekt toch geen kwaad in om eens bij zulk mooi weer onder de groene boomen te loopen" zei Geertje, „dat doen zooveel menschen."

„Jawel" was 't antwoord, „maar die God vreezen kennen wat beters. Al het aardsche gaat voorbij, en we moeten liever bedenken wat tot onzen eeuwigen vrede dient, dan al die vergankelijke dingen na te jagen, vooral op Zondag".

Geertje zweeg en de koster maakte zich gereed om naar „de Zon" te gaan, waar hij wezen moest, omdat er dien middag vergadering was. De juffrouw ging in de keuken om den maaltijd te bereiden, waar trouwens des Zondags weinig aan te doen was. Men zou heden vrij laat eten, gelijk Geertje wist. Nauwelijks waren de koster en zijn vrouw vertrokken, of Geertje kleedde zich aan, groette Huibert en Koosje, en ging de deur uit. Weldra had zij de Zaagpoort bereikt, een nauwe doorgang in den stadsmuur, en kuierde zoo naar den buitensingel, waar 't vol was van wandelaars ; ook enkele karossen of rijtuigen waren te zien. In de stadsvest had men schuitjes met roeiers; jongens speelden op de balken, die in het water hun tijdelijke bergplaats hadden, joden liepen met koekjes te koop, kortom er was heel wat leven en beweging, meer voorzeker dan op den dag des Heeren paste. Want ook toen viel over het waarnemen van dien dag veel te klagen, wat de predikanten in de kerk dan ook vaak deden. Al werd niet zoo openlijk de Rustdag ontheihgd als nu, toch liep het ook daarmee vaak slordig. Zoo werd b.v. in de buurt van de Weteringpoort op Zondagmorgen kattenmarkt gehouden, waar denkelijk nog wel meer dan muizenvangers werden verhandeld. De vermaning van den Catechismus omtrent den Rustdag was toen evenmin onnoodig als thans.

In jaren had Geertje zoo'n Zondagmiddag niet gehad. Toen zij in 't huis harer ouders was, viel zoo iets meer voor, doch dat was al lang geleden. Zij vergat geheel den tijd, tot zij eindelijk met schrik de klok van den Westertoren vier hoorde slaan. Op een drafje haastte zij zich huiswaarts, en kwam buiten adem aan.

„Waar hebt ge toch gezeten? " vroeg de juffrouw, „ik heb je zoo gemist. Vader is ook al thuis."

Dit laatste leek Geertje 't minst van alles, en ook niet, dat de koster bij het eten heel weinig zei en blijkbaar iets had, dat hem hinderde. Wat dat was bespeurde zij des avonds, even voor 't naar bed gaan. Haar pleegvader riep haar alleen, en vroeg waar zij dien middag was geweest. En toen Geertje dat verteld had, volgde een ernstige vermaning om des Heeren dag te heiligen en een scherpe bestraffing over haar ongehoorzaamheid. Geertje dorst niets zeggen, maar haar gezicht toonde al te goed wat zij dacht. Evenmin baatte het veel dat de juffrouw den volgenden dag haar 't verkeerde van haar gedrag onder 't oog bracht. Geertje zei eenvoudig: „Ik heb toch geen kwaad gedaan, en waarom mag ik Zondags niet wandelen? Dat doet de dominee ook wel."

Nu moet ik hierbij opmerken, dat het meisje daarin gelijk had, en ook dat het op zich zelf volstrekt niet verkeerd is des Zondags eens buiten te wandelen. Zelfs al vierden wij den Rustdag gelijk Israël dat deed — wat niet zoo is — dan zou nog wandelen geoorloofd zijn. De Heere God heeft den Sabbat gemaakt om den mensch, en gunt ons rust ook door ons te verlustigen in Zijn schepping.

Maar is dus een wandeUng op Zondag niet verboden, dat wil niet zeggen, dat al wat er bij kan komen, ook goed is. Rijden en rossen, herbergbezoek, dat al deugt er niet bij, net zoo min als in de tram terug te keeren omdat men moe is. En bovendien kan er nog veel kwaads geschieden door gesprekken en daden die niet betamen, waartegen de apostel ons nadrukkelijk waarschuwt.

Daarin nu zal ook wel allereerst de reden gelegen hebben, dat de koster Geertje op Zondag niet liet wandelen. Hij wist zeer goed, dat er op die wandelingen Zondags, „zoo'n singeltje om", heel wat kon voorvallen, waar de Heere God geen welgevallen in heeft, en dat kwade samensprekingen goede zeden bederven. De kennissen van Geertje uit vroeger dagen vooral, waren nu juist niet van de vroomsten en hen trof zij op zulke wandelingen aan. Doch als gezeid 't wandelen op zich zelf was niet verkeerd, en de koster dreef het te ver, door te meenen dat 'sHeeren dienst het verbiedt. Beter ware geweest zoo hij zelf met al de zijnen, zoo nu en dan eens een luchtje ware gaan scheppen.

Geertje althans werd wrevelig door de betraffing, hoe gegrond die ook grootendeels as, en 't zou blijken wat gevolgen een in zich elf kleine zaak hebben kan.

HOOGENBIRK.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 december 1899

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 december 1899

De Heraut | 4 Pagina's