GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

GEEN VOORTGANG.

XXI.

Toen de kapitein met de manschappen weer bij de konstabelskamer gekomen was, wilde hij in zijn drift aanstonds binnen gaan, om de weerspannigen te grijpen. Nikolaas haastte zich, hem tegen te houden, wat met moeite gelukte.

„Zie eens!" sprak de carga, naar binnen wijdend.

De kapitein deed een schrede terug. Duidelijk kon hij onderscheiden, hoe in de kamer een vat kruit stond, geopend; de twee oproerigen hiel den daarbij de wacht. Eén vonk, en 't geheele schip vloog in de lucht.

Dat begrepen de kapitein en zijn manschappen ook, en meteen dat het wijs zou zijn, de twee daarbinnen niet tot een daad van wan hoop te drijven. Zoo trok dan de een na den ander af. Doch op behoorlijken afstand hield men oog in 't zeil. Een paar mannen werden achter kisten en vaten verborgen, met last om, zoo een der twee roervinken zich buiten de kamer waagde, hem dadelijk te vatten.

Wat het tweetal daarbinnen eigenlijk voorhad, is nooit recht duidelijk geworden. Dit is zeker, dat ze op het oogenblik weinig uil voeren konden, en wel, gelijk later bleek, uit gebrek t aan vuur. Of dit vuur nu zou gediend hebben, om des noods het kruit in brand te steken, of wel om een geweer te kunnen losbranden, wat toen nog met een lont geschiedde, zij daargelaten. Genoeg, een der twee kwam voorzichtig naar buiten, keek rond, trad toen weer terug, en kwarn even daarna te voorschijn met een geweer of bus in de hand. Blijkbaar wilde hij trachten^ zich vuur te verschaffen.

Doch Jacobz, want deze was het, had nog geen tien stappen gedaan, toen hij zich plotseling door een paar sterke handen voelde vastgrijpen. Verschrikt liet hij 't zware geweer vallen, en tastte naar zijn knijfofmes. Maar op'tzelfde oogenblik sprong een matroos te voorschijn, die hem bij de beenen greep, hem het wapen ontrukte, en hem trachtte op 't dek te werpen. Nog twee snelden toe, doch Jacobz weerde zich , als een wanhopige en schopte, sloeg en beet om zich heen. Eindelijk echter moest hij voor de overmacht zwichten. Het bloed stroomde hem langs het gezicht. De mannen bonden hem handen en voeten, en maakten toen de touwen stevig vast aan een scheepskanon. Daarna gingen zij den kapitein waarschuwen, die hen prees voor hun wakkere daad en toen beval, nu ook den derden man te overmeesteren.

Dit laatste was echter gemakkelijker gezegd dan gedaan. Wel kon Hendriksz, die nog in de konstabelskamer was, zonder vuur met het kruit niets uitvoeren, en begrepen de anderen dat ook best, maar hij scheen besloten, zijn leven althans zoo duur mogelijk te' verkoopen. Hij kon trouwens wel berekenen, dat hij niets meer te hopen had.

Toen dan ook de mannen hem aanmaanden zich over te geven, wijl hij alleen toch niet tegen hen bestand was, gaf Hendriksz kortweg ten antwoord: „Den eerste die binnenkomt, steek ik overhoop."

Dit niet aanmoedigend vooruitzicht deed de anderen een poos besluiteloos staan. Men vatte post bij de deur, en zoo verliepen een paar uur. Eindelijk trad de man daarbinnen naar den uitgang, doch men dreef hem met pieken terug. Nu echter daagde de kapitein op. Die maakte korte metten. Hij riep den man toe, dadelijk zijn mes neer te leggen en zich over te geven. Toen dit niet geschiedde en de ander bleef weigeren, greep de schipper een pistool, schoot en trof den man in het been. Hij viel, en tegelijk stormden de matrozen binnen. Wel bood Hendriksz nog weerstand, doch weldra werd ook hij overmand en weggevoerd.

Zoodra waren niet alle drie weer in verzekerde bewaring of er werd opnieuw scheepsraad be legd. liet verhoor nam niet veel tijd in beslag, wijl alles onder zoo veel getuigen was geschied. Even spoedig werd het vonnis geveld, 't Luidde dat Jacobz en Hendriksz zouden doodgeschoten en Wouterz, die niet in de konstabelskamer was geweest, gekielhaald. Dit vonnis werd den 2osten Maart uitgesproken, den 27sten voltrokken.

Zoo was nu de bemanning weer met twee man verminderd, juist op een tijdstip toen het tegenovergestelde hoog noodig zou geweest zijn. Telkens werd het getal zieken grooter en eindelijk werd bet zoo erg, dat de dokter heel den dag werk had en niet anders kon doen, dan zijn zieken verzorgen, 't Aantal dergenen die niet in staat waren iets te verrichten, nam dus al toe, en zoo ging dan ook de reis slechts tragelijk voort niet alleen, maar nam de mondvoorraad ontrustend af, met het oog op den tijd dien men nog op zee zou moeten zijn. Daarbij was op de „Witte Arend" de toestand langzamerhand al even slecht geworden als op den „Zwarten." 't Eerste schip had zelfs nog minder teerkost in. En zoo kwamen dan ook half Juni de schipper en de) onderkoopman van het eerste schip aan boord van het tweede met allerlei klachten. De „Zwarte Arend, " die 't meest geleden had, voer, zeiden zij, te langzaam. Er ging tijd verloren, de leeftocht verminderde en 't slot van de zaak was dat kapitein Seneschal voor de keus werd gesteld, om óf het zijne met de vrienden te deelen óf verlaten te worden door de „Witte Arend, " die dan alleen en sneller verder zou gaan.

De schipper van de „Zwarte Arend" had echter in 't een zoo min zin als in liet ander. Daaruit nu ontstond een hevige twist, die een geruimen tijd duurde. Ten slotte werden die van den „Witten Arend" boos, en de opperkoopman zei kortaf:

„Wat langer te sammelen? Kort beraad. We gaan door. Te Bantam zien we malkaar weer, als 't God belieft."

Kort daarop weerklonk een schot als afscheidsgroet, en weldra was de „Witte Arend" uit het gezicht

Dat kwam echter de eer van den „Zwarten Arend" te na. De kapitein riep al wat nog werken kon bijeen, en beval alle zeilen bij te zet ten. Dat hielp, want reeds een dag of drie later kreeg men het andere schip weer in 't gezicht, 't Duurde niet lang of men zag een sloep van de „Witte Arend" naderen. Weer kwamen de schipper en de onderkoopman aan boord en zeiden, dat zij 't verledene maar wilden vergeten, hoe koppig hun makkers zich ook hadden beoond. Uit achting voor de maatschappij, waartoe beide schepen behoorden, moest men toch maar liever weer samen reizen. Doch duurde de reis te lang, dan was dat de schuld van den „Zwarten Arend, " die slechts langzaam voort kon.

„Gemeene nood maakt vijanden tot vrienden, " zegt het spreekwoord. De waarheid was dat men elkaar al meer en meer noodig had. Zoo werd besloten, dat onze vriend Nikolaas zooveel mo gelijk, de zieken op beide schepen zou verzor gen, die steeds in getal toenamen. Van zijn post als carga werd hij nu maar ontslagen. Trou wens de lading was toch grootendeels bedorven.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 juni 1901

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 juni 1901

De Heraut | 4 Pagina's