GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Laat door mij niet beschaamd worden, die U verwachten”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Laat door mij niet beschaamd worden, die U verwachten”.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Laat ze door mij niet beschaamd worden, die U verwachten, p Heere, HEERE der heirscharen; laat ze door mij niet te schande worden, die Ü zoeken, o God Israels. Psalm 69 : 7.

Nog altoos onroert het, als gezongen wordt, wat David na zijn vreeslijken val in zonde afsmeekte:

Bouw Sion op, laat om mijn zwaren val Uw goedheid niet van hare burgeren wijken.

Bij dat zingen toch grijpt ons plotseling weer het besef aan, dat we verantwoordelijk staan niet enkel voor onzen eigen persoon, maar verantwoordelijk evenzoo voor die velen, met wie God ons in verband heeft gezet.

Verantwoordelijk voor ons volk en vaderland.

Verantwoordelijk voor de stad of het dorp waarin we wonen. Teederder voor de familie waaruit we afstammen. Nog teederder verantwoordelijk voor het gezin dat we het onze mogen noemen. En dus wel het allerteederst verantwoordelijk ook voor de heiligen die op .iarde zijn, voor het Israels Gods, of wilt ge /oor het volk des Heeren.

Voor dit alles verantwoordelijk in dien zin, dat ons gedrag, onze houding, ons karakter, onze zonde en schuld, ja, ' tot het lot dat we zelf over ons brengen, aan ons land, aan ons gezin, aan het volk des Heeren in eenig opzicht ten goede of in eenig opzicht ten kwade komt, en dat van achteren niets zoo hard om te dragen is, en niets zoo bang het hart beklemt, als liet scherpe zelfverwijt, dat om onzentwil en door onze wandaad een ramp over ons vader land, onheil over ons gezin, of schande en schade over Gods kinderen is gekomen.

Het was bij die gedachte, dat David zich het hart voelde ineenkrimpen.

Schrikkelijk diep was hij in zonde gevallen, en de ééne zonde had de andere na zich gesleept. Dit wondde hem om zijn zaligheid.Dit bracht een voorgevoel over hem van nameloos wee, dat hem in de toekomst wachtte. Maar hier kwam nog iets bij. Hij had Sion liet. Voor de toekomst van dat Sion hing zooveel ook aan zijn persoon. En hoe nu, als God de Heere om Davids zonde zijn genade van Sion aftrok, en als hij, die geroepen en gesteld was om Sion te beves tigen, van achteren de schuldige oorzaak bleek van Sions val en ondergang?

Dat beangstte, dat benauwde hem, en in die verschriktbeid der ziel bad hij toen : Laat 07ii mijn zwaren val uw goedheid niet van hare burgeren wijken.

Er is in oogenblikken van zelfontdekking een band, anders niet gevoeld, maar die dan trekt en knelt.

We staan niet op ons zelf. We hooren bijeen. We zijn lotgemeen. God heeft ons aller leven solidair saamgeweven.

Als er nog vijf rechtvaardigen in Sodom gevonden worden, zal om die vijf Sodom worden gespaard. Als de ééne Achan uit den buit rooit, brengt Achan den ban over heel het volk, en de vijand slaat Israël terug.

Een vader die om schandelijk misdrijf gevonnist wordt, brengt schande en armoede over vrouw en kinderen. Eén slecht kind kan al zijn broertjes en zusjes aansteken. Eén verkeerde vrouw kan door huwelijk in een soliede familie inkomen en heel die familie op verkeerde paden leiden. Oreral en naar alle zijden werken invloeden die van ons uitgaan. Invloeden ten goede of invloeden ten kwade. Zelfs buiten bepaalde zonden, is niet minder groot onze verantwoordelijkheid voor het woord dat we spreken. Woorden zijn ook een macht, een macht die in de ziel indringt, en die óf verheft en adelt of neêrtrekt en verwildert.

Dat is de rechtstreeksche inwerking van ons leven en van onzen persoon op anderen. Maar nu gaat het nog verder door de lijn die over God loopt. Er is zegen en er is vloek. En naar gelang wij persoonlijk optreden, trekken we van Gods wege dien zegen of dien vloek op ons neder. Soms alleen voor ons zei ven, maar in den regel tegelijk voor anderen. De zegen die op óns neerdaalt, zegent ook ons huis, ons gezin en den kring van Gods kinderen waartoe we behooreii. Maar dan ook de vloek die over ons komt, tast maar al te dikwijls ook anderen aan die aan onze zonde onschuldig waren. De kinderen lijden om de ouders. De vrouw om haar man. En zoo ook lijdt de eere en de welstand van het volk des Heeren schade en wordt heel Sion gedrukt, zoo één onzer door zijn zonden den toorn Gods tegen zich doet rooken. En dat beknelt dan van achteren het hart. En dit doet dan ons smeeken: Laat om inijn zwaren val uw goedheid niet van Sions .iurgeren wijken, of gelijk het in Psalm 69 heet: „Laat door mij niet beschaamd worden, o, Heere, die U verwachten.

Het geloofsleven wordt zoo licht geschokt. Als de gewone geloovigen, die nog weinig weerstand bieden kunnen, hooren, hoe een man of vrouw, die voor een kind Gods doorgaat, valt in zonde, dan schokt dit hun geloof in de kracht van het geloof. En als dan de wereld er van hoort, en hen aantast, en zegt: „Daar ziet ge nu, hoe schijnheilig al uw vroom gepraat is, en hoe weinig werkelijkheid er bij uw soort achter zit, dan gaan ze als vanzelf hun eigen ge loof voor schijngeloot aanzien, en sluipt twijfel in. hun hart. En zoo wordt de geestelijke wel stand der geheele gemeente verzwakt, en gaat het volk in genade achteruit.

Zoo is het, indien er zonde in het spel was. Maar iets soortgelijks kan ook voorkomen, ook al brak er geen zonde uit.

Keer op keer behaagt het God, heel zijn volk, of enkelen uit zijn heiligen, terugte slaan, niet ter oorzake van een bepaalde zonde, maar met het doel, om ze te louteren door ze te beproeven. Lees maar al wat de Schrift u be tuigt van den lijdenden knecht Gods, van het volk dat als slachtschapen wordt overgegeven, en dal om Gods wille den ganschen dag wordi gedood.

Nog onlangs had ieder gebeden, en steunende op het gebed te vast vertrouwd, dat God de broeders van Zuid Afrika zeer zeker ter over winning zou leiden. Hun zaak immers was recht. Met hen moest de trouwe des Heeren zijn! En toch kwam het anders uit. Zij-delf den bitterlijk het onderspit, en het onrecht triomfeerde.

Toen riep de wereld: „Daar ziet ge het nu, hoe al uw spreken van een gerechtig God ijdel is. Waar blijft nu de zegepraal van uw geloof? "

En metterdaad deinsde toen in veler hart het geloof een oogenblik terug. Een enkele, die van Gods doen in het werk der beproeving en der loutering nog de eerste beginselen niet ver.itond, trok kortweg nog zijn wortelloos geloofsstekje uit den mageren bodem.

Zoo is een vader beducht, dat de tegenspoed dien God hem zendt, het pas ontkiemend geloof in het hart van zijn kinderen op te sterke proef zal zetten. En zoo leert de historie, hoe in dagen van vervolging en martelaarschap veel zwak-geloovigen bezweken, om straks, als de vrede terugkeerde, met heete tranen hun tijdelijken afval te beweenen.

Wat Petrus voor een oogenblik ontmande kwam uit dezelfde ergernis. Dat zijn heilige meester niet gekroond werd, maar gekruist, was hem een steen des aanstoots voor zijn geloof.

Zelfs wordt dit in Psalm 69 zóó ver gedreven, dat de psalmist om afwending van den toorn zijns Gods bidt, ook op dien grond, dat zijn ondergang in leed en ellende die anderen^ be schaamd zou doen staan, wier vertrouwen zoo vast op den Heere HEERE stond.

„Laat door mij, d. i. door mijn ondergang, niet beschaamd worden zij die u verwachten, o, Heere HEERE der heirscharen. Laat hen door mij niet te schande worden, die U zoeken, o God Israels!"

Dit nu moet niet verstaan worden van Davids zonde.

Dit kan niet, want er volgt terstond op: „Want om uwentwil draag ik versmaadheid, de ijver van uw huis heeft mij verteerd, en de smaadheden dergenen, die U smaden, zijn op mij gevallen".

Hij is veeleer in de positie van Job op den aschhoop. Hij is zich van geen dwaasheid of schuld bewust. En wie hem onder menschen daarvan moge verdenken, God die harten kent en nieren proeft, weet dat er geen dwaasheid in hem was, en dat geen schuld hem aankleeft, (vs. 6).

Wat hij ondergaat is een lijden om Gods wil, en daarom juist vreest hij, dat het volk, dat hem als zijn Koning eerde en nu zijn ondergang nabij ziet, zal geschokt worden in zijn geloofsvertrouwen; en meê op dien grond bfdt hij zijn lijden af.

Dat altoos zoeken van een zonde achter het lijden dat u treft, mag niet. Het was zoo met Sodom, maar omdat het met Sodom zoo was, is het volstrekt niet altijd, zelfs niet als regel zoo. Toen onlangs de 30.000 op Martinique plotseling door het vuur dat van den hemel viel, verdelgd zijn, hoorde men weer een roepen, dat de goddeloosheid op dit eiland ook zoo ontzettend was; maar terecht heeft de Bisschop hiertegen in Jezus' naam en op grond van kennis der feiten geprotesteerd. Als elke stad, waarin gruwelijk gezondigd wordt, om haar goddeloosheid verdelgd moest worden, welke groote stad zou blijven bestaan ?

Waren zij op wie de toren van Siloam viel grooter zondaars ? Neen, zeg ik U, maar zoo gij u niet bekeert, zult gij desgelijks vergaan.

Maar wat ook zoo toch blijft is de gereede betuiging, dat als de slag onszelven treft, in óns toch wel oorzaak van zonde zal ge weest zijn.

Doch ook dit mag zoo niet toegegeven.

Het is evenmi; i van onszelven als van anderen waar, dat voorspoed vrijspraak van schuld of tegenspoed aanklacht van persoonlijke zonde is.

Bitter, nameloos bitter leed kan ons treffen, zonder dat er eenige bijzondere aanleiding hiervoor aanwezig was in een ongewoon zondig gedrag. En als dat bij ons zoo is, moeten we dat ook durven uitspreken, en niet er quasivroomheid in zoeken, om aanstonds met schuldbelijdenis gereed te staan.

Ontkend wordt daarom niet, dat harde slagen ons algemeen schuldbesef verlevendigen, ons ootmoediger voor God maken, en ons voor Hem op de knieën brengen. Maar dat is heel iets anders, dan dat we in zulk een slag de bepaalde straf voor een buitengewoon verborgen zonde gaan zien. Dit toch zou zijn, geheel het werk Gods van de beproeving onzes geloofs miskennen, en het oog sluiten voor het kastijden van het kind Gods door zijn Vader die in de hemelen is.

Neen, als de zonde ons verleid heeft, staat het veel banger, want dan schaden we 'sHeeren volk niet door de straf voor onze zonde (integendeel, straf zou dan de schade juist afwenden) neen, maar omgekeerd door onze zonde zelve.

Die doet dan het kwaad. Die steekt aan. Die verzwakt anderer conscientie. En God alleen weet hoe meiiigeen die op kantelen stond, ten slotte zedelijk gekanteld is, door het zondig voorbeeld van een vader, een vriend, een leeraar of een persoon van aanzien.

Elke zonde onder Gods kinderen kan een afschrik wekken, maar dreigt ook een vrijbrief te worden. En is het laatste zoo, dan zou de bede: „Laat door mij niet beschaamd worden, die U verwachten, " tweeërlei zin krijgen: Of om eer gij vielf, Gods hulpe tegen uw zonde in te roepen, opdat ge niet zondigen en daardoor Gods volk schaden mocht. Of om na uw val te bidden, dat uw zonde voor niemand anders oorzaak tot zonde mocht worden, opdat Gods volk door u niet mocht worden vergiftigd.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 oktober 1902

De Heraut | 4 Pagina's

„Laat door mij niet beschaamd worden, die U verwachten”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 oktober 1902

De Heraut | 4 Pagina's