GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Verhoogd uit de poorten des Doods”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Verhoogd uit de poorten des Doods”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wees mij genadig, Heere, zie mijne ellende aan, van mijne haters mij aangedaan. Gij, die mij verhoogt uit de poorten des doods. Psalm 9:14.

Onuitroeibaar instinct zegt ons, dat de Dood een macht is die ons naar beiieden trekt, en dat omgekeerd de zalen van het eeuwige Licht boven ons zijn. En of men al zegt, dat dit met het keeren van de aarde om haar as, of met het draaien van de aarde om de zon, of met het wentelen van heel ons zonnestelsel door de onmetelijke ruimte niet klopt, niemand stoort zich aan die opmerking, en de kreet van de wanhoop met het fluisterend gebed stijgen evenals de hymne van den zanger onveranderd naar boven.

Het sursum corda, het hart naar boven, bleef en blijft eeuw in eeuw uit het gewijd excelsior. Het : Onze Vader die in de hemelen zijt, sterft, zoolang de wereld staat en op die wereld de toon der aanbidding zal beluisterd worden, uit het menschenhari niet weg.

Die tegenstelling van hetgeen naar omlaag doet dalen en naar boven verheft, beheerscht tot in de taal heel ons menschelijk aanzijn.

Leed drukt. Wie verdriet heeft voelt zich neergedrukt en krimpt tot in zijn gestalte in. De kranke buigt het hoofd en vlijt zich neder. En triomfeert ten slotte de dood over medicijn en Uefdezorg, dan wordt het lijk liggend op de lijkbaar uitgestrekt, en daalt het straks nog lager tot op den bodem van het graf.

Geen wonder dan ook, dat het rijk van den Dood in de Schrift voorkomt als in de diepte verzonken. Het Leven schittert in heerlijkheid omhoog, in het Jerusalem dat bovcn is, onzer aller moeder; maar de Dood schuilt in de diepte, en wie het rijk van den Dood nadert zinkt weg in den kuil omlaag.

Daarbij denkt nu de beeldspraak van de Schrift aan een poort.

Thans breekt men almeer alle poorten weg, en blijft de poort hoogstens nog hier en daar als historisch monument midden in de stad prijken; maar oudtijds was voor elk saamleven de poort om veilig te zijn onmisbaar. Tot alle stad, tot alle macht, tot alle gebied der heerschappij kon daarom de toegang niet anders dan door een poort worden gedacht.

Men kwam door een poort in Jeruzalem, maar ook door een poort in den hemel, en bij Bethel riep Jacob uit: it is niet dan een huis Gods en een poorte des hemels. Diep tegenover die poorte des hemels lagen dan de poorten der helle waarvan Jezus sprak, of de poorte des doods, gelijk de psalmist haar noemde. Een tegenstelling, die dan evenzoo op geestelijk ge bied werd overgedragen, als Jezus spreekt van een poort die tot het leven, en van een poort die tot het verderf leidt. Juist dezelfde tegenstelling die in het Oud Verbond heet, aan den geloofskant de poort des Heeren of „de poorte der gerechtigheid, " en daartegenover „de poort der volkeren." (Ezech. 26 : 2).

Van iemand, die door krankheid of door den vijand gejaagd, in doodsgevaar had verkeerd, heette het daarom, dat hij tot aan „de poort van de schaduwe des doods, " (Job 38 : 17) was gedaald; " maar dan ook omgekeerd, dat wie uit doodsgevaar gered was, „uit de poorte des doods was verhoogd."

Wie is dit nu niet?

In wiens leven was, van zijn geboorte afgerekend, nooit één oogenblik, dat zijn leven aan een zijden draad hing en de adem des doods reeds over hem streek?

Aan hoe een niets hing voor menigeen niet reeds zijn leven, in het oogenblik zelf dat hij het levenslicht aanschouwde? Hoe machtig is niet nog, en was vooral eertijds, de kinder sterfte? Van wien weet moeder, of zoo zij er bij stierf, vader niet te verhalen, dat er een oogenblik gevreesd werd voor zijn leven? En dan daarna, hoeveel ziekte en krankheid waart niet rond, en bij hoe menig krankbed sloeg niet de ure, dat de krankheid een ernstige wending nam ? We spreken nu nog niet eens van levensgevaar op de groote wateren, op de heirwegen, door een val, door vuur, als anderszins. Ons menschelijk leven wordt telkens bedreigd, en wie leest hoe herhaaldelijk zelfs bij een kleine wond vergiftiging in het bloed sloop en snel het leven verdierf, voelt toch, dat er bijna geen menschelijk leven bloeit, dat niet vroeg of laat door levensgevaar is doorgegaan.

Vooral de ouden van dagen weten daarvan te verhalen. Zij hebben het op hun langen weg gezien, hoe telkens en telkens weer anderen, met wie ze dusver saamwandelden, vóór hen uit het leven werden weggerukt. Van de honderd die den loop met ons begonnen, zijn er slechts 25 die een leeftijd van 65 jaar bereiken, en eer ze 50 jaren werden, zijn er reeds 60 van de 100 ten grave gedaald.

Een epidemie die anderen wegrukte, spaarde u. Uit eenzelfde ziekte die voor een ander doodelijk bleek, werdt gij weer opgericht. Bij een ernstig ongeval, dat anderen het leven kostte, werdt gij gered.

God deed dat.

Hij was het, die anderen in den kuil deed nederdalen, en die u uit de poorte des Doods heeft verhoogd.

Vooru het leven verlengd, den tijd voor uw geloofs-, voor uw levensontwikkeling verruimd, u den tijd gelaten om aan uw booze zonde af te sterven, om te rijpen in zelf beheersching en in gemeenschap met den Heilige, om te arbeiden, om te woekeren met uw talenten, om te zegenen wie om u zijn. En voor die anderen dat alles reeds dertig, veertig jaren vroeger af gesneden.

Ligt in dit verhoogd zijn uit de poorte des Doods en in dat vroeg ten grave nederdalen dan niet een aangrijpende tegenstelling, een tegenstelhng, die op u, die gered werd, zoo hooge verantwoordelijkheid legt ?

Gedenk nu die dagen van uw angst, toen ook uw einde nabij scheen; gedenk die dagen van uw redding, van uw weer-oprichting, en zeg dan, was het u toen niet, als zou nu voortaan uw leven, heel uw aanzijn één offerande Gode zijn?

Aan het doen van bepaalde geloften zijn we ontwend, maar was in zulke oogenblikken toch de gelofte van trouw aan uw God niet in uw ziel? Hebt ge toen niet gevoeld, hoeveel in uw vroeger leven verspeeld was; hoeveel, erger nog, was verzondigd ? En hebt ge in die ure niet het heilig voornemen in u voelen opkomen, om nu voortaan een ander en beter mensch te worden, en recht aan te sturen door de enge poort op de poorte des levens ?

Nu mag er niet over geklaagd, dat dit alles niet in die volheid, niet in die mate verwerkelijkt werd. Op het ziekbed in doodsgevaar staan we buiten den strijd. De wereld heeft dan geen bekoring voor ons. Niets leidt ons af De verleiding loert niet aan de poort van ons hart. De duizenden moeilijkheden van het leven zijn dan verre van ons. Er is stilte op de ziekenkamer, en alles stemt den kranke om te luisteren naar wat God in zijn ziel fluistert. Ook komt ons in de ziekekamer ernstiger taal van de lippen van huisgenooten of vrienden tegemoet.

Geen wonder dus, dat, als we straks in het volle leven zijn teruggeplaatst, en het gedruisch der wereld weer de stilte vervangt, en de beslommering van het leven ons aftrekt, en de verzoeking en de strijd in het leven terugkeeren, onze ziel niet volhardt in die plechtige, heerlijke stemming die op ons ziekbed, dat onze doodssponde dreigde te worden, ons vervulde. Ook ten deze moeten we de realiteit nuchter onder de oogen durven zien.

De vraag is maar, of dat terugzinken in het oude, veroordeelde leven niet te ver ging. Of er voor 't minst eenige vrucht van uw doodsgevaar overbleef Of Hij, die u uit de poorte des Doods verhoogde, tot zijn recht kwam, of schandelijk door u vergeten werd. Of wilt ge, of zoo ernstige periode als ge in uw leven doorworsteld hebt, uw schuld vergrootte door doelloos voorbij te gaan, dan wel of ze een spoor achterliet van hooger licht, van heiliger bedoelen, van verheffing uwer ziele tot den God die u gered had.

En dan, helaas, is er voor bittere klacht zoo droeve, zoo teleurstellende stof

Veelal was de geestelijke weerinzinking zelfs zóó grievend, dat reeds na korte jaren aan heel het ernstig voorval van dat doodsgevaar en die uitredding ternauwernood meer werd gedacht.

Men kon nu weer adem halen, alle gevaar was voorbij, kracht en gezondheid waren weer de oude geworden, en met den terugkeer van den ouden welstand en het terugkeeren in de oude wereld, was ook het oude, slappe, halfzondige leven in die wereld opnieuw begonnen, alsof er geen doodsgevaar gekend was.

God, den Heere, nog eens opzettelijk, jaar en dag na de uitredding, opnieuw te danken voor de genade die ons bewezen was, scheen een weelde der vroomheid waaraan men zich liefst speende. Door lijden gaat de weg tot heerlijkheid, en het lijden ook in doodsgevaar, dat ons tot ernstiger, heiliger, meer Gode gewijd leven brengen mag, is de kostelijkste kastijding die ons kan toekomen; maar hoe telkens en telkens bleef die hoogere heiligheid in het leven na de treffendste redding niet uit?

Daarom is het zoo dringend noodzakelijk, dat we elkander aan zulk een doorleefd doods gevaar, aan zulk een verhooging uit de poorte des Doods herinneren. De wereld wil dat niet, ze stopt ons de ooren toe, en verdooft ons. Ze kent alleen het heden; en omdat ze geen toekomst kent, schuwt ze ook het verleden. Daaraan te denken maakt in haar oog slechts somber en droefgeestig, en daarom zet ze ons telkens weer den beker der vergetelheid aan de lippen.

Maar God die u liefheeft, stuit die beneveling, en komt door zijn Woord u toespreken van uw „verhoogd zijn uit de poorte des Doods", om opnieuw de gewaarwordingen bij u te doen gelden, die toen op uw ziekbed uw gemoed vervulden; u zoo te manen tot inkeer; u uw gelofte, toen plechtig bezworen, nogmaals in vlammend schrift voor den geest te stellen; en u, om uwer ziele wille, te smeeken, dat ge toch ernst met u zelven wilt maken en bedenken, dat wat' toen doorleefd en toen beloofd werd, nog altoos voor uw rekening ligt, en zoo het geen vrucht draagt, eens uw verantwoordelijkheid in het oordeel zal verzwaren.

En daar gaat uw hart dan niet tegen in. Dat kan het niet. De herinnering aan die dagen van doodsgevaar en uitredding, en aan wat er toen in uw ziel omging, heeft zijn uitwerking ten goede weer. Er komt weer dank, weer lof, weer aanbidding in de ziel op, en ge begint met uw leven weer ernstiger op te vatten.

De vraag is maar, hoe lang of hoe kort ook die opflikkering van hooger ernst in u zal aanhouden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 november 1902

De Heraut | 4 Pagina's

„Verhoogd uit de poorten des Doods”

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 november 1902

De Heraut | 4 Pagina's