GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De Leertucht in de Gereformeerde Kerk van Nederland tusschen 1570 en 1620

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Leertucht in de Gereformeerde Kerk van Nederland tusschen 1570 en 1620

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

De voorstelling van Dr. Schokking, alsof de korte theses van de Leidsche Dogmatiek van 1620 maatgevend zouden zijn voor het kerkrechtelijk standpunt onzer Gereformeerde vaderen, bleek een schromelijke vergissing. Niet de Synopsis, maar de Po litica Ecclesiastica van Voetius gold op het gebied van het kerkrecht als onbetwiste autoriteit. Wie de Synopsis tegenover Voetius wil uitspelen, heeft reeds daarmede getoond, dat het hem aan een juist v/aardeeringsoordeel op historisch gebied mangelt.

Een dergelijk onjuist uitgangspunt wreekt zich natuurlijk. Men mist daardoor den kalmen, objectieven blik op de historische feiten, die men onderzoeken wil. Op wat abnormaal en in strijd met de beginselen is, wordt dan alle nadruk gelegd. Terwijl daarentegen het zuivere kerkelijke leven, zooals dit vooral in de besluiten onzer Nationale Synode zich afspiegelt, op den achtergrond raakt. Het is dan ook teekenend, dat Dr. Schokking zich voortdurend beroept op feiten uit een gansch ongeordende periode onzer kerkgeschiedenis, en deze dan nog bij voorkeur ontleent aan een der zwakste Classes van Gelderland. Hij zelf erkent, dat deze feiten abnormaal waren; dat ze in strijd zijn met de communis opinio van de Gereformeerde leiders, en toch moeten deze zelfde feiten als bewijs dienst doen voor zijn vooropgeschoven stelling. Het spreekt wel vanzelf, dat Dr. Schokking daardoor telkens met zichzelf in strijd moet geraken. Zoo zegt bijv. Dr. Schokking op pag. 61, dat de afgevaardigden der Classis op de Provinciale Synode „zich te houden hadden aan het oordeel hunner classis, voor zoover dit althans in stellige beslissing hun was bekend geworden." Terwijl een bladzijde verder wordtj gezegd, dat de instructies der classis „geen imperiatief besluit maar een advies waren." Waaraan hij de volkomen juiste opmerking toevoegt, dat als de adviezen der classis de afgevaardigden bonden, er geen Synode meer noodig zou zijn. Dit eene voorbeeld moge volstaan. Het zou niet moeilijk vallen, zoo slag op slag aan te toonen, hoe Dr. Schokking voortdurend zichzelf tegenspreekt. Juist daardoor mist zijn voorstelling de klaarheid en helderheid, die bij een historische studie broodnoodig is. Telkens blijkt het, dat Dr. Schokking voor zichzelf nog niet tot helderheid is gekomen. Nu eens staat hij onder de hypnose van zijn vooropgesteld kerkbegrip en moeten de meest zonderlinge feiten dienst doen om zijn voorstelling te staven. Dan weer is de macht der historische waarheid hem te sterk en werpt hij met eigen hand het kunstig opgebouwde kaartenhuis omver.

Het duidelijkst blijkt dat, wanneer men nagaat wat Dr. Schokking meedeelt omtrent het Classicaal en Synodaal verband. Volgens zijn voorstelling vormen de verschillende kerken in één classis één classicale kerk, in één provincie een provinciale en in het geheele land één nationale kerk. Dat deze voorstelling lijnrecht in strijd is met de doorgaande beschouwing onzer vaderen, spreekt vanzelf. Reeds de naam classis en sytiode, die beide vergadering, bijeenkomst beteekenen en dusopeen veelheid duiden, maakt het onmogelijk om van een classicale of synodale kerk te spreken. Men zou evengoed kunnen spreken van een veelvoudige eenheid of van een vergadering van één persoon. Uit heel de litteratuur weet Dr. Schokking dan ODk niet één bewijs voor deze benaming bij te brengen. Reeds de titel van zijn proefschrift: „De leertucht in de Gereformeerde kerk", is onhistorisch. Iti al onze kerkenordeningen en in de officieele acta van vroeger tijd wordt steeds van de Gereformeerde kerken in het meervoud gesproken. Een zich oplossen van de plaatselijke kerken in een classicale, provinciale en nationale eenheidskerk is een denkbeeld dat bij geen goed gereformeerde uit de i6e eeuw ooit is opgekomen. Dr. Schokking zelf zegt dan ook in een noot op pag. 26: Dat de plaatselijke kerk op haar plaats volledig en eigenlijk een kerk is, hare macht in haar bestaan heeft, deze niet ontleent aan het lichaam (d. w. z. de algemeene kerk) was de algemeen geldige overtuiging bij de Gereformeerden" en als bewijs hiervoor wordt een beroep op den als ongereformeerd veroordeelden Voetius gedaan!

Wel het scherpst komt de zwevendheid van Dr. Schokking's betoog uit in hetgeen hij zegt over de classis. Eenerzijds erkent hij volmondig, dat volgens onze kerkenorde de classis een vergadering is van afgevaardigden der plaatselijke kerken, die do > r deze kerken ter classis worden gedeputeerd. Alleen aan deze afvaardiging en instructie hebben zij hun macht te danken. De classis is dus een bijeenkomst niet van ambtsdragers als zoodanig, maar van kerken door hun ambtsdragers gerepresenteerd. Aldus schrijft Dr. Schokking zelf op pag. 33:

De classicale vergadering, vertegenwoordigende dé kerk in den kring van de classis, was samengesteld uit de vertegenwoordigers der particuliere kerken in dien kring.

Deze samenstelling berust op de gedachte, dat de kerken de leden der classis zijn: de leden der vergadering komen daar dus als hare lasthebbers; maar tegelijkertijd openbaart zich in de vergadering het lichaam der kerk en zijn dus degenen, die in eene particuliere kerk de facies ecclesiae vertoonen, de aangewezen personen om als vertegenwoordigers op te treden. M. a. w. de classicale vergadering is de samenkomst der van afvaardigingsbrieven voorziene ambtsdragers.

Maar daarnaast, zoo meent Dr. Schokking, loopt een geheel andere beschouwing, die veel meer in zijn kader past. De classis kan ook beschouwd worden als „de kerk in een bepaalde streek." Wanneer de predikanten van die „streek" dansaamkwamen zonder credentie of instructie en zonder ouderlingen-afgevaardigden, dan was dit niet „een vriendschappelijk samenzijn van die predikanten, " maar „het optreden van de geheele kerk uit eene landstreek" pag. 36, en kon dus ook deze predikantenbijeenkomst als vertegenwoordiging van de kerk gelden. Hij beroept zich hiervoor op het feit, dat zoowel in Noord-Holland als in Friesland zoogenaamde classes zijn gehouden, waarin alleen de predikanten saamkwamen, en waar men aanvankelijk geen ouderlingen zelfs wilde toelaten.

Het zou niet moeilijk vallen aan te toonen, dat de besluiten, waarop Dr. Schokking zich beroept voor deze voorstelling, geen steek houden. Op de Friesche Synode van Harlingen was besloten, dat ook de ouderlingen op de classis moesten komen; de deputaten dezer Synode gingen nog verder en drongen in de classis Sneek er op aan, dat niet alleen al de in functie zijnde ouderlingen, maar ook de afgetreden ouderlingen de classis zouden bijwonen en stemrecht hebben. Volkomen terecht wekte dit in de classis Sneek verzet. Volgens de bepalingen der Dordtsche Synode van 1578 Art. 12 en de part. vraag 15 van Middelburg, mocht uit elke kerk maar één predikant en één ouderling op de classis verschijnen met keurstem; Az andere ouderlingen mochten m.ee komen, maar hadden alleen adviseereende stem. Op grond van deze synodale besluiten, teekenden de Sneaker predikanten tegen het besluit der Synodale deputaten verzet aan. Dr. Schokking maakt hiervan, dat de Sneeker predikanten protesteerden tegen het feit, dat voortaan ook ouderlingen op de classis zouden komen. Het beroep van de protesteerende broeders op de bepalingen van Dordt en Middelburg verklaart hij dan ook „niet te begrijpen, " daar op deze Synodes juist bepaald was, dat de ouderlingen met de predikanten ter classis zouden afgevaardigd worden (p. 35). De laatste opmerking is volkomen juist, maar ze toont, dat Dr. Schokking ... niet eens begrepen heeft, waar de strijd over liep.

De zaak zelf van de zoogenaamde „predikanten-classen" is duidelijk genoeg en Dr. Schokking heeft in § II wel getoond, dat zoodra hij maar de historie spreken laat, al het bevreemdende van zelf verdwijnt. Onze kerken hebben gróotendeels het voorbeeld gevolgd van de Fransche kerken, en daar had men oorspronkelijk als wettige kerkelijke vergaderingen alleen de provinciale en nationale Synode. Daarnaast had men predikanten-conferenties „colloque's" geheeten, waar alleen de predikanten kwamen, niet om „de kerken te representeeren" of besluiten te nemen, maar om met elkaar' over de leer te spreken. Vergaderingen dus zonder eenig officieel karakter, die alleen dienden tot elkander's opbouwing en stichting. Deze officieuse vergaderingen zijn ook in ons land, met name 'in Noord-Holland en Friesland, lang in gebruik geweest, en ze droegen den naam van coetus. In de Nederlandsche kerken wilde men echter van meet af naast de Generale en provinciale Synode ook nog een classis hebben, waar een kleiner getal kerken saamkwam. Deze classis moest echter geen officieuse predikanten-conferentie zijn, maar een vergadering van afgevaardigden der kerken in hun qualiteit, en van daar de bepaling, dat elke kerkeraad op de classis één predikant en één ouderling met keurstem afvaardigen moest. Coetus en classis hebben een tijd lang met elkander geworsteld; in Noord-Holland en Friesland wilde men gaarne den coetus behouden, en het heeft strijd gekost, om in deze beide provinciën de classis in te voeren. Dit is de eenvoudige toedracht van de zaak. Dat Dr. Schokking van dezen coetus of colloque, die geen het minste kerkelijk gezag had, en nooit beschouwd is als een „vertegenwoordiging der kerk, " een kerkelijke vergadering maakt, toont, dat hij de zaak niet begreep. Het besluit der Friesche Synode van 1584 sprak anders duidelijk genoeg; men zou om de twee weken een dubbele vergadering houden: de eene vergadering, waarin OVQV kerkelijke zaken gehandeld werd; daar moesten de ouderlingen bijkomen en stem hebben; de andere vergadering, die diende „ad collationem doctrinae, " tot een vriendschappelijke verhandeling over de leer, zou alleen bijgewoond worden door de predikanten.

Met deze korte critiek moeten wij hier volstaan. Van het geduld onzer lezers mag niet te veel worden gevergd. Het opgemerkte is trouwens voldoende om te laten zien, waarom dit breed pleidooi voor de zoogenaamde „algemeene kerk" geen steek houdt. Het tweeslachtige uitgangspunt: eenerzijds de erkenning dat de plaatselijke kerk een compleete kerk i^ met haar „macht in haar bestaan", terwijl anderszijds de autonomie dezer kerk geloochend wordt en ze als „deel van de nationale kerk" aan deze onderworpen wordt gedacht, — verraadt zich op elke bladzijde.

Vraagt men ten slotte, waarom Dr. Schokking in een dissertatie over de leertucht zich zoo breed verliep in quaesties, die schijnbaar niets met zijn onderwerp uitstaande hebben, dan ligt het antwoord voor de hand.

Dr. Schokking is predikant in de Hervormde kerk; een kerk, die gelijk Prof, Gunning het onlangs herinnerde, geenbelijdenis en geen leertucht heeft. Hoe meer Dr. Schokking zich in het glorieus verleden onzer Gereformeerde kerken verdiepte, en gevoelde, dat de belijdenis de ziel van ons kerkelijk leven was en in de leertucht de pees school van haar kracht, hoe schrijnender de tegenstelling met het heden voor hem werd.

Zoo roept het verleden ook Dr. Schokking om tot reformatie zijner kerk te komen. Door het ambt der geloovigen; door de plaatselijke kerk; kan het met behoud van het kerkverband; moet het, dan desnoods door het kerkverband te breken. Zooals Luther en Calvijn hebben gedaan.

Maar aan die consequentie wil Dr. Schokking blijkbaar niet.

Van een „ambt der geloovigen" mag niet gesproken; de plaatselijke kerk gaat op in de classis, de classis in de provinciale synode, de provinciale in de generale synode, en weer-invoering van de leertucht en handhaving der belijdenis kan op dat standpunt alleen door de „algemeene kerk" geschieden.

Het bekende standpunt van Dr. Hoedemaker.

En hiermede nemen wij van deze dissertatie afscheid. Dr. Schokking heeft in dit proefschrift menige kostelijke bladzijde ons geleverd. Zoolang zijn oog helder en onbeneveld het ideaal eener Gereformeerde kerk met belijdenis en leertucht zag is zijn historische uiteenzetting klaar en duidelijk. Maar zoodra de vrees voor doleantie en separatie hem parten speelt en de eenheid van het kerkverband ten koste van alles moet worden gehandhaafd, wordt aan onze vaderen een kerkbegrip opgedrongen, dat het hunne niet was.

Dat is de Achilleshiel van dit verdienstelijke werk.

Een bewijs te meer, dat elke historische arbeid zwak wordt, zoodra de schrijver door tendenzen van buiten zich leiden Iaat.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 maart 1903

De Heraut | 4 Pagina's

De Leertucht in de Gereformeerde Kerk van Nederland tusschen 1570 en 1620

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 maart 1903

De Heraut | 4 Pagina's