GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

EEN BEZOEK.

XIX.

Nu kwam de beurt aan Nieuwentijd om zijn geschiedenis te vertellen, en te verhalen hoe de Heere God hem uit de duisternis des ongeloofs, gebracht had tot het wonderbaar licht der waarheid. Hij deed het zonder zelfverheffing, maar den naam des Heeren prijzend, die hem genadig was geweest en hem van den dwaalweg had teruggeleid op het pad dat ten leven voert. Hij eindigde met te zeggen, dat hij zijn vriend Joris van harte hetzelfde toewenschte.

„Ik vrees dat ge uw wensch niet zult vervuld zien, waarde vriend, " was het antwoord. „Ik ben volstrekt nog niet overtuigd, dat ge nu er beter aan toe zijt dan vroeger. Ge hebt uw gezond en groot verstand laten benevelen door boerinnen en pakhuisknechts, en hebt toegegeven aan wat uw ouders gaarne wilden. Word niet boos, dat ik het zeg, Bernard, maar ik had gedacht, dat ge meer zelfstandig waart. We hebben toch te veel gedacht en gelezen, om niet beter te weten dan zooveel anderen, die 't wel goed meenen, maar die nooit onderzocht hebben."

„Ik ben juist door lang en ernstig en bid dend onderzoeken zoover gekomen, als ik nu zijn mag, " sprak de ander. „Ik zou niets willen missen van wat ik weet, en denken en onderzoeken blijft mijn lust. Maar het is juist wijs en verstandig te gaan tot het hoogste Licht en de opperste Wijsheid. Al wat wij hebben is toch ontleend, of nog beter gegeven goed. En dan is het zeer gevaarlijk dat te misbruiken."

„Maar dat doen menschen als ik ook niet.”

„Ik geloof van wel, Joris. Gij hebt een goed verstand en groote kennis. Dat al hebt ge u zelt niet gegeven, het is van God. En toch wilt ge van Hem en van Zijn dienst niet weten.”

„Dat is nu toch niet juist gezegd. Ik geloof eenvoudig niet aan God; ik weet niet of Hij er is. Dus kan ik noch voor noch tegen Hem zijn.”

„Welaan, " sprak Nieuwentijd, opstaande met grooten ernst: „Ik zal u bewijzen dat ge wèl aan God gelooft:

„Gij zegt van neen. Is dat zoo, dan zult ge er ook niets tegen hebben, uit de volheid van uw hart te zeggen, wat ik nu spre ken zal:

„Als er werkelijk zulk een eeuwig en almachtig Wezen is, als de Bijbel ons predikt eu als door duizenden wordt geloofd, dan moge Hij al die oordeelen over mij doen komen, waarmede Zijn Woord degenen bedreigt, die Hem verwerpen. Is Hij waarlijk almachtig en alwe tend, dan moge Hij al Zijn vermogen te werk stellen, om mij jammerlijk en ellendig te maken, tot het uiterste toe, dat Zijn macht doen kan.”

Toen ging Nieuwentijd weer zitten.

„Dat is een vreemd voorstel, " sprak Joris ernstig.

„Toch niet, " zei Bernard; „als mij gevraagd werd, zoo iets te zeggen van een heidenschen afgod, ik zou het met een gerust hart doen, en er geen 't minste bezwaar tegen hebben. Zoo deed ook de profeet Elia op den kansel. Hij spotte ronduit met den grooten afgod Baal en zei: roept wat barder, want misschien is hij ziek of op reis, en 't eind was dan ook, dat Baal taal noch teeken gaf, niets deed, maar Jehova antwoordde met vuur van den hemel.”

’t Kan wel wezen, " zei dokter Joris, „maar ik heb toch geen de minsten lust, u na te spreken, wat gij daar straks zeidet.”

„Nu, " hernam Nieuwentijd. „Dan ben ik volkomen tevreden. Nu nog dit verzoek: Denk eens ernstig na over ons gesprek. Komt gij tot andere gedachten, gaat u licht op, dan raad ik aan ernstig tot den Heere God te bidden. Maar vergeet niet wat de apostel zegt: Die tot God komt moet gelooven dat Hij is.”

Nog een poos bleven de vrienden bijeen. Doch het gesprek vlotte niet recht meer. Zij namen afscheid, beide in de hoop, nog eens weer van elkaar te hooren. Dat zou ook geschieden.

Toen de burgemeester den volgenden dag zijn vriend Van Ostade sprak, een geacht bur ger en een godvreezend man, vertelde hij hem wat er gebeurd was, doch zonder namen te noemen.

„Maar zou 't niet beter zijn geweest, " zei Van Ostade, toen hij alles had gehoord, „dat ge dien ongeloovigen man hadt geraden, dadelijk zich tot den Heere te wenden, die hem licht kan geven.”

„Vriend, " zei de burgemeester, „ik heb hem gezegd, dat wie tot God komt, moet beginnen met te gelooven. Ik heb hem ook doen voelen, dat hij gelooft, al wil hij het niet erkennen. Het verdere, mogen we, geloof ik den Heere overlaten.”

„Dat kan wel zijn, " sprak de ander, na een oogenblik denkens. „Maar weet ge wat wel goed zou zijn? Dat er eens iels kon gedaan worden, om ook nog anderen, die zoo denken als die bekende van u, de oogen te openen. Ik hoor vaak dat er meer derzulken zijn, en gij weet dat nog beter dan ik. Maar niet altijd zijn er menschen die verstand en wijs heid genoeg hebben, om zulke ongeloovigen te antwoorden, gelijk gij nu gedaan hebt.”

„Ja vriend, zei Nieuwentijd, „het ongeloof doet veel kwaad, juist omdat men het voor zoo groote wijsheid houdt. Ik heb dat, gelijk gij zeil weet, ervaren door de leeringen van Descartes. En de een sleept den ander mee. Toen ik een jongen was, leefde in Den Haag een man Spinoza geheeten. Hij was van afkomst een Jood, gelijk Descartes een Roomsche. Maar ze hadden beiden alle geloof laten varen, en Spinoza werd in zijn ongeloof door Descartes gesterkt.”

„Dan zijn ze allebei verkeerd begonnen en verkeerd geëindigd, " zei Van Ostade.

„Zeker, waren ze van jongs af in de waarheid onderwezen geworden, dan zou het misschien anders zijn geloopen. Evenwel, dat weet ik helaas bij ondervinding, al kent men de zuivere waarheid naar Gods Woord, dan gelooft men toch van nature liefst de leugen. Want leugen en niet anders is wat die wijsgeeren vertellen.”

„Konden we dit nu maar allen duidelijk maken!" riep Van Ostade uit.

„Ja, " zei Nieuwentijd, „dat is des Heeren werk. Doch Hij geeft ons de middelen aan de hand. Ik ben reeds lang van plan geweest een boek te schrijven, om de dwaalleer van Descartes en Spinoza te weerleggen, en vooral jonge menschen te waarschuwen. Geve God dat het mij gelukken moge.”

Onze wakkere burgemeester hield woord, al begreep niemand hoe hij, bij zijn velen arbeid er tijd voor vond, hij zette zich aan het schrijven van een werk dat strekken moest tot het doel, 'twelk hij aan Van Ostade had meegedeeld.

Dit boek, dat nog bestaat, heet:

Het recht gebrtdk der Wereldbeschouwingen, ter overweging van ongodisten en ongeloovigen.

Het diende, gelijk Nieuwentijd zelf zegt in de voorrede, om de wijze oogmerken Gods in het geschapene aan te toonen. Datzelfde drukt ook de naam uit, waarmee hij in het Grieksch zijn boek aanduidde.

Laat mij, den tijd vooruitloop: ende, even vertellen, dat dit werk met groote graagte werd ontvangen en door heel het land gelezen, 't Werd een even gezocht en geacht boek bij onze vaderen als de werken van vader Cats. Niet minder dan zeven maal is het achtereen volgens uitgegeven. Zoo bereikte onze vrome geleerde er zeer velen met zijn pen, die hij met den mond niet bereiken kon. En dat hij niet te vergeefs sprak, zou de Heere hem op verrassende wijs doen blijken.

HOOGENBIKK.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 april 1903

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 april 1903

De Heraut | 4 Pagina's