GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Een bezoek aan het zendingshospitaal te Jogja.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een bezoek aan het zendingshospitaal te Jogja.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

De heer H. van Kol, lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, heeft in het vorige jaar, van Februari tot Augustus, eene groote reis gedaan door onze Oost-Indische bezittingen, waarbij hij. zich als „eenig doel" had gesteld: „eene studie van de economische toestanden, een onderzoek naar de leemten en de goede hoedanigheden van ons bestuur, kennismaking met de plaatselijke behoeften, " aldus „aanvullende het gedurende zijn 16 jarig verblijf op Java geleerde." En thans' heeft hij de resultaten van die studiereis, in den vorm van „reisschetsen, " in het licht gegeven, in een boekdeel van 826 blz. groot-octavo-formaat, onder den titel: „Uit onze Koloniën."

In dit veelomvattende werk is ook een hoofdstuk (blz. 780—789), dat tot opschrift heeft: „Het Petronella-Hospitaal te Djokdja, " en dat door zijn inhoud van genoegzaam belang is, om het, althans in hoofdzaak, hier over te nemen. Het is alleszins geschikt om dat hospitaal ook in onze kerken des te beter te doen kennen; ook in zijne beteekenis voor het werk der Christelijke zending.

Niet alsof het in onze kerken nog weinig bekend zou zij ti; . Maar wat men er van weet, is meest afkomstig van voorstanders, vrienden en geestverwanten; en al heeft men nu ook geen reden, dezulken te verdenken van een al te groot optimisme, het kan toch goed zijn, ook eens te hooren, water van die stichting gezegd wordt, wanneer een geheel anders denkende haar beschrijft en beoordeelt; vooral wanneer dit een man is, die met Indische toestanden goed bekend is, die slechts resultaten mededeelt van zijn eigen persoonlijk onderzoek, en die plechtig verklaart, dat hij bij al zijne onderzoekingen „eerlijk getracht heeft de waarheid te vinden" (blz. I).

Reeds het feit, dat de schrijver in deze zeer uitgebreide sociale studie niet slechts van ons Zendirigshospitaal gewag maakt, maar zelfs een tiental bladzijden daaraan heeft toegewijd, is op zich zelf een getuigenis: een getuigenis voor de plaats die het inneemt in de schatting der Indische wereld. In het veelomvattende reisprogram, dat de heer Van Kol in een betrekkelijk zeer korten tijd, niet meer dan zes maanden, wilde afwerken, was een bezoek aan dat hospitaal toch ook opgenomen; en hij had er zelfs veel voor over, dit niet achterwege te laten. Hij schrijft te dien aanzien (blz. 780):

Langs een groot Chineesch kamp, den drukken passar van Magelang, en door een groote rijstvlakte, leidde 6 Augustus [1902] mijn weg over de westelijke uitloopers van den Merapi naar Djokdja. Zoo zielsgaarne was ik te Moentilan uitgestapt, om na een kort ritje de heerlijkheden van den Boro Boeddhoer en den tempel Mendoet te be wonderen. Reeds was het vele jaren geleden, sedert ik een la.ngdurig bezoek bracht aan dien Tempelberg, dat pronkjuweel van Boeddhistische bouwkunst

.... Thans zou ik zijn hooge kunstwaarde beter begrijpen; door leven en levensstrijd gelouterd, zou ik beter het Boeddhistisch ideaal van rust en vrede verstaan. Het was een der voornaamste punten Van mijn reis plan, ik had uitvoerige voorbereidende studiën gemaakt, doch.... „es war' zu schön gewesen, es hat nicht sollen sein." De plicht riep mij elders; ik had mijn tijd verbruikt voor de studie der ellende, voor kunstgenot was er geen plaats meer over in de korte spanne tijds, mij gegeven. Ik moest voorbij, voorwaarts om alweder lijden te zien, doch ook de liefde, die ze naar krachten tracht te lenigen....

Maar veel meer nog dan het indirecte getuigenis, dat reeds in die belangstelling kan gehoord worden, is de inhoud zelf van dit hoofdstuk opmerkelijk.

Uit het gansche boek blijkt genoegzaam, dat de schrijver op hetgeen hij zag ook critiek heeft geoefend, en dan, waar hij stof vond tot afkeuring, deze geenszins terughoudt. Zoo b.v., waar hij spreekt over „het civiele hospitaal te Bandoeng" (blz. 576— 579), welk hoofdstuk eene doorloopende reeks is van zeer ernstige klachten over „dit gebrekkige hospitaal, een schande voor een beschaafde stad." En nu maakt hij op het hospitaal te Jogja zelfs geen enkele aanmer­ king, maar heeft hij er letterlijk niets dan goeds van te zeggen.

Dit beteekent nog te meer, omdat zijn bezoek heeft plaats gehad op een voor dat hospitaal ongunstigen tijd: toen Dr. Scheurer reeds veertien maanden vroeger naar Holland vertrokken was, en Dr. Esser nog in Holland vertoefde; en toen voor het hospitaal in zijn ganschen omvang, alle leiding en verzorging dus reeds langer dan een jaar was beperkt geweest tot den waarnemenden geneesheer Van der Ley (dien de heer Van Kol, wetende dat Dr. Esser benoemd was, bij vergissing voor dezen heeft aangezien), met de twee Hollandsche hoofdverpleegsters.

En voorts is bij dat goed getuigenis wel vooral opmerkelijk, dat de schrijver blijkbaar het meest getroffen is door den Christelijken geest in het hospitaal, door zijn duidelijk uitkom nd karakter van Zendingshospitaal; 'tgeen voor ons een bewijs te meer is, dat het inderdaad zijn doel goed in het oog houdt, en er nu reeds krachtig toe medewerkt.

Maar laat nu verder het woord zijn aan den heer Van Kol zelven, die zijn bezoek aldus beschrijft (blz. 782):

Langs een breeden postweg, door dorpen en over markten, was ik de grens van Djokdja voorbijgereden, en dus in het Rijk van den Sultan aangekomen.

Al dadelijk kreeg ik den indruk, van hier een meer zuiver type van het Javaansche ras te ontmoeten. De Inlander hier is langer dan de Soendanees, minder forsch gebouwd dan de Madoerees; zijn ietwat vooruitstekende lippen en breede jukbeenderen ontnemen echter niets aan het bevallige van het fijn besneden gelaat. Doch hun zachte trekken missen alle bewegelijkheid; er ligt iets geheimzinnigs achter dien gedweeën blik, waaruit men zou lezen lijdelijk berusten, het geduldig dragen sedert eeuwen van het slavenjuk.

Van eenig blijk van volkswelvaart was langs dezen weg geen sprake; langs breede assemlanen stonden armoedige huizen, en door vervallen stadspoorten komt men Djokdjakarta binnen. Zoodra de tijd mij dat toeliet, bezocht ik er de stichting van Dr. Scheurer, het Petronella-Hospitaal.

Op een kruispunt, waar de groote wegen naar Solo, Djokdja, Wonoredjo en Magelang elkander snijden, staat een groote witte paal, waarbij men, indien men zooals ik dien 8 sten Augustus van de hoofdplaats komt, links om slaat, langs een rij van nette woningen, tot men een vroolijke groep van ietwat Zwitsersch uitziende huizen nadert, het Hospitaal bovengenoemd. Te vergeefs had ik mijn dogcartkoetsier trachten uit te duiden, dat ik de inrichting van Dr. Scheurer wilde bezoeken. Die naam was hem onbekend, doch nauwelijks had ik de bestemming van het hospitaal omschreven, of er kwam een glans in zijn oogen, en hij begreep mij. Het was de „Doctor toeloeng" (hulpdokter), de „Doctor kassian" (medelijdende dokter), dien ik zocht. Geen schooner getuigenis voor die stichting is denkbaar, dan dat van dien Javaanschen koetsier, die wist dat daar hulp werd verleend aan kranken, medelijden gevoeld werd voor en betoond werd aan allen die leden.

Reeds dadelijk zag ik daarvan de bewijzen, nog vóór ik het erf betrad

Hier volgen dan eenige beschrijvingen van Javanen, die de kliniek bezochten; waarna het verhaal aldus voortgaat (blz. 784):

.... Dien dag hadden er 83 van de kliniek gebruik gemaakt, welk aantal soms tot 132 stijgt. De zware zieken worden liefderijk opgenomen, waarbij de mannen van de vrouwen worden gescheiden. Er is plaats voor 100 kranken, doch steeds komt men plaatsen te kort.

Gesticht in 1897, ligt deze ziekeninrichting op een uitstekend gekozen terrein, in het vrije veld en toch niet te ver van de stad, met volop water en in een het gemoed tot rust stem mende omgeving. Op een fraai aangelegd erf, rijk met groen en heesters begroeid, staan en kele langwerpige gebouwen, ingericht voor 20 lijders, alle van een galerij voorzien, om den zieken het verblijf in de open lucht steeds mogelijk te maken. De rechtervleugel is voor de mannen, de linker voor de vrouwen; in het midden slaan goed ingerichte bad-, wasch-en andere gelegenheden, gemakkelijk te reinigen. Bij elke zaal behoort een isoleerkamer en een verblijf voor den oppasser of de oppasseres. Verder is er een operatiezaal, een sectie en doodenkamer, en een goed afgezonderd verblijf voor lijders aan besmettelijke ziekten. Een apotheek en laboratorium ontbreken er evenmin als behoorlijke verblijven voor het Europeesch en het Inlandsch personeel. Alles staat dicht bijeen en is gemakkelijk te berei ken voor ieder die er iets noodig heeft.

De ligging der zieken in de zalen en hun verpleging is uitmuntend. Zij worden goed verzorgd, liggen ruim en luchtig, en genieten er een zekere vrijheid, het beste middel om voor een Javaan het onaangename weg te nemen, dat er voor hem verbonden is aan de verple ging in een hospitaal. Voor de verpleging ook van meer gegoede Javanen is gezorgd, en zelfs Javanen uit den deftigen stand laten zich nu opnemen.

Eer men tot de oprichting overging, moest er zekerheid worden verkregen dat de Sultan van Djokdjakarta zich niet verzetten zou tegen de oprichting van dit hospitaal, in verband met den missionairen dienst; en daarvoor is in het contract van erfpacht, dat men noodig had voor het bouwterrein, gewaakt. Terwijl de Soesoehoenan van Solo weigerde een hospi taal van Christenen toe te laten, gaf de Sultan gretig toestemming, en stelde hij zelfs zijn eigen gesticht te Toengka, bestemd voor hulp aan zwaar gewonden en melaatschen, onder Europeesch toezicht.

De medische dienst wordt aan de minvermo gende patiënten gratis verstrekt, en meet tevens dienen om het Evangelie onder de bevolking ingang te doen vinden. Europea nen worden er niet dan bij hooge uitzondering toegelaten. De Regeering geeft een jaarlijksche subsidie van / 6000, en de rest moet bijeenkomen door particuliere bijdragen, die niet altijd even ruim vloeien, zoodat veel goeds ongedaan moet blijven. Te Krakal, bij de warme minerale bronnen aldaar, is in een oude pasangrahan een hulphospitaal opgericht rnet 25 bedden, onder toezicht van den zendeling Bakker, die voorloopige hulp kan verschaffen onder toezicht van Dr. Scheurer en Dr. Esser. Een subsidie van / 600 werd toegestaan.

De ontwerper van het plan, de spil waar alles om draait, is Dr. Scheurer, dien ik er ech­ ter tot mijn innig leedwezen niet aantrof; wegens ziekte was hij naar Holland moeten vertrekken. Doch in Dr. S. D. J. Esser, een zoon van den nobelen man, dien ik jaren geleden in Besoeki had leeren kennen, en met wien ik nog lang in briefwisseling was gebleven, vond ik een niet minder aangenamen en bekwamen gids. Scheurer behoort niet tot een bepaald zendingsgenootschap; hij is uitgezonden door het Bestuur der Gereformeerde Kerk in Nederland. Zijn weik is is niet de prediking van zijn geloof, noch de bekeering van den Inlander aan wien hij hulp verleent. Eerst wanneer de lijder genezen is, verwijst hij hem naar den Bijbel, en naar den God wiens zegen zijn werk deed slagen. Hij vindt steun in zijn vrouw, die zelfs te mi'iden van den meest afmattenden arbeid hem trouw ter zijde staat, en zouder wier medewerking hij nooit al de moeilijkheden van het begin had kunnen overwinnen. Naast hem staan, met Dr. Esser, twee Europeesche verpleegsters, daarvoor speciaal opgeleid. Dr. Scheurer heeft zich doen kennsn niet alleen als een practisch en liefdevol arts, doch cok als een degelijk kenner van het zoo moeilijk te doorgronden karakter van den Javaan, die vertrouwen stelt in den „man-die helpt" en die, wanneer hij ziet dat Dr. Scheurer eerst de hulp van zijn Toewan Allah heeft ingeroepen, zich met volle vertrouwen onderwerpt aan het operatiemes, waarvoor vroeger bijna allen zonder uitzondering bang waren Na vele jaren van zwaren arbeid en strijd tegen allerlei moeilijkheden, moest Dr. Scheurer in koelere klimaten herstel van gezondheid zoeken; en is de zoo omvangrijke taak, veel te zwaar voor zulk een beperkt personeel, aan den heer Esser opgedragen, die ze eveneens vol liefde en toewijding vervult.

Onder zijn leiding door de ziekenzaal wandelend, vernam ik eenige bijzonderheden

De hier volgende bijzonderheden over eenige ziekten overslaande, lezen we verder (blz. 786):

Ongelukken komen in de fabrieken nog al eens voor; nu eens wordt er een koelie door een drijfriem gepakt, of onder raderen verpletter.!, worden vingers afgesneden door de machines of ledematen verbrijzeld. De fabrikanten betalen geregeld een bijdrage van i/a et. per arbeider per maand, hebben dus een soort ziekteverzekering ingevoerd. Het bezoek van vrienden wordt vrij toegelaten; een enkele maal mag, wanneer de man erg „heimwee" naar zijn vrouw heeft, deze in het hospitaal verblijven. In het algemeen is er zooveel vrijheid aan de patiënten gelaten als dat in een hospitaal maar eenigszins mogelijk is, en wat liefderijke en zorgvolle verpleging betreft, die kan moeilijk ergens worden overtroffen.

Daar hier veel inwendige ziekten voorkomen, waarbij zooveel van de verpleging afhangt, worden de Inlandsche verpleegsters met de meeste zorg gekozen, en zorgvuldig opgeleid met de krachten waarover men beschikt. Zij leeren er tevens de kleintjes verzorgen, wat haar in later jaren van veel nut zal zijn, — een winst voor haarzelf en voor haar omgeving. Arbeid is er steeds genoeg voor allen, vooral wanneer een der verpleegsters door malaria wordt aangetast, wat kort voor mijn komst nog het geval was. Dan is er meer werk, meer waken en drukte voor al de overigen, vooral wanneer dat gedurende den maaltijd der suikerfabrieken voorkomt. De indruk dien men van deze Javaansche verpleegsters krijgt, is zonder eenig voorbehoud gunstig te noemen; waarschijnlijk behooren zij wel tot de éliie van haar volk, ook al is haar afkomst gering. Haar handigheid, gehoorzaamheid en toewijding worden dan ook door allen die met haar in aanraking kwamen, dankbaar erkend.

Nog een andere ontmoeting roerde mij diep. Links in den hoek van een der ziekenzalen zag ik achter een scherm, om hem aan het oog der andere lijders te onttrekken, een zwaar gewond man liggen. Eea vallende rotssteen had hem een deel van het hoofd verbrijzeld en akelig verminkt; het was pijnlijk om te zien. Men was juist bezig zijn wonden te verplegen en hem van bloed te reinigen; en een stap verder gaande, zag ik daar half verscholen achter het scherm, voor een tobbe vol bebloede doeken met een eveneens bebloede spons in de hand een jong Nederlandsch meisje staan, dat manmoedig haar. zenuwen beheerschte om van dezen bruinen lijder de sraaiten te verminderen. Dat edele meisje had in eigen land hoogen rang, eer en aanzien prijsgegeven, om hier de dorstigen te laven, de kranken te genezen, de wonden te heelen, trouw aan het Evangelie dat zij belijdt....

Welk een liefde sprak er uit haar woorden. „In den beginne vermoeit het de zenuwen, dat dagelijksch aanschouwen van steeds hernieuwd lijden; men deelt de smarten op het ziekbed geleden, en men is bedroefd wanneer de dood iemand wegneemt, dien men dag en nacht verpleegde, wiens vertrouwen men won, en die ons dan moet verlaten. Want men raakt gehecht aan dit kinderlijke volk en zoo gaarne willen wij hun toonen, dat in Christus geen verschil in ras, geen onderscheid in stand is; dat beschaving of onlwikkeling geen beletsel zijn om hen als menschen en broeders te behandelen." Geen hooghartig neerzien op den zoon van ander ras; hier spraken daden en woorden van liefde en van gehechtheid aan dat eeuwenlang vertrapte en verachte volk. Geen wonder, dat die beide „Zusters, " de dames Kuyper en Rutgers, de harten en het vertrouwen der Javanen hadden gewonnen, want wat ik van de eene zeide is ook in alle opzichten op de andere van toepassing. Ook zij had het woord verstaan: „neem uw kruis op en volg Mij". En in vreemde landen, ver van vrienden en magen, gingen die beide vrouwen haar jeugdig leven slijten aan het smartbed der kranken, om woorden van troost en hoop te spreken tot de stervenden. Zij leerden de schoone doch zoo moeilijke taal van het volk, aan welks welzijn zij met blijden moed en opgewektheid zooveel ten offer brachten.

Welke heerlijke gaven zijn er toch in een vrouwenhart verborgen; welk een voorrecht mag het heeten, om in onze eeuw vol materialisme en egoïsme, menschen te leeren kennen, wier geluk het is zich te geven aan anderen, en dezen, zoo mogelijk, te brengen tot het geloof dat hun zelf heil, kracht en vrede schenkt. Op zulke aanhangers mag het Christendom trotsch zijn; denzulken onthouden zelfs niet-geloovers den tol van hun eerbied niet.

Een man als Dr. Groneman, opgegroeid met het geslacht dat eenmaal Vogt en Mole-

schot aanbad, doch dat nu begint uit te sterven, heeft het werken dezer Christenen langen tijd van nabij kunnen aanschouwen. Hij legde getuigenis af van hoogen eerbied voor die mannen en vrouwen, „die niet de belangen van het eigen zelfzuchtig ik dienden, maar veeleer die van hun minder bc voorrechte medemenschen. Allen ontzeggen zich veel, haast alle levensgenot, om al hun krachten aan hun zieken te wijden; zij geven zich uit zuivere menschenliefde geheel en onverdeeld aan de eenmaal opgenomen taak"

.... „Zulk een streven, " gaat Dr. Groneman voort, „verdient onze bewondering, maar meer nog dan dat: onzen vollen steun".... Die woorden maak ik gaarne tot de mijne, en met een lichtstraal van hoop in mijn hart verliet ik ook dit oord van „dienende liefde".

Een goed, ja een edel werk wordt verricht zoowel in het Zendings Hospitaal te Modjo warno, als in de Toevlucht voor kazernekinderen te Magelang; in de Witte-Kruis-Kolonie te Salatiga, zoowel als in dit Petronella Hospitaal te Djokdja. Daar als hier leert men het Christendom kennen in zijn beste gedaante, voelt men, dat een vroom geloof van echt gehalte aan alle doen en laten ten grondslag ligt.

Zulk een getuigenis omtrent eene stichting van beslist Gereformeerd karakter, uit de pen van een schrijver, die bekend is als een der Socialistische v/oordvoerders en die dus zeker niet te verdenken is van blinde ingenomenheid met die stichting, mag voor hare vrienden wel verblijdend en opwekkend heeten. Ea het is dan tevens een gunstig getuigenis voor den schrijver zei ven, die blijkbaar de gave van waardeering nog niet heeft verloren. Dat hij hier die gave gebruikt heeft, en dit ook zoo treffend durft toonen, mag dan onzerzijds ook wel gewaardeerd worden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 mei 1903

De Heraut | 4 Pagina's

Een bezoek aan het zendingshospitaal te Jogja.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 mei 1903

De Heraut | 4 Pagina's