GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Het beeld des Onzienlijken Gods.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Het beeld des Onzienlijken Gods.”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dewelke is het beeld des onzienlijken Gods de eerst geborene aller creature. Col. I : 15.

God is een Geest, onze God is onzienlijk; maar toch openbaart die Onzienlijke zich met klimmende klaarheid. Si-hemerend door en achter het gordijn der Natuur; doorzichtiger in den naar zijn Beeld geschapen Mensch; en met volle klaarheid in Christus, die is het uitgedrukte beeld Zijner zelfstandigheid, het beeld des Onzienlijken Gods.

Beeld, niet beeltenis. Wat gebeeldhouwd is geeft meer dan wat in lijn en tint is afgebeeld ; het geeft de volle verschijning ; in marmer of metaal bootst het beeld den massieven levensvorm na. De beeltenis met stift of penseel geeft op haar beurt wat het koele, stugge marmer weigert uit te drukken, de levenswarmte, den zielegloed, de beweeglijke trekken ; maar het beeld is meer indrukwekkend, is overweldigend door machtiger werkelijkheid en bijna tastbaarheid.

Daarom spreekt de Schrift niet van de beeltenis, maar van het beeld van God, die onzienlijk is, en in die uitdrukking het beeld van God, trekt zich geheel de actie der religie saam. God geeft zijn beeld; de mensch verderft dat beeld; de mensch wil zelf een beeld van God maken; dat zelf willen maken van een beeld van God is bittere zonde; en in het eind klimt die zonde tot haar hoogste punt, als satan, als het beest, als de mensch der zonde, als de antichrist, zichzelven een beeld opricht, en voor dat beeld de aanbidding opeischt, die alleen toekomt aan „het uitge drukte beeld van Gods zelfstandigheid", d. i. aan den Christus.

Die openbaring van God in zijn beeld mag alzoo niet verstaan als figuurlijke uitdrukking, als overdrachtelijke taalvorm. Ze is integendeel bovennatuurlijke werkelijkheid. Vandaar het zeggen van Jezus tot Filippus: „Wie mij gezien heeft die heeft den Vader gezien", en vandaar de hope der heerlijkheid voor elk kind van God, dat ook hij eens den Christus zien zal gelijk hij is, en dat hij in dat zien van den verheerlijkten Christus God-zelf zal zien van aangezicht tot aangezicht. Niet Christus zien en daarna of daarnaast God zien, maar God zien in Christus.

De zonde heeft in den onwedergeboren mensch het beeld van God onkenbaar gemaakt. En nu geeft God in Christus, in één persoon, zijn volle beeld in voleinde klaarheid. En dit kon in onze menschelijke natuur, omdat de Zoon van eeuwigheid het beeld des Vaders was, en onze menschelijke natuur als door de schaduw van dat beeld uit het stof deze aarde was geformeerd.

Wie daarom staan blijft bij de openbaring Gods in de natuur, gedrukt als ze is door den vloek; of ook staan blijit bij de openbaring van het geestelijk wezen Gods in den mensch, gelijk hij dood is door de zonde; kan tot geen waarachtige kennisse Gods geraken, maar moet in afgoderij of valsche phüosophie vervallen.

„Niemand kent den Vader dan de Zoon, en wien het de Zoon wil openbaren."

Daarom blijft de Christus het middenpunt van onze Godsvereering. Niet alleen door wat hij sprak, door wat hij deed, door wat hij leed, maar door zijn persoon zelf. De glorie der apostelen ligt in wat ze gehoord, gezien en ge tast hebben van het Woord des levens.

Christus is niet maar de hoogste profeet onder de profeten, en het hoofd der apostelen, hij zelf is de persoonlijke belichaming van al wat in de heerlijkheid onzer religie ligt saam gevat. „In Hem woont de volheid der Godheid lichamelijk." Naar hem noemen we ons. In zijn naam is ons de zaligheid gegeven. Van zijn persoon en naam gaat de herbarende, delevenvernieuwende kracht uit, die de gedaante der wereld veranderd heeft. Alleen waar Hij wordt aangebeden, is waarachtig Christendom. Hij heerscht, niet enkel door de overlevering van wat hij eenmaal op aarde was, sprak, deed en onderging, maar door een reëele macht, die Hij nu nog, gezeten aan Gods rechterhand, uitoefent, op landen en natiën, op geslachten, gezinnen en personen. Voor hem of tegen hem, beslist o^xr den loop van 'swerelds historie, over de einduitkomst van ieders levensexistentie. Met hem zal de wereld zich in vrede verblijden, tegen hem gekeerd, zal ze beroerd worden, en beroerd blijven, tot ze of tot hem terugkeert, of in haar verzet tegen hem vergaat en zich den dood eet.

Alle pogen om de Christelijke religie te verwateren en van hem los te maken, of ook met philosophic en heidensche uitdenkselen te ver mengen, moet daarom tot geestelijken en zedelijken achteruitgang leiden.

Wie ook maar eenigszins den hoogen naam van Christus met dien van Buddha, Kongfutse of Mohammed op één lijn stelt of in één adem noemt, ondermijnt de Christelijke religie en alle religie, en daarmee de gelukkige ontwikkeling van ons menschelijk geslacht. Want dat alles voert af van de kennisse Gods, vervalscht de kennisse Gods, doet de echte kennisse Gods te loor gaan; en wijl God te kennen zelf het eeuwige leven is, hier en hiernamaals te genieten, is alle vervreemding van den Christus, alle omneveling van den naam van Christus, een zoeken niet van het leven, maar van den-dood.

Christus zoeken om uw zaligheid is het begin; maar wie verstaat wat zaligheid is, grijpt juist ter wille van die zaligheid in Christus de kennisse van zijn God.

Het is zoo, in Christus ligt uw waarborg, dat eens uw ziel van alle zonde rein zal zijn; de zekerheid dat geen zondeschuld u meer jagen zal; de belofte dat ge eens uw lichaam verheerlijkt terugontvangt; en niet minder de hope van inwoning in het Vaderhuis, van heilige vreugde in de zalen van het eeuwige licht, van een eindeloos samenzijn met al Gods heiligen; kortom, van een erfenis, u brengende wat geen oor ooit gehoord, geen oog ooit gezien heeft, of wat in geen menschenhatt ooit opklom.

En toch is dat'alles nog niet anders dan de luister van het paleis en van wie er mag bin nentreden, de stralenkrans die de zaligheid omringt. En de werkelijke zaligheid is en blijft, in God zelven te zoeken. Hem uw God te be zitten. Hem met doorziende kennisse te kennen, en met den levenden God in zalige aanbidding zielsgemeenschap te genieten, — dat en dataUeen is van alle eeuwige zaligheid de kern en pit.

En daarom is er zaligheid in Christus, èn omdat hij u van zonde verlost, èn omdat Hij u de erfenisse waarborgt onder de heiligen in het licht; maar toch, ten volle eerst is de zalig heid door u in Christus gegrepen, zoo ge in hem, als het Beeld des onzienlijken Gods, God zelven grijpt, en in die kennisse Gods, die van dat Beeld u toestraalt, indrinkt eeuwig leven.

Het is niet een zaligheid, die Christus u maar bereidt, die Hij u nader brengt, en waar I-Iij u eens binnenleidt, om dan, na voleinding van dat machtig werk, terug te treden. Neen, ook in het rijk der heerlijkheid zou er geen zaligheid zijn, zoo de Chriitus er niet eeuwiglijk was, als de gene in wien gij God zien, kennen en genie ten kondt.

Toch toeft dit niet tot ge in het Vaderhuis zijt binnengegaan.

Wel wordt daar eerst de kennisse Gods vol eind, maar hier reeds begint ze. We hebben niet maar een toezegging van toekomstige openbaring, maar een openbaring van God in Christus, die hier reeds onder ons bereik valt.

Het Beeld van God ligt op het Evangelieblad in Christus voor ons uitgeteekend. God is een geest, en de zelfopenbaring Gods in het eeuwige Woord ligt in het beschreven Woord voor ons uitgesproken.

Ook na zijn hemelvaart leeft Christus in dat Woord na, is met dat Woord de beeltenis van het Beeld Gods de wereld ingegaan, is zijn gestalte onder ons voortlevende, en zijn we, dank zij dat Woord, zoo met den persoon en de verschijning van den Christus vertrouwd, dat hij ons verzelschapt op onzen levensweg. Zoo als de Christus verkeerde onder zijn toenmalige omgeving, zoo brengt de verbeelding hem over in onze eigen omgeving, en passen we zijn woord van toen zóo op ons zelven over, dat het is of hij ons zelven toespreekt, vermaant, bezielt en troost.

Doch hierbij blijft het niet.

Er is van den Christus niet alleen een beeltenis in het Woord, maar er zijn ook van den Christus krachten en werkingen, invloeden uitge gaan, die zich als vonkend vuur van ziel op ziel hebben overgeplant, die vuur in den mensch hebben ontstoken, en alzoo een gloed van liefde, van heiligen zin, van geestelijke toewijding hebben doen ontbranden, die de eeuwen doorging en nog brandt, en ons, als we er in leven mogen, koestert en verwarmt, en als 't ware den levensadem van den Christus ons nabij brengt.

En dit alles is niet maar lijdelijk gevolg van zijn verschijning voor twintig eeuwen, maar wordt dag aan dag reëel door hem zelven ge voed en gesterkt, en dringt rechtstreeks uit den Christus op ons aan. Elke ziel die herboren wordt, elke heilige zin die in ons opkomt, alle goed werk waartoe we bekwaamd worden, het is al zijn werk door de wondere inwoning van den Heiligen Geest.

Hij zou komen om woning bij ons te maken, en hij is gekomen, en komt nóg, eiken dag en eiken nacht, om die inwoning in de gemeente zijner heiligen te bevestigen. Hij is ons geen onbekende, maar ook wij zijn hem geen vreemden. Hij kent en roept ons bij name, en schikt zich naar de nooden van elk hart.

Zoo dringt hij, die het Beeld des Onzienlijken Gods is, aldoor op ons aan, zet zijn eens begonnen werk in ons voort en doet door, eb en vloed heen, den oceaan van Gods grondelooze barmhartigheden steeds heerlijker voor ons schit teren.

Gewisselijk, er is kennisse Gods die wij van hem nemen en aan hem ontkenen; maar veel meer nog is er kennisse Gods die hij zelf ons toebrengt, in ons brengt en in het verborgene onzer ziel tot klaarheid doet komen.

Dit toch is het mystieke, dat hij die het Beeld des onzienlijken Gods is, ons dat beeld niet slechts toont, en ons door dat beeld niet slechts bekoort, maar dat beeld in ons zelven, in onzen eigen persoon, in onze eigen ziel uitbeitelt.

Er is gelijkvorraigmaking van ons eigen in nerlijk leven aan het innerlijk leven van den Christus, Zijn beeld drukt zich af in Gods heiligen.

En dit eerst is de hoogste kennisse Gods, die we op aarde bereiken kunnen, wanneer alzoo het beeld Gods in Christus het beeld Gods in onszelven vernieuwt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 september 1903

De Heraut | 4 Pagina's

„Het beeld des Onzienlijken Gods.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 september 1903

De Heraut | 4 Pagina's