GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ds. Zegers van Heemstede schrijft in het Nederlandsch Diakonaat het volgence over het rijke vereenigingsleven, dat zich in de Christelijke Kerk van onze dagen openbaart.

Hoe staat het met de gemeente van Christus in onzen tijd.

Bij de beantwoording van deze zeker, belangrijke vraag zorge men nu toch wel voor dit eene, dat men goed uit elkander houdt de gemeente van Christus en, wat men noemt, de kerk.

Verwart men deze beide, dan alleen zou men kunnen aanvaarden wat ik dezer dagen las: »De gemeente draagt thans hare heilige taak en roeping over aan allerlei vereenigingen of bijzondere personen, terwijl zij zichzelve van de tegenwoordige nooden niets aantrekt".

Maar is die tegenstelling: de gemeente en ver eenigingen, te handhaven ?

Mij komt het voor dat men wel kan zeggen: de kerk onthoudt zich in menig opzicht en vereenigingen doen wat de plicht der kerk is, maarniet: de gemeente laat haar werk aan vereenigingen over.

Is het niet juist de gemeente, die haar leven, haar »kracht« in die vereenigingen openbaart, deze te voorschijn riep en haar in stand houdt en uit breidt? -

Indien zij het niet is wie is het dan ?

Wat is de gemeente ?

Is rij niet de vereeniging van de levende, wijl door Christus levendgemaakte, geloovigen ? En is die vereeniging die gemeenschap, wel verre van te zijn een abstractie, wat zij voor velen schijnt te weien, niet een wezenlijk bestaande, levende en haar leven openbarende werkelijkheid : het lichaam van Christus, en als zoodanig en daarom de draag • ster van de geestelijke gaven, die de verheerlijkte Christus, het Hoofd der gemeente, in den Heiligen Geest heeft geschonken, toen Hij zelf de aarde verliet om terug te keeren daar, waar Hij te voren was ?

Is die gemeente niet de vereeniging van allen, die de Zone Gods uit het gansche menschelijke geslacht tot het eeuwige leven heeft uitverkoren ; de schare dier geloovigen, de overal is waar Jezus in waarheid wordt beleden ; het geestelijk lichaam, bestaande uit vele leden, van elk op geestelijke wijze, dus innig, met Hem, die het Hoofd van dat lichaam is, is verbonden ; het lichaam dat Hij bezielt, en alleen omdat Hij het bezielt, Zijn lichaam is; een levend lichaam, dat, wijl Hij het met zijn leven vervult, en het dus zijn leven leeft, te ge bruiken is voor zijn werk op aarde. De vergadering der geloovigen aldus, door den nauwsten bind met Christus verbonden; de eenheid, die de eenheid is, wijl aller harten door de liefde tot denzelfden Heer ook met elkander zijn verbonden, onafhankelijk van geboorte geslacht, nationaliteit of maatschappe lijken stand. De eenheid, die zich handhaaft ondanks alle uitwendige verschillen, ook leerstellige verschillen, die blijven zullen zoolang ons het vrije onderzoek der Heilige Schrift is gegund en er dus plaats blijfc %oor verschil van opvatten en ui drukken, van begrijpen en vormen, en zoolang al ons kennen en weten stukwerk blijft. Een verscheidenheid evenwel die volstrek-niet in strijd komt met wat het eigenlijke van dat lichaam uitmaakt, wijl achter den strijd der gedachten de wezenlijke eenheid des geestes staat, die wel de ware unie, maar geen uniformiteit is. Het hchaam, waarvan de leden zijn alle geloovigen, bij welk deel van de kerk zij zich ook hebben gevoegd, d i. tot welke kerk of welk kerkgenootschap zij behooren ; maar dan ook alleen de echte geloovigen in al die afdeelingen der kerk. Allen levende steenen aan het groote, grootsche gebouw, dat God zich voor de eeuwigheid in deze wereld optrekt, den tempel Gods, van welken Jezus Christus is de uiterste hoeksteen, die aan dat Gods gebouw vastheid geeft en duurzaamheid, terwijl elk dier levende s'eenen zijn eigen plaats heeftin dat gebouw en dus van dat gebouw een wezenlijk deel uitmaakt. De woonstede Gods; een huis, niet met handen gemaakt, niet door menschen in elkander gezet en door menschelijke insteUingen saamge houden. Allen kinderen van het groote gezin, het volk Gods, de gemeenschap van alle kinderen Gods over de heele wereld, welken naam zij ook dragen. De gemeente, de onzichtbare kerk, zooals de Hervormers haar noemden, maar daarom ook onderscheiden van al wat zienlijk is, ook hierin dat zij eeuwig is, want de dingen, die men ziet, zijn tijdelijk; slechts de dingen, die men niet ziet, zijn eeuwig 1

Verre er dus van verwijderd dat die gemeente zou zijn eene abstractie, wijl zij onzichtbaar is, is zij boven al het zichtbare, boven elke zichtbare, uitwendige eenheid verheven. Is al wat uitwendig is, bestemd om'te vergaan, de onzichtbare gemeen schap der geloovigen Heeft eeuwigheidsduur. Jezus Christus, Hijzelf de band, die allen verbindt en hen tot eene gemeenschap van broeders en zusters maakt. Is Hij niet de band ?

En die gemeente is het, die op aarde doet naar het voorbeeld van den Heer en die, door zijn liefde gedrongen, met innerlijke ontferming bewogen over de schare, het land doorgaat goeddoende, kranken helpende en het Evangelie verkondigende.

En nu is het ven-e van ons, te durven verzekeren dat allen, die in onzen tijd den arbeid der dienende liefde verrichten en daaraan belangstellend medewerken, positief geloovige mannen en vrouwen zijn, echte levende christenen. Maar dit mag toch aan genomen worden dat, wanneer iemand zoeken zou naar geloovigen, hij niet te vergeefs zou zoeken binnen de vereenigingen, die bestaan en de vrijwillig aanvaarde zaak verrichten, van te trachten te voorzien in al die stoffelijke en geestelijke nooden van allerlei armen, kranken en hulpbehoeven den, wier v/ezenlijke behoeften om vervulling roepen.

Die vereenigingen zijn eene heerlijke openbaring van het leven der gemeente van Christus en vormen met elkander een groote geestelijke macht. En dus, in plaats dat die gemeente zelve werkeloos, hare schoone roeping verzuimende, anderen het werk zou overlaten, is zij het juist, die de verschillende openbaring van menschelijke ellende en zonde in het oog heeft gevat en helpt waar te helpen valt.

Alles op aarde is onvolkomen. In de gemeente vertoonen zich allerlei verschijnselen van geestelijke krankheid en zwakheid. Ónder de geloovigen heerscht, helaas! veel wereldschgezindheiden hoogmoed en zelfzucht en liefdeloosheid. Wij betreuren het dat der wereld, ach! zooveel oorzaak gegeven wordt om de gemeente schouderophalend voorbij te gaan. Er is te weinig beslist belijden en te veel onheiligheid van leven. Maar toch, hoeveel ziektevormen, zich dan ook mogen voordoen, dood en dus machteloos is de gemeente niet. Schande over hem, die ondankbaar zou miskennen al het goede, dat van haar uitgaat: een overvloedig betoon van liefde in de werken der barmhartigheid.

Hou it men, gelijk wij boven zeiden, het onderscheid in het oog tusschen kerk en gemeente, dan moge er wellicht grond zijn voor de meening dat de eerste gelijk is aan een teringlijderes, machteloos en zwak, wier dagen geteld zijn, — in de gemeente is kracht. Vooral sedert eenige tientallen van jaren heeft de gemeente een heerlijke opleving doen zien. Er is gevoel van schuld en roeping; er is geloof, dat zich op allerlei wijze in liefde werkzaam toont. Zij trekt zich aan het lot van de kinderen des volks, wee; en, verwaarloosden, geval lenen, kranken, zenuwlijders, krankzinnigen, en is er aldoor op uit, de zorg, die zij tot het lichamelijk en geestelijk welzijn der hulpbehoevenden aanwendt, steeds beter en doeltreffender te maken. Zij heeft gepeild en peilt altijd door en altijd dieper de vreeselijke wonden, waaraan duizenden bij duizenden lijden, heeft die opengelegd, en ijvsrt met allerlei middelen voor de genezing ervan.

Er is in dat betoog zeker veel wat juist is.

Het christelijk gemeenschapsleven laat zich niet opsluiten binnen de enge grenzen van het kerkelijk instituut. De geloovigen hebben een veel omvangrijker roeping op elk terrein van het menschelijk leven, dan de geïnstitueerde kerk met haar ambten. Het particulier initiatief, de vrije associatie, het stichten van bonden en vereenigingen om de kracht van het christelijk leven tot openbaring te brengen is een rijke vrucht van de ontwikkeling van onzen tijd, die door geen Gereformeerde mag worden miskend.

Maar wel gaat ons bezwaar tegen tweeërlei in dit betoog.

Vooreerst hiertegen, dat Ds. Zegers door de tegenstelling gemeente en kerk op deze tweeerlei actie toe te passen, in strijd komt met de Schrift. De Schrift kent slechts één woord voor de geïnstitueerde kerk èn voor de vereeniging van alle geloovige leden; beide worden Ekklesia genoemd, wat bijons door^««^^«/e is overgezet. Ook ons spraakgebruik verzet zich tegen deze door Ds. Zegers bepleite nomen clatuur. Niemand denkt er aan, een particuliere zendingsvereeniging, een christelijk werkliedenverbond, een vereeniging tot verpleging van krankzinnigen een „gemeentelijke vereeniging'' te noemen, omdat deze bonden niet van het kerkelijk instituut, maar van de particuliere geloovigen uitgaan.

Maar veel ernstiger is ons tweede bezwaar, dat Ds. Zegers, allen-nadruk leggend op deze vrije georganiseerde christelijke actie, blijkbaar niets gevoelt voor de roeping der geïnstitueerde kerk. Dat ; ie kerk een arme teringlijderes is, doet er volgens hem toe minder, wanneer het vereenigings leven in de gemeente maar bloeit. Daarin ligt de grondfout van heel deze beweg'ng. De kerk. door Christus en de Apostelen gesticht met de hooge roeping om het woord zuiver te bedie nen, de tucht te handhaven, de zending te drijven, voor de nooden der armen en ellen digen te zorgen, telt nauwelijks meer mee, is de arme asschepoetster, die het vuile werk verrichten mag. Maar de christelijke vereenigingen, die voor een groot deel aan de kerk haar taak uit handen hebben genomen, daarbij aan geen belijdenis en tucht gebonden zijn, worden het centrum van het christelijk leven. Zoo wordt het instituut, docr Christus in het leven geroepen, veracht en de if4'< ? « stichting geprezen; het geloof maakt plaats voor de liefde, en de werkheiligheid vervangt de zuiverheid in belijdenis. Uit reactie tegen het Roomsch kerkisme wordt men Roomsch in de praktijk.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 januari 1904

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 januari 1904

De Heraut | 4 Pagina's