GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Dat Jezus Christus uit de dooden is opgewekt.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Dat Jezus Christus uit de dooden is opgewekt.”

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

[PAASCHFEEST.]

Houd in gedachtenis, dat Jezus Christus uit de dooden is opgewekt, welke is uil den zade Davids, naar mijn Evangelie. 2 Timotheus 2 : 8.

De Kerk van Christus gedenkt op haar Paaschfeest, dat Jezus Christus uit de dooden is opgewekt.

Zeker, iedere Rustdag doet ons gedenken, hoe eens op den eersten dag der week, Christus Jezus onze Zaligmaker van de dooden is opgestaan.

Zeker, een Christen, die innig leeft, gedenkt niet alleen op den Zondag en veel minder slechts alleen op Paschen, dat zijn Jezus is opgewekt en opgestaan.

Maar toch is het een goede gewoonte om één dag in het jaar meer bijzonder aan de overdenking van 'sHeeren verrijzenis te wijden; en hoe radicaal op het stuk van kerkelijke gewoonten ook, hebben onze Gereformeerde vaderen ten slotte toch met dit aloude gebruik niet gebroken, en bepaalt dan ook de Kerkenorde waaronder wij leven, dat: „de Gemeenten zullen onderhouden, beneffens den Sondag, ook den Christdag, Paasschen en Pinxtercn, met den navolgenden dag."

Voor wie voelt voor de katholiciteit der Kerk, gaat machtige bekoring uit van de gedachte, dat op Paaschzondag in de roomsche kathedralen en parochiekerken, in de aanzienlijke en de nederige bedehuizen van het veelkleurig protestantisme, als één blijde melodie met verschillende wijzigingen, het: „de Heere is waarlijk opgestaan!" weerklinkt.

Van het „ten derden dage wederom opgestaan van de dooden" — dat integreerend stuk van het algemeen christelijk Geloof in het apostolicum vervat — doet de Kerk dan, in door niets te schokken verzekerdheid, belijdenis tegenover de wereld.

De menschelijke meeningen wisselen, maar boven haar staat in onwankelbare vastheid het Geloof van Christus Kerk.

En, dat Jezus Christus uit de dooden is opgewekt het behoort wezenlijk tot het geheel der christelijke geloofsovertuiging. Een geloofsovertuiging, waarin deze voorstelling ontbreekt, verdient niet meer christelijk te heeten; en men is geen Christen meer, al draagt men ook den Christennaam, wanneer men niet meer gelooft aan het wonder van den Paaschmorgen.

Noch de mystiek van het vroom gevoel, noch de verteedering des harten, die zich als medegevoel in de practijk van een leven voor anderen uit, kan dat verhelpen. Indien de voorstelling van den uit den doode verrezen Christus niet meer past in uw bewustzijn, dan is uw bewustzijn verheidend.

Toen de eerste mare der wonderdadige opening van het wèl verzegelde graf door de soldaten, die het hadden moeten bewaken, in Jerusalem werd gebracht, heeft Jeruzalem, dat niet wilde gelooven, de leugen bedacht, dat Jezus' discipelen des nachts waren gekomen en hadden gestolen het lijk van den Meester, en dit woord is verbreid geworden bij de Joden tot op denhuidigen dag. (Matth. 28 : 11).

Toen-het eerste bericht, dat Jezus opgestaan was van de dooden, naar het bevel der engelen, die zij bij het graf hadden gezien, en nadat de levende Jezus zelf haar was ontmoet, door de vrouwen aan de elven en de anderen werd bekend gemaakt, heeft men het zelfs in dezen kring van geloovigen niet kunnen gelooven en schenen daar de woorden dezer vrouwen als ijdel geklap. (Lukas 24 : 11).

Toen het jonge Christendom zijn intocht in de oude wereld deed en Paulus op den Areopagus te Athene van den Man sprak, dien God uit de dooden had opgewekt, was deze voorstelling zóó zonderling voor, en zóó ten eenenmale in strijd met al wat was in het bewustzijn van het denkend deel der Grieksche natie, dat Athene het de moeite niet meer waard vond, naar zulk een dwaasheid verder te luisteren, en niet beter wist te doen, dan te spotten, toen het hoorde van „de opstanding der dooden." (Handelingen 17 : 32).

Maar de Christus triumfeert ook in de wereld van het menschelijk bewustzijn. Slechts weinige jaren na den eersten Paaschmorgen, komt een der beste typen van datzelfde Jerusalem dat niet wilde gelooven ; komt een van Jezus bitterste vijan­ den; de Parizeer en handlanger van het Joodsche Sanhedrin, Saulus van Tarsen, onder het zien van hemelsch licht en het hooren van hemelsche klanken, op den weg naar Damaskus tot de vaste overtuiging, dat Jezus Christus uit de doodeii is opgewekt.

En als nog tegen den avond van den eersten Paaschdag, door een tweetal uit den kring van Jezus' geloovigen van de ontsteltenis wordt gesproken, die in den morgen is gewekt door het verhaal der vrouwen omtrent het ledige graf en haar zeggen, dat zij een gezicht van engelen hadden gezien, die zeggen dat hij leeft; gesproken op een wijze, waaruit duidelijk blijkt, dat zij het niet kunnen gelooven; is de avond van dien dag niet voorbijgegaan, zonder dat in dezen kring de overtuiging was gevestigd, dat Jezus Christus uit de dooden is opgewekt.

En nog is de eerste eeuw der Christelijke jaartelling niet voorbij, of in de oude wereld vindt men overal dorpen en steden, waarin een kring van menschen, ten spijt van de ergernis of den spot hunner medeburgers, als hun vaste overtuiging uitspreken, dat Jezus Christus uit de dooden is opgewekt, en onder die menschen zijn ook denkers, voor wier Grieksch bewustzijn „de opstanding der dooden" vroeger een dwaasheid is geweest. \

Machtige bekoring gaat uit van de gedachte, dat de Kerk van Christus haar alle menschelijke meening overlevende belijdenis, dat Jezus Christus uit de dooden is opgewekt, als de volle, krachtige tonen, die de hooge torenklokken over een rumoerig stadsplein werpen, weer blij-ernstig doet hooren aan deze rumoerige wereld der twintigste eeuw.

Een bekoring des te machtiger, omdat het in de eeuw, die achter ons ligt, bij velen zoo allen schijn had, dat deze belijdenis in de .tegenwoordige eeuw niet meer zou worden vernomen.

Althans niet meer in de kringen van het veelkleurig protestantisme. Het getal van hen, die in deze kringen, bij het luiden der paaschklokken, „den grooten heiden" onder de dichters van het protestantsch Europa nazegden:

„de blijde boodschap hoor ik wel, maar ach 't geloof ontbreekt mij, " — werd met den dag grooter.

De bespiegelende wijsbegeerte, die met het openbaringsgeloof had gebroken en haar doodsvijand de proefondervindelijke natuurwetenschap, — die toen met behulp van het oude materialisme of de leer dat er niets dan stof is, u de wereld uit-en in elkaar zette, als een kind zijn legkaart, zoodat alle vragen hoe 't nu eigenlijk met de wereld in elkaar zat, met zeldzame zelfvoldoening schenen opgelost — die beiden hadden zich, als eens Herodus en Pilatus tegen Jezus, verbonden tegen het christelijk Geloof.

Onder al wat zeker was goldt wel allereerst, dat „wonderen" onmogelijk waren.

Het onderlinge verschil liep nu nog maar alleen over de vraag, of het protestansche Christendom moest omgezet in een Christendom zonder wonderen, dan wel of met alle religie en mitsdien ook met het Christendom moest worden gebroken.

Dan, als beiden van de opstanding der dooden hoorden, spotten zij.

Dat Jezus Christus uit de dooden is opgewekt, mocht nog voor waarheid gelden in den kring der geloovers, voor de „vrijzinnigheid" was de wederbezieling van het lijk van Jezus eenvoudig een dwaasheid.

En toen is met een ijver, welke aan dien van de mannen met „opgeklaarde denkbeelden" uit de i8e eeuw herinnert, het werk der „verlichting" begonnen. Het Geloof aan een openbaring moest ondermijnd; dat der „wonderen" als bijgeloof, als rudiment van een gansch verouderde wereldbeschouwing, vernietigd.

Ten deele is deze toeleg gelukt.

Om ons slechts tot ons land te bepalen, zijn hier werkelijk geheele streken door de „vrijzinnigheid" veroverd. Het Modernisme, in verbond met het „Nut" en de openbare School, heeft daar de groote meerderheid van het volk van den Bijbel vervreemd, met de wonderen leeren spotten en het den eenigen troost in leven en sterven ontnomen.

De dagen liggen nog niet zoo heel ver achter ons, dat in stads-en dorpskerken, op den Paaschmorgen, het in de Christelijke Kerk zonderlinge verschijnsel plaats greep, dat een dienaar des Woords een woord bracht, dat dienst moest doen om de christelijke hoorders te overtuigen, dat Jezus Christus uit de dooden niet was opgewekt. Een verschijnsel, dat dan weer het andere, in de Christelijke Kerk niet minder zonderlinge, te voorschijn riep, dat een dienaar des Woords op den Paaschmorgen een woord bracht, dat dienst moest doen om aan christelijke hoorders te bewijzen, dat het toch heusch wèl waar was. Een methode, die, hoe "goed ook bedoeld, vaak twijfel wekte waar eerst zekerheid was, en het elooven van menige ziel, waarin door Genade geloof was gtsKïoü\t, juist bemoeilijkte.

Maar de Christus triumfeert ook in de wereld van het menschelijk bewustzijn.

Over het ongeloof, dat daarin opkomt uit het onherboren hart dat niet wil gelooven, en dan of, gelijk eens Jerusalem, verstrikt is in P'arizeesche eigengerechtigheid of Sadduceeschen wereldzin, of, gelijk eens Athene bevangen is door een valsche wereldbeschouwing.

Over het zwak geloof, dat opkomt uit het herboren hart met zijn nog inwonende zonde van onverstand en traagheid om te gelooven al hetgeen de Profeten gesproken hebben (Luk. 24 : 25).

Zeker, de Christus bedient zich daarbij ook van den dienst der menschen.

Dat thans, aan het begin der eeuw, het zoo heel anders gekomen is, dan het eertijds den schijn had; dat met name ten onzent, in de protestantsche wereld, de bestrijders van de waarheid dat Jezus Christus van de dooden is opgewekt, al meer voor de belijders dier waarheid hebben plaats moeten maken; dat thans op den Paaschmorgen, het evangelie der Opstanding wordt verkondigd, ook daar waar het nog niet zoo heel lang geleden werd bestreden, — dat is een vrucht van den dienst der menschen.

Dat velen getrouw zijn gebleven aan het Geloof; dat de, vrijzinnigheid niet nog erger verwoesting heeft aangericht en dat zelfs op tal van „moderne" plaatsen in de laatste jaren een reactie is gekomen, — het heeft zijn naaste oorzaak in den strijd tegen ongeloof en revolutie; in den reformatorischen arbeid door separatie, evangelisatie en doleantie.

Maar heel deze strijd en arbeid der menschen zou vruchteloos zijn geweest indien de Christus ze niet in zijn dienst had willen gebruiken tot onderhouding, sterking en vernieuwing van het geloof; tot bescherming van zijn Kerk.

Dat thans, in 'den aanvang der twintigste eeuw weer vast staat in het bewustzijn van duizenden en nog eens duizenden onzer medeburgers, dat Jezus Christus uit de dooden is opgewekt; dat thans in ons goede Vaderland geen stad en bijkans geen dorp meer is zonder dat daar over dit feit, op den Paaschmorgen, een kring van geloovigen jubelt, is het werk van den Koning der Kerk waarvan Hem alleen de eere en de dank toekomt.

Want of dit feit al dan niet vaststaat in het bewustzijn der menschen, daaraan hangt zoo veel.

Een mensch toch, die ontkent, dat Jezus Christus is opgewekt uit de dooden mist den band zijner ziel aan de Schrift als Gods openbaring die hem dat zoo telkens en telkens betuigt. En waar deze band wordt gemist, moge het aan enkele naturen van hoog idealisme al gegeven zijn achter deze wereld nog de geestelijk-eeuwige te zien en voor deze te leven; de gewone mensch leeft, zonder het openbaringgeloof, niet anders dan voor deze wereld van het zinnelijkaardsche.

Een mensch, die onkent, dat Jezus Christus uit de dooden is opgewekt, omdat er in zijn bewustzijn geen plaats is voor de meer algemeene gedachte, dat de dooden worden opgewekt, iets wat hij alleen kan weten uit de Schrift, laat of het menschelijk leven met al zijn jammerlijke tegenstrijdigheden eindigen bij het graf en zal dan niet alleen missen in zijn sterven, maar mist nu reeds in zijn leven den eenigen troost, èf wel op het wankelend geloof eene toekomstige vergelding, dat ook aan de heidenen niet vreemd is, bouwt hij, met behulp zijner dichtende verbeelding "een vage hope op een schaduwachtig voortbestaan; een hope grootelij ks vermengd met de vreeze der beschaming.

En een mensch, die ontkent, dat Jezus Christus uit de dooden is opgewekt en dan meent, dat hij nog een christen is, misleidt zich zelf.

Want niet alleen staat hij dan buiten de christelijke denkwereld waarin het: „ten derde dage wederom opgestaan van de dooden". een der centrale gedachten is, maar ook aan zijn gemoedsleven en zijn zedelijkheid ontbreekt het eigenaardig christelijke.

Immers, niet de bewondering van het martelaarsheroïsme, die Jezus'sterven; maar de blijdschap van het arme zondaarshart, die Jezus' opstanding wekt, wijl God daarin heeft bewezen met zijn schuldverzoenend sterven te zijn voldaan, is de eigenaardig christelijke gemoedsaandoening.

En niet het willen van het goede, uit eigen kracht, en naar het voorbeeld van Jezus; maar het willen daarvan uit het geloof in den eens gestorven maar nu levenden Christus, die door zijn kracht het nieuwe leven werkte in de zijnen en daardoor hen eerst goed heeft gemaakt, is het eigenaardig christelijk-zedelijke.

En daarom voegt u, die gelooft aan de Schrift als Gods Openbaringen en dus weet, dat er nog een andere wereld is dan deze vergankelijke; en dus weet, dat de dooden zullen opgewekt worden en dat Jezus Christus uit de dooden opgewekt is, voor alles dank aan den Heere, die ook u met dat geloof heeft begenadigd, boven zoo velen voor wie de Schrift thans een dwaasheid is waar mee zij spotten, of een ergernis die zij willen wegruimen. Welkom zal u dan ook zijn het Paaschfeest als de tijd van blij gedenken, van bijzonder gedenken aan wat plaats greep in Jozefs hot.

Uw Borg was, na den Vrijdag-middag op zijn Kruis den vloekdood te zijn gestorven, onder de dooden.

Onder hen wier ziel van hun lichaam is gescheiden.

Zijn heilige menschelijke ziel was gebonden onder de smarten des doods (Hand. 2 : 24); zijn afgemarteld menschelijk lichaam, nog vóór de dag was gedaald en de Sabbath aanving, weggelegd in het rotsgraf in den hof.

Weer daalde de dag en Jezus bleef onder de dooden.

Maar, nog voor de zon over den eersten dag der week was opgegaan greep het plaats.

Daar, in het donkere graf, achter den grooten steen dien Jozef er voor had gewenteld en die door de Sanhedristen verzegeld was.

Daar heeft toen God Jezus opgewekt (Hand. 2 : 24)

Daar heeft Hij toen zijn menschelijk lichaam met zijn menschelijke ziel weer hereenigd.

Een wonder Gods, Die alleen wonderen doet.

Een zoo machtig wonder dat als jaren daarna, de heilige Apostel Paulus aan de Christenen in Efeze een denkbeeld wil geven van de uitnemende grootheid van Gods Kracht, hij ze heenwijst naar de werking der sterkte Zijner macht. Die Hij gewrocht heeft in Christus als Hij hem uit de dooden heeft opgewekt (Ef. i : 19 en 20).

En als Jezus Christus dus is opgewekt uit de dooden, staat hij op in zijn graf en dan komt ook weer, even als na de Verzoeking, een engel toe om hem te dienen; nu door voor hem af te wentelen den steen van zijn graf, zoodat hij als de levende kan uitgaan.

Dat Christus, die overgeleverd is om onze zonden, opgewekt is om onze rechtvaardigmaking (Rom. 4 : 25); uit de dooden is opgewekt, tot heerlijkheid des Vaders, opdat ook wij in nieuwheid des levens zouden wandelen (Rom. 6 : 4); uit de dooden opgewekt en de eersteling geworden dergenen die uitgeslapen zijn (i Cor. 15 : 20); ontslapen in hem, om in den dag zijner toekomst, gelijk eens hij op den eersten Paaschmorgen, tot een zaltge opstanding te komen en dan, gelijk eens hij, te kunnen zeggen: k ben dood geweest en zie ik ben levend in alle eeuwigheid (Openbaring 1:18); zie, dat is het rijke evangelie van den Paaschmorgen.

Dat alles moet ge gedenken op dezen dag van goede boodschap.

Én als gij dat doet zal er weer bij u zijn. vreugdeolie voor treurigheid over uw zonden, het gewaad des lofs voor een benauwde geest over uw schuld voor God, want gij weet, dat Hij de voldoening van Christus aan Zijn door u geschonden recht, heeft aangenomen. Zal er weer bij u zijn, onder de bange bevinding: k weet, dat in mij, dat is in mijn vleesch geen goed woont, een vertrouwend opzien zien tot den levenden Heiland, want gij weet, dat in hem is de bron van zedelijke kracht tot nieuwe gehoorzaamheid aan God. Zal er weer bij u wezen een verzoend zijn met het sterven dat immers, voor de in Christus ontslapenen, een doorgang is tot dat eeuwige leven waarin zij van stonde aan, [naar de ziel, een door de zonde niet meer gestoorde zaligheid bij Christus zullen genieten —en reeds tegenover de moeiten en het verdriet van dit vcrzondigd aardeleven is toch „met Christus te zijn zeer verre het beste" (Filippensen i : 23). Een doorgang is tot dat eeuwige leven dat tot nog rijker glorie zal worden opgevoerd ten dage van dien oogst, waarvan Christus de eersteling is, en waarin ook hun lichamen in onverderfelijkheid, in heerlijkheid en kracht zullen opgewekt worden; opgewekt tot de zalige opstanding van het leven naar sid en lichaam in een aldoor nieuwe vreugde wekkende Paradijsweelde ; als een onverliesbaar goed; op de nieuwe aarde waar gerechtigheid woont; waar „God zal zijn alles in allen" (i Cor. IS : 27).

Dit alles zal weer bij u zijn wanneer gij, die de gave des geloofs hebt ontvangen, op den Paaschdag gedenkt, dat Jezus Christus uit de dooden is opgewekt.

Maar bij dit alles kan nog iets komen en wel een zeldzame bemoediging in uw moeite en leed.

Wanneer toch de heilige Apostel Paulus in zijn gevangenschap te Rome, aan zijn leerling en vriend Timotheus schrijft: oud in gedachtenis, dat Jezus Christus uit de dooden is opgewekt, welke is uit den zade Davids, naar mijn Evangelie (2 Tim. 2:8), dan is dat bepaald om hem te bemoedigen bij zijn moeilijke taak waartoe hij, belast met de zorg voor de Kerk van Efeze, zich geroepen zag.

„Houd in gedachtenis Jezus Christus". Wijl het hier gaat om den mensch Jezus staat niet, als gewoonlijk, de ambtsnaam maar de persoonsnaam voorop. Houd in gedachtenis Jezus Christus en wel als „den uit de dooden opgewekte" en, om hem aan Jezus menschelijke afkomst te doen denken, voegt de Apostel, waar hij dit aan Timotheus toeroept er bij, „uit het zaad van David", terwijl hij met zijn „naar mijn Evangelie" kennelijk heenwijst naar het evangelie der dwaalleeraars, die öf de opstanding of de waarachtige menschheid van Jezus ontkennen.

Dat nu Timotheus, om in zijn zwaren arbeid en moeilijke levensomstandigheden den moed niet te verliezen, Jezus Christus als den uit de dooden opgewekte moet gedenken, kan toch waarlijk niet alleen bedoelen bij hem de gedachte te wekken, dat naar analogie of overeenkomst van wat eens bij Jezus plaats greep, het ook bij hem eens tot overwinning na strijd, tot heerlijkheid na lijden zal komen. Neen, de zin van Paulus bemoedigend woord ligt veel dieper.

Wij menschen gedenken aan onze dooden maar missen daarbij alle gegevens om ze ons voor te stellen in het tegenwoordige. Wij weten alleen dat dat ze zijn en dat zij, waar zij in Christus ontsliepen bij hem in zaligheid genieten. Maar wij kunnen ze ons in hun tegenwoordig bestaan niet voorstellen, want zij bestaan nu niet als menschen, immers een „mensch" bestaat in de eenheid van ziel èn lichaam en zij bestaan nu als van hun lichaam gescheiden zielen.

Wij menschen hebben onze dooden lief. Maar die liefde kan zich niet anders uiten dan in piëteit, in eerbied voor wat zij bij hun leven zijn geweest, en hebben gewild en gedaan en onze nagedachtenis bestaat dan ook in ons herinneren; ons weer voorstellen van hun voetstappen, die we eens hoorden, van hun hand, die de onze eens drukte, van hun oog, waarin het onze eens staarde, van hun hart dat in liefde voor ons klopte.

Van een verkeer, een omgang tusschen ons en onze dooden is dan ook geen sprake.

Want zij hebben geen oor om te luisteren naar onze vragen en geen mond om er op te antwoorden en geen oog om ons te zien, immers hun lichaam als het medium, het middel van het verkeer tnsschen mensch en mensch ontbreekt, en zelfs alle poging om tot een verkeer met hen te geraken, gelijk in de heidenwereld met haar „animisme" en „dienst der vóórvaderen" engelijk thans in de gekerstende wereld weer in het „spiritualisme", — is, als „vragen van de dooden" den Heere een gruwel.

Alle verkeer met onze in Christus ontslapenen toeft dan ook, als gemeenschap der zielen tusschen de, in ongestoorde zaligheid, in het bundelke bij den Heere ingebondene levenden, tot na ons sterven en als menschelijke gemeenschap tot den dag hunner en onzer zalige opstanding.

Maar heel anders nu dan met alle andere gestorvenen is het met uw Jezus.

Hem moet gij met de vrouwen bij het graf, nimmer zoeken onder de dooden (Luk. 24 : s), want hij is de Levende, de uit de dooden opgewekte, de nu reeds in de eenheid van ziel en lichaam bestaande mensch.

En dat nu is de zin van Paulus bemoedigend woord.

Want te denken aan Jezus als den mensch, dien gij niet hebt gezien en nochtans liefhebt; in welke gij nu, hoewel hem niet ziende, maar geloovende u verheugt met eene onuitsprekelijke en heerlijke vreugde. (i Petri 1:8) is zoo bemoedigend onder de smarten en het leed des levens.

Hem kunt gij liefhebben met een liefde, die zich richt niet alleen op wat hij als

mensch voor u is geweest, maar ook op wat hij als mensch voor u is. Hij heeft u lief en voor u klopt zijn hart en uw zuchten en vragen beluistert zijn oor, en uw lijden ziet zijn oog en tot u spreekt en voor u bidt zijn mond, en voor u open is zijn hand.

Want al is Jezus als mensch, met eere en heerlijkheid gekroond, thans in den hemel en gij op de aarde, als de waarachtige en eenige God is Hij, door de inwoning des Heiligen Geestes, in uw zielen maakt dus mogelijk den innigen omgang, het verborgen verkeer tusschen hem en u.

En in dat verkeer met uw barmhartige Hoogepriester ligt zoo rijke bron van levensmoed.

Zij ook deze weer bij u als gij op Paschen gedenkt, dat Jezus Christus uit de dooden is opgewekt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 april 1904

De Heraut | 4 Pagina's

„Dat Jezus Christus uit de dooden is opgewekt.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 april 1904

De Heraut | 4 Pagina's