GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEE WEGEN.

IX.

IN VERKEERD GEZELSCHAP.

Toen Gillis den volgenden middag op het kantoor zat, kreeg hij de boodschap, dat een heer en dame hem wenschten te spreken. Een oogenblik later traden die twee het kantoor binnen.

’t Waren deftige lieden. De heer had een echt militaire houding; de dame zag er recht vriendelijk uit. De eerste begon met zich bekend te maken, als den vader van den jongen man, wiens leven gisteren door Gillis was gered geworden. Gillis herinnerde zich nu, dat hij bij 't naar huis gaan, op een - e raag van den drenkeling, gezegd had wie hij was. Vader en moeder beide zeiden den jongeling hartelijk dank, doch Gillis sprak eenvoudig:

„Och, 't had niets te beduiden. Wat die redding betreft, 't was maar een oogenblik werk voor mij."

„Best mogelijk, " antwoordde de heer, „maar toch zou mijn zoon zonder u waarschijnlijk zijn verdronken, en dat

„Ja daar mag ik niet aan denken, " sprak de dame. „We zijn u, mijnheer Schravers, wezenlijk allen dank schuldig."

’t Was Gillis vreemd, „mijnheer" genoemd te worden, althans door zulke aanzienlijke lieden. Hij kleurde even en zei toen:

„De Heere heeft het zoo bestuurd, mevrouw. Ik heb er Hem voor gedankt."

De heer en de dame keken elkaar eens aan. 't Was of ze dat gezegde vreemd vonden voor een jong mensch. Doch ze wachtten zich wel, daarvan iets te laten merken. Ze vertelden Gillis, dat hun zoon werd opgeleid voor een betrekking in 's lands dienst, en weldra naar Den Haag dacht te vertrekken. „Hij is heel knap, " zei mevrouw, „maar doet wel eens dolle dingen. Nu daar is hij jong voor, niet waar mijnheer Schravers? "

Gillis wist niet recht wat te antwoorden. Hij was blij toen de bezoekers heen gingen, na hem dringend uigenoodigd te hebben, hen spoedig eens te komen bezoeken. Onze vriend gevoelde niet veel lust, aan dien wensch te voldoen. Hij was eenvoudig opgevoed en bovendien had hij al aanstonds bespeurd dat de bezoekers, hoe vriendelijk en dankbaar ook, toch er volstrekt niet aan dachten God allereerst te danken, die hun zoon voor den dood bewaard had. En dat vond Gillis te meer verkeerd, daar, gelijk hem ook verteld was, het onge mensch, geheel onnoodig en op vrij roekelooze wijs zich gewaagd had, als om te toonen: wat een ander kan, kan ik ook wel.

Doch twee dagen later kreeg onze vriend tot zijn niet geringe verrassing een pak, waarin een groot prachtig boekwerk bleek te zitten, dat een beschrijving bevatte van de voornaamste landen en steden in Europa, en met schoone platen was gesierd. Zoowel Gillis als zijn moeder stonden er van opgetogen, 't Was een geschenk, dat zeker een vijftig gulden kostte. Want mooie boeken waren toen heel wat duurder dan thans. Trouwens ze duurden ook langer. - Zoo was het met vele dingen.

Onze vriend begon nu eenigszins anders te denken, Het zou thans oubeleefd zijn geweest.

niet althans even te gaan bedanken. En zoo stapte hij dan op een goeden dag naar het groote heerenhuis, op de Oudegracht, waar hij zijn moest, en liet zich door den knecht aandienen.

Weer werd onze vriend gul en hartelijk ontvangen. Weer ook stond hij wat verlegen, ditmaal bij zooveel pracht als hij hier aanschouwde. De heer des huizes, die vroeger een hoogen post als overste in het leger had bekleed, was blijkbaar een zeer vermogend man, die dit ook in alles liet merken. Gillis die niet aan weelde gewoon was, en te Amsterdam bij zijn patroon zelden veel meer dan het kantoor had gezien, stond verbaasd over hetgeen hij aanschouwde.

Wiebold, de jonge man, dien hij gered had, zag er nu geheel anders uit, dan toen hij uit de sloot was opgevischt. Hij droeg een fraai pak in verschillende kleuren, naar den smaak van dien tijd, toen er in de kleeding vrij wat meer afwisseling en levendigheid was dan nu, al begonnen toen ook drachten in zwang te ko men, die wel beschouwd, bespottelijk waren. Trouwens die zijn er altijd geweest. Denkt maar eens aan de zoogenaamde „hoepelrokken" der dames uit den ouden tijd; een rijtuig was met één zoo opgeblazen dame net vol. Toch is die zotte dracht, nu een veertig jaar geleden, weer een tijd lang in de mode geweest, gelijk de ouders van ettelijke lezers zich nog wel zullen herinneren.

Maar overigens was de kleeding toen mooier — maar ook »if«/duurder dan thans. Als ge dat eerste eens goed wilt zien, ga dan eens een museum bezoeken, waar op oude schilderijen groepen van mannen en vrouwen uit gegoeden stand zijn voorgesteld. Er is kleur, afwisseling, leven. Als we nu eens b.v. een vergadering van bestuurders van een genootschap afbeeldden, wat zou men te zien krijgen? Wel een aantal heeren, allen in het zwart of in tamelijk eenkleurige stoffen gekleed. Mooi is het niet bepaald. Doch we betalen thans voor een pak kleeren, zeker ook vijf of zes maal minder dan onze vaderen, en daarbij kostte het destijds verbazend veel tijd eer men 's morgens behoorlijk in de kleeren was. Vooral de dames besteedden daaraan — ook nu nog wel — vele uren, en iemand zei terecht eens tot zulk een vrouw, Idie den halven dag noodig had om zich op te schikken: „Zie zoo, al klaar. De galei is weer opgetuigd.”

Wiebold was, dit merkte Gillis al spoedig, een vroolijk heer, die alles even luchtig opnam, als het ongeval dat hem overkomen was. Toen Gillis al pratend, terwijl er een glas wijn werd geschonken, vertelde hoe hij den dag doorbracht, en zooveel mogelijk zijns vaders plaats innam, zei de huisvader:

„Dat is braaf gehandeld van u; " maar Wiebold liet er op volgen:

„Dat zal u toch wel eens vervelen, niet waar? Gaat ge nooit eens uit? ”

„Ik wandel genoeg, " zei Gillis, „soms meer dan mij lief is. Maar uitgaan, daar komt anders niet van. Moeder heeft ook liever dat ik thuis ben. Zondags gaan we natuurlijk samen naar de kerk en...."

Er kwam een spotachtige trek op het gezicht van Wiebold, maar zijn moeder wierp hem een blik toe, om hem te beduiden, dat hij zich tegenover den gast beleefd had te gedragen.

„’t Is zeker goed, dat we onzen Schepper eeren, mijnheer Schravers, " zei de dame, „maar ziet u, men mag zich toch ook wel eens ontspannen.”

Hoe dat dan gaan moest, zei de huisvrouw niet en Gillis wist het ook niet. Doch Wiebold sprak:

„Als u lust hebt, kom dan nog eens terug. Er schiet toch wel een oogenblikje over nu en dan. U hebt mij een grooten dienst bewezen, ik mag het wel met een plezier vergelden.”

Met een hoofd vol gedachten keerde Gillis huiswaarts. Hij had, eigenlijk voor 't eerst, met een omgeving als deze kennis gemaakt.

We zullen zien wat het uitwerkte.

CORRESPONDENTIE.

G. v. V. te An. Een weinig geduld; dan zal het wel gaan.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 september 1905

De Heraut | 6 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 september 1905

De Heraut | 6 Pagina's