GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Pro Rege.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pro Rege.

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE REEKS.

VIII.

En Jezus, bij hen komende, sprak tot hen, zeggende: Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde. Matth. 28 : I8.

Zoo is Jezus Christus dan de Koning van zijn eigen volk, het Hoofd der gemeente, welke is zijn Lichaam, in beeldspraak door hem zelven aldus uitgedrukt: „Ik ben de Wijnstok, en gij zijt de ranken, " of ook weergegeven door het beeld van den Herder met de schapen zijner kudde. In dezen band van Koning en volk, van Hoofd en lichaam, van Wijnstok en ranken, van Herder en sdhapen, ligt het middenpunt van Jezus hooge waardigheid. Doordien echter deze band begint met zuiver geestelijk te zijn, is het aan meer dan één overkomen, dat hij dit alles slechts in overdracktelijken zin opvatte, als werd er niet anders mee gezegd, dan dat de Christus door zijn Geest zekeren invloed uitoefent op het hart van wie hem ais zijn Heiland erkent. Zelfs zijn er niet weinigen, die de beteekenis van dezen band zoo ordinair maken, dat Jezus' invloed op het hart der zijnen dan weer bijna gelijksoortig wordt genomen met den invloed, dien de ééne mensch op den anderen kan uitoefenen; alleen in graad iets hooger. Die invloed van Jezus' Geest op den geest der zijnen uitgaande, strekt dan om hun geloof te bevestigen, hun hope te verhelderen, en den gloed der liefde in hen brandende te houden. En. deze geestelijke en zedelijke uitwerking, zoo waant men, wordt dan g-enaamd „Jszus' Koningschap over ons hart", en de rijkere atmosfeer, die hieruit opkomt, wordt beeldspreukig als „het Koninkrijk der hemelen" aangediend. Iets waaruit volgt, dat men op het standpunt van wie zoo oordeelt, dan ook veilig al deze overdrachtelqke titels van Koning en Hoofd kan laten glippen. Het zijn, aldus bezien, toch niet anders dan zinledige namen. De Gemeente heeft er toch niet aan. Waarom dan die doodgeloopen namen niet afgeschaft, en duidelijk, kort en eenvoudig gesproken van Jezus' invloed, d. i. ]QZ\IS geestelijken invloed ophethart van wie hem belijdt? Dan valt alle mystiek weg. Dan spreekt ge van den invloed van Jezus voorbeeld, van den invloed van zij'n woord, en van den invloed die van de door hem in het leven geroepen vereeniging, kerk genaamd, op de wereld, en bij zonderlijk vooral op zijn belijders, is uitgegaan. Doch dan, ge gevoelt het, is het Koningschap van Jezus ook met voorbedachten rade te niet gedaan, en juist hiertegen staat ons protest. Dat is tegen de Schrift, dajt is tegen Jezus zelf ingaan, het is het opsmelten van het hoog heilige in de smeltkroes van de ordinaire zedelijkheidsbegrippen der rationalisecrende wereld.

Niet onze moderne zedeleeraars, maar Jezus zelf en zijn apostelen moeten ons leeren, welk begrip we ons van zijn Koningschap hebben te vormen, opdat het beantwoorde aan de werkelijkheid; en gaan we bijhen ter school, dan blijkt terstond duidelijk en zonneklaar, dat er in Jezus' Koningschap nog van heel iets anders dan van zedelijkgeestelijken invloed; dat er van macht, van gezag, van overhoogheid sprake is, en van die macht zelfs in bijna onbegrensde mate. Het eerst trad dit in het licht in Jezus' doemvonnisover Kapernaüm.Dat doemvonnis luidde: „Gij Kapernaüm, gij die tot den hemel toe verhoogd waart, gij zult tot de hel toe nedergestooten worden." Hierin nu ligt tweeërlei: i". dat Jezus' driejarig verblijf te Kapernaüm, door hem zelven wordt aangeduid als een „verhoogd zijn ten hemel, " en 2". dat Jezus bevoegdheid bezat om zulk een onherroepelijk vonnis over deze stad uit te spreken. Een vonnis, dat nu reeds aan Kapernaüm vervuld is, want het is geheel van den aardbodem verdwenen. Het bestaat niet meer. Zulk een ontzettende verklaring nu gaat het perk van wat een geestelijk voorganger, zedeleeraar en godsdienststichter zeggen kon, ten eenenmale te buiten. Wie als geestelijk voorganger of zedeleeraar of godsdienststichter, aldus zich zelven op den voorgrond stelde, dat hij zijn inwoning in deze of gene stad, voor die plaats een eere noemde, waardoor ze „tot den hemel toe verhoogd was, " zou reeds door dat ééne zeggen toonen, zedelijk zichzelf in hoogmoed te verlagen. En wie, omdat zulk een stad zijn hoogheid niet wilde erkennen, over haar 't vonnis sloeg, dat ze deswege tot de hel toe zou werden nedergestooten, zou voor krankzinnig worden aangezien. Lees daarom over zulke sterke uitspraken van Jezus nooit heen. Het zijn uitspraken die niemand hem ooit op de lippen zou hebben gelegd. Het zijn uitspraken, die het merk van echtheid, in haar algeheele afwijking van het gewone, met zich brengen. En het zijn uitspraken, waarin het zelfbewustzijn van Jezus naar voren treedt, als van Eén bekleed met een macht en waardigheid, die alle hoogheid en majesteit van aardsche vorsten verre te boven gaat. Maar hierbij bleef het niet. Jezus dorst er bij voegen: „Ik zeg u, dat het den lande van Sodom verdragelijker zal zijn, in den dag des oordeels, dan ulieden, inwoners van Kapernaüm." Nu staat de zonde van Sodom heel de Schrift door als de grootste gruwel gebrandmerkt, en gelukkig mag er bijgevoegd, dat de zedelijke publieke opinie nog altoos op Sodom terugwijst als op de stad, waar de menschelijke zelfverlaging het verst was doorgegaan. Maar, eilieve, wat wilt ge ons dan Jezus Koninklijke macht aanprediken als een louter geestelijk en zedelijk overwicht. Of wat acht ge wel, dat den zedepreker onder ons zou wachten die zich zelven zóó hoog dorst verheffen, dat het over zijn lippen kwam: Vervallen in de zonde van Sodom, is minder erg, dan dat ge mij verwerpen durft. En toch, dat, en niets minder, heeft Jezus, uw heilige Jezus gezegd.

Jezus zelf is dan ook blijkbaar een oogen. blik onder den indruk geweest van het alle verhoudingen omkeerende effect, dat zijn krasse uitspraak over Kapernaüm op het publiek waaronder hij verkeerde, maken moest. Zoo sterk zelfs drong de scherpe tegenstelling tusschen de gewone zedelijke opvatting van wie in Israel den toon aangaven, en tusschen de door hem mst zijn uitspraken over Kapernaüm ingenomen positie, zich aan hem op, dat, blijkens het verhaal, Jezus heil zocht voor het benauwende dat hier in lag, door zijn ziel tot zijn Vader op te heffen, zeggende: „Ik dank u. Vader, Heere des hemels en der aaide dat Gij deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen hebt, en hebt ze aan de kinderkens, aan de eenvoudigen die mij volgen, geopenbaard." Zielkundig verklaart zich de samenhang van dit gebed met zijn doemvonnis over Kapernaüm van zelf. Wat Jezus over Kapernaüm had uitgesproken, druischte ten eenenmale in tegen de aangenomen zedelijkheidsbegrippen. Het was gesproken uit een hoogere orde, uit die orde, die niet het aardsche leven op zich zelf neemt, maar aarde en hemel saamvat, en naar hoogere, heiliger ordinantie rekent. Tegenover die ordinantie nu stonden de leeringen en zedelijke vermaningen van de wijzen en verstandigen dezer wereld lijnrecht over, en het waren alleen de kinderkens, d. i. de eenvoudigen die hem aanhingen, die in deze hoogere ordinantien, zonder geërgerd te worden, konden inleven. Van daar dat Jezus zijn Vader hier aanroept als „Heere des Hemels en der aarde", wat op die hoogere ordinantie heenwrjst, en daarop scherp tegenover elkaar stelt de zedelijke en geestelijke voorgangers in het gewone leven, „de wijzen en verstandigen, " en die ontbloote en daarom openstaande gemoederen, die zich aan hem ontsloten, hier aangeduid met den naam van kinderkens. Om nog duidelijker te doen uitkomen, dat hier van hoogere ordinantien sprake was, voegt Jezus er zelfs bij: „Ja, Vader, want alzoo is geweest het welbehagen voor U."

Deze zielsverheffing tot zijn Vader was blijkbaar niet in stilte en niet in hst verborgen gefluisterd, maar in geestelijke vervoeriniT; voor het oor van zijn jongeren uitgesproken. Hoe zou ze ons anders in het Evangelie kunnen bericht zijn ? En nu laat Jezus het hier niet bij, maar zich tot zijn jongeren wendende, komt hij nu tot deze allesbeslissende uitspraak: „Alle dingen zijn mij overgegeven van mijn Vader." Zija doemvonnis over Kapernaüm, omdat haar inwoners hem verworpen hadden, was alzoo niet maar een verwachting, dat 't zoo gaan zou; niet slechts een profetie dat. het zoo komen zou; maar een rechterlijk vonnis, gesproken door wie macht had om alaoo te vonnissen; want zijns was die macht, hem waren alle dingen overgegeven van den Vader. En als om het verrassende dat hierin voor zijn jongeren lag, nog nader toe te lichten, wijst Jezus nu op zijn geheel eenige positie. „Niemand kent den Zoon dan de Vader, noch iemand kent den Vader dan de Zoon, en wien het de Zoon wil openbaren." Het gaat hier om de verklaring niet van het Goddelijk mysterie, maar van zi/n macht, waardoor hij tot het vellen van zulk een doemvonnis gerechtigd was. Dit nu konden de lieden in Kapernaüm, dat konden zelfs zijn jongeren niet verstaan. Zijn wondere macht is van dien aard, dat alleen de Vader die kent, want onder menschen verstaat niemand wie de Zoon is. Niet een eenig creatuur, alleen de Vader kent den Zoon. En hiermede nu hangt 't saam, dat ook niemand den Vader kent dan de Zoon, en j dat alleen hij, die van den Zoon leeren wil, wat de Vader en wat diens ordinantien zijn, in het mysterie van hemel en aarde kan worden ingeleid. Op dit m^'^terie van de ordinantien der hoogere orde, dié hemel en aarde omvat, komt Jezus dan ook in het slot terug. Er is tweeërlei geestelijk juk. Dat van de wijze en verstandige wereld, die aan de lieden een juk oplegt, dat ze neerdrukt en waaronder ze gebogen gaan, en daartegenover staat |iet juk der hoogere ordinantien, dat ruste brengt en de ziel doet opleven. Van daar dat vlak naast het voönis van Kapernaüm, dat hem verwierp, deze oproep te lezen staat: „Komt tot mij, gij allen die vermoeid en beladen zijt, en ik zal u rust geven, want mijnjuk is zacht, en mijn last is licht."

Deze uitspraak over Kapernaüm is, in haar samenhang genomen, voor Jezus Koningschap dan ook een der gewichtigste uitspraken, die het Evangelie ons biedt. Hier wordt niet van den naam of van den titel van Koning gehandeld. Men moet daarom de woorden: „Alle dingen zijn mij overgegeven, " niet los en opzichzelfnemen, wat van enkel van buiten leeren van teksten zoo licht het gevolg is. Deze allesbeslissende uitspraak, dat alle dingen hem zijn overgegeven, moet in verband worden genomen met wat over Kapernaüm voorafgaat, en over het tweeerlei juk onmiddellijk volgt. Er ligt een openbaring van koninklijke autoriteit en koninklijke macht in, die èn de autoriteit èn die macht rechtstreeks aan zijn persoon op een wijze bindt, die alle vergelijking van Jezus met andere zedeleeraars, geestelijke op wekkers en godsdienststichters ten eenenmale afsnijdt. Er treedt een andere wereld, een andere en hoogere orde mee aan het licht. Er ligt de teekening in van een ander Rijk, dat van het rijk der wereld geheel onderscheiden is. De deur wordt hier geor)en4^ die u zeer van verre een inzicht gunt in een rijk der hemelen, dat tegen het rijk der aarde overstaat, en toch komt om ook die aarde te beheerschen, ea dat rijk nu is „het koninkrijk der hemelen", waarin, krachtens hetgeen Jezus hier zelf betuigt, niemand anders dan hij als de Koning denkbaar is.

Deze betuiging van Jezus, dat hem alle dingen van den Vader zijn gegeven, staat bovendien niet alleen. Ze komt, in gewijzigden vorm en in ander verband, herhaaldelijk voor. Reeds Johannes dèDooperhad verklaard: De Vader heeft den Zoon lief en heeft alle dingen in zijn hand gegeven" (Johannes 3 : 35); en Jezus zelf herhaalde hetgeen hij ter gelegenheid van het doemvonnis over Kapernaüm sprak, nog drie malen. De eerste maal bij Bethesda, toen hij betuigde: De Vader heefC mij macht gegeven ook gericht te houden, " en dat niet omdat hij de Zone Gods was, neen, er staat uitdrukkelijk bij, „omdat hij des menschen Zoon is." Geheel deze aanstelling nu van Jezus als Rechter, om eens allen die in de graven zijn, te oordeelen, valt saam met wat hij bij Kapernaüm uitsprak, dat hem alle dingen zijn overgegeven. Uit die verleende overhoogheid over alle dingen, vloeit zijn rechterlijke volmacht voort, en het is die rechterlijke macht, die hier het sterkst uitkomt. Hiermede toch wordt de macht van Jezus' Koningschap onmiddellijk uit den kring der zijnen uitgebreid over alle ziel. Nu zijn wij gewend aan een rechterlijke macht, die naast het koningschap zekere zelfstandige plaats inneemt. Onnadenkende leeraars in het staatsrecht hebben zelfs de leer verkondigd, dat de souvereiniteit niet één is, maar in drie stukken uiteenvalt, en dat een van die drie stukken is de rechterlijke macht. Die averechtsche leer is ook onder veel Christenen doorgedrongen, en dit brengt te weeg, dat ze ook in Jezus het rechtstréeksche verband tusschen zijnRechterlijke macht en zijn Koningschap niet meer voelen. In de dagen waarin Jezus sprak, en vooral in Israel, was dit ondenkbaar. De koningen hadden zelve toen de rechterlijke macht in handen. Salomo's eerste gericht geeft er heugenis van. Wie de opperste rechterlijke macht uitoefende, was vanzelf de Koning, gelijk ook onder ons de betere leeraars in het staatsrecht nog altoos leeren, dat de rechterlijke bevoegdheid uit de Kroon vloeit, en gelijk deswege nog steeds recht gesproken wordt in naam des Konings. Het strijdt alzoo met elkaar, wel Jezus' rechterlijke macht te erkennen, maar hierin iets ander dan attribuut van zijn Koningschap te zien. Integendeel, overal waar Jezus als de Rechter wordt aangeduid, die vonnis slaat zonder appèl, ligt in die rechterlijke macht de stelligste en duidelijkste aanwijzing van zijn Koninklijke Souvereiniteit. Deze betuiging van Jezus, dat hem alle dingen van den Vader zijn gegeven, staat bovendien niet alleen. Ze komt, in gewijzigden vorm en in ander verband, herhaaldelijk voor. Reeds Johannes dèDooperhad verklaard: De Vader heeft den Zoon lief en heeft alle dingen in zijn hand gegeven" (Johannes 3 : 35); en Jezus zelf herhaalde hetgeen hij ter gelegenheid van het doemvonnis over Kapernaüm sprak, nog drie malen. De eerste maal bij Bethesda, toen hij betuigde: De Vader heefC mij macht gegeven ook gericht te houden, " en dat niet omdat hij de Zone Gods was, neen, er staat uitdrukkelijk bij, „omdat hij des menschen Zoon is." Geheel deze aanstelling nu van Jezus als Rechter, om eens allen die in de graven zijn, te oordeelen, valt saam met wat hij bij Kapernaüm uitsprak, dat hem alle dingen zijn overgegeven. Uit die verleende overhoogheid over alle dingen, vloeit zijn rechterlijke volmacht voort, en het is die rechterlijke macht, die hier het sterkst uitkomt. Hiermede toch wordt de macht van Jezus' Koningschap onmiddellijk uit den kring der zijnen uitgebreid over alle ziel. Nu zijn wij gewend aan een rechterlijke macht, die naast het koningschap zekere zelfstandige plaats inneemt. Onnadenkende leeraars in het staatsrecht hebben zelfs de leer verkondigd, dat de souvereiniteit niet één is, maar in drie stukken uiteenvalt, en dat een van die drie stukken is de rechterlijke macht. Die averechtsche leer is ook onder veel Christenen doorgedrongen, en dit brengt te weeg, dat ze ook in Jezus het rechtstréeksche verband tusschen zijnRechterlijke macht en zijn Koningschap niet meer voelen. In de dagen waarin Jezus sprak, en vooral in Israel, was dit ondenkbaar. De koningen hadden zelve toen de rechterlijke macht in handen. Salomo's eerste gericht geeft er heugenis van. Wie de opperste rechterlijke macht uitoefende, was vanzelf de Koning, gelijk ook onder ons de betere leeraars in het staatsrecht nog altoos leeren, dat de rechterlijke bevoegdheid uit de Kroon vloeit, en gelijk deswege nog steeds recht gesproken wordt in naam des Konings. Het strijdt alzoo met elkaar, wel Jezus' rechterlijke macht te erkennen, maar hierin iets ander dan attribuut van zijn Koningschap te zien. Integendeel, overal waar Jezus als de Rechter wordt aangeduid, die vonnis slaat zonder appèl, ligt in die rechterlijke macht de stelligste en duidelijkste aanwijzing van zijn Koninklijke Souvereiniteit.

Jezus zelf is hier de onwraakbare getuige. Nergens is in de Schrift Jezus' maesteit, als Rechter, beslister uitgesproken, dan in Matth. 25 : 31, en wat lezen we daar.' Wederom dat er niet sprake is van den Zone Gods, maar van den Zoon des menschen. „Wanneer de Zoon des menschen komen zal in zijn heerlijkheid, en al de heilige engelen met hem, dan zal hij zitten op de troon zijner heerlijkheid, en voor hem zullen vergaderd worden alle de volken." Niet dus alleen zijn belijders, maar heel 't menschelijk geslacht. En als nu de uitspraak, het vonnis komt, dan staat er met zooveel woorden „Alsdan zal de Koning zeggen tot degenen die aan zijn rechterhand zijn; " en zoo nogmaals in VS. 40: n deKoningza.\ hun antwoorden en zeggen." Beide alzoo ook hier saamgevat: o. Rechterlijke macht niet alleen over de belijders, maar over heel de aarde, over alle volken; en 2". in dierechterlijke macht zijn Koningschap uitkomend. Koning en Rechter is éen. De Koning zelf is de Rechter. De Rechter zonder appèl, en zonder recht van gratie boven hem, kan niet anders dan Koning zijn. Die prediking nu van Jezus rechterlijke en alzoo Koninklijk-rechterlijke hoogheid, gaat heel de apostolische litteratuur door. „Wij allen moeten geopenbaard worden voor den Rechterstoel van Christus, " is de grondtoon van al wat de apostelen ons over het einde der dagen openbaren, en in de Openbaring aan Johannes op Pathmos, is het keer op keer hetzelfde thema. „Ik zag den hemel geopend, zoo bericht hij ons, en ziet een wit paard, en die daar op zat was genaamd Getrouw en Waarachtig, en hij oordeelt."

Vlak voor Gethsemané, heeft Jezus dit hem verleend zijn van de oppermacht over alle dingen, op nog plechtiger wijze bezegeld, toen hij in het hoogepriesterlijk gebed, nu niet tot menschen, maar voor den Vader betuigde: „Vader, de ure is gekomen, verheerlijk nu uw Zoon, gelijkerwijs Gij hem macht gegeven hebt over alle vleesch. Dit zet op dit stuk van onze belijdenis een nog heiliger zegel. Soms beeldt een oppervlakkige lezer zich in, dat men, wat Jezus vroeger over „zijn macht over alle dingen" en over zijn rechterlijke bevoegdheid gesproken had, niet zoo letterlijk moest verstaan. Men zal 't meer moeten opvatten in den zin, dat ten slotte toch de geest over de stof heerscht, en dat alzoo Jezus geest als de rijkste en reinste geest ingewikkeld en, vanzelf een oordeel in zich besluit over alle geestelijk leven. Nu behoeft nauwelijks gezegd, dat ernstige bestudeering van het verband, waarin ezus zulke uitspraken deed, en van den orm waarin hij zijn uitspraken inkleedde, l zulke opvatting ten eenenmale afsnijdt. ij Jezus is grootspraak, zelfs in den vorm, uitgesloten. Maar juist ter afsnijding van zulk beweren, is het ons zoo veel waard, at Jezus vlak vóór zijn gang naar Gethemané en Golgotha, in dat heilig oogenblik, toen hij in het Hoogepriesterlijk gebed ijn apostelen en zijn Kerk aan zijn ader opdroeg, datzelfde machtbewustzijn, at hem macht over alle vleesch was gegeen, niet alleen behield, maar zelfs in den anvang van zijn gebed op den voorgrond eplaatst heeft als den grond, waarop zijn ede rustte.

En zelfs hier laat Jezus het niet bij. In zijn laatste woord, dat hij voor zijn hemelvaart op den Olijfberg tot zijn jongeren sprak, heeft hij 't nogmaals herhaald: „ Jf^' is gegeven alle macht in hemel en op aarde" Een uitspraak zoo kras, zoo veelzeggend, en zoo sterk sprekend, dat de ongeloovige critiek er wel toe moest komen, om dit woord kortweg voor onecht te verklaren. De methode die altoos wordt toegepast. Spreekt Jezus over het gewone geestelijk en zedelijk leven, dan kan men op wat er staat, aan. Dan is wat men in de Evangeliën leest, echt. Immers dit alles komt den loochenaars van Jezus Koningschap in het gevlij, en het past in hun voorstelling, dat Jezus schittert als geestelijk voorganger, zedeleeraar en godsdienststichter. Alles daarentegen wat in Jezus uitspraken een veel hooger, een verhevener, een veel majestueuzer zelfbewustzijn doet uitkomen, weerspreekt het beeld dat ze ons van Jezus schetsen, en wordt daarom eerst door valsche uitlegging verzwakt, dan door overdrachtelijke opvatting ontledigd van zijn eigenlijken zin, en ten slotte verdacht gemaakt en voor onecht verklaard; en niet weinige leden der gemeente die niet op de hoogte zijn, laten zich dat aanleunen. Juist dit pogen der critiek echter om alzulke uitspraken van Jezus weg te cijferen en teniet te doen, verhoogt er voor ons de beteekenis van. Het laatste woord van Jezus, eer hij opvoer ten hemel, moest uiteraard een woord van hoog gewicht en ver strekkende beteekenis zijn. Het was zijn testament aan zijn jongeren. Die jongeren zaten nog altoos beklemd in de idee, dat Jezus, ja wel Koning, maar dan alleen Koning van Israel zou zijn, en zoo lezen we dat ze zelfs in dat laatste oogenblik hem nog af­ vroegen: „Heer, zult gij in dezen tijd aan Israel het Koninkrijk wederom oprichten? " Tegenover die beperking nu stelt Jezus aanstonds het bevel, om zijn naam te prediken tot aan het uiterste der aarde. Geheel in gelijken zin als waarin hij op den berg in Galilea gesproken had: Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde, daaruit aanstonds dit gebod afleidend: Gaat dan heen, en onderwijst alle volken. Dat dit alles nu strekken moest om zijn Koninkrijk geestelijk uit te breiden, sprak vanzelf, want alleen waar zijn Koninkrijk geestelijk wordt uitgebreid, kan het tot de erkentenis van zijn Koningschap komen. Zoo had Jezus ook in het Hoogepriesterlijk gebed gezegd: „Gij hebt mij macht gegeven over alle vleesch, opdat alwie Gij mij gegeven hebt, ik hun het eeuwige leven geve." En zoo nu ook hier: „Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde; gaat dan henen en maakt alle volken tot mijn discipelen, leerende hen onderhouden al wat ik u geboden heb, en bezegel ze met mijn doop". Maar al moet de strekking altoos zijn om de zielen, om de wereld, om de menschheid, om ons menschelijk geslacht te behouden, en zoo het geestelijk Koninkrijk te doen triomfeeren, toch zijn de uitdrukkingen die Jezus Koninklijke macht aangeven, van zoo ver strekkende beteekenis, dat ze beschikkingsrecht inhouden over al datgene, wat over het lot der volken en der menschheid beslissen zal. Bij niet één dier uitspraken vinden we eenige de minste beperking. Nergens een bepalen van zijn macht tot het geestelijk terrein. De woorden zijn, van den beginne tot het einde toe, steeds alomvattend, alles insluitend. En daar het nu vaststaat, dat geheel de loop der dingen, heel de loop der historie, heel het lot der volken op elk terrein, invloed oefent op hun geschiktheid of ongeschiktheid om voor Jezus het hart te ontsluiten; en het evenzoo vast staat, dat het lot der Kerk op deze aarde gedurig bepaald wordt door allerlei uitwendige gebeurtenissen, zoo dat er heele streken zijn, bijv. in Klein-Azie en op de noordkust van Afrika, waar die Kerk eertijds heerlijk bloeide, en naderhand onder den loop der gebeurtenissen, geheel te niet ging, zoo kon het niet anders, of de toekomst der Kerk, eo zoo ook de toekomst van het hemelsch Koninkrijk, kon alleen gewaarborgd worden door een Koning, die niet alleen op geestelijk terrein, maar ook over al deze gebeurtenissen, die over het lot der volken beslisten, macht bezat. Den loop der geestelijke dingen te isoleeren van den loop der aardsche gebeurtenissen, is valsch spiritualisme, dat door heel den loop der historie weersproken wordt. En leest en herleest ge nu, met dit onloochenbare feit van den samenhang der geestelijke en der aardsche dingen voor oogen, Jezus stellige uitspraken: „Alle dingen zijn mij van den Vader overgegeven." „Gij hebt mij macht gegeven over alle vleesch", en: „Mij is gegeven «//smacht in hemel en op aarde", — dan stuit u elke uitlegging die hiervan ook maar iets wil uitzonderen, en is het voor u uitgemaakt, dat Jezus zichzelf aandient als een Herder der schapen, als een Hoofd der Gemeente, maar dan ook als de Koning ^ in zijn Majesteit, die niet maar een nominale souvereiniteit ontving, doch die bekleed is met alle gezag en met alle macht, die voor de instandhouding en voor de voleinding van zijn Koninkrijk noodzakelijk zou blijken.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 november 1907

De Heraut | 4 Pagina's

Pro Rege.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 november 1907

De Heraut | 4 Pagina's