Dereenigingsleven.

LERWICK EN BALTASOUND.

I.

Met den arbeid, welke te Lerwick en Baltasound verricht wordt in het belang van de HoUandsche visschers, die gedurende het seizoen aldaar aan den wal komen, zal wel geen onzer lezers onbekend zijn.

Het is inderdaad een sympathiek werk, dat daar verricht wordt namens de „zeekerken", daarin gesteund door de vereeniging Bsthsaïda, door een tweetal onzer predikanten.

Hetgeen het verslag over dien arbeid meedeelt, is wel geschikt, het hart van allen die het belang van onze visschers beseffen, ie vervullen met dank aan den Heere, — die ook dit jaar zoo onmiskenbaar Zijnen zegen gaf over het werk ginds, in het hooge Noorden, verricht — maar is tevens ook geschikt ota menigeen te prikkelen tot vermenigvuldiging van het gebed voor dezen arbeid en tot het bepleiten van de belangen ervan in steeds breeder kring.

Aldus ongeveer laat Ds. Meijnen van Vlaardicgen — die namens Deputaten het verslag inleidt — zich uit, en we zeggen het hem van harte na. Gaarne ïwijzen we dan ook; ||met nadruk op dezen tak van christelijke werkzaamheid, want niemand onder ons zal het met Ds. a C n a R e m Meijnen oneens zijn, dat er nog meerdere be kecdheid met het doel en streven van hen, die dezen arbeid bevorderen, komen moet, zullen de gaven mildelijk genoeg vloeien om onder Gods hulp en zegen te geraken tot het ideaal — zij het een ideaal slechts voor de naaste toekomst — „een eigen Kerkschip in zee te zenden, dat gedurende de gansche „teelt" onze visschers vloot zou kunnen begeleiden.”

Tot op heden bleef de arbeid — aldus Ds. Meijnen — nog altijd een zeer bescheiden plaats innemen en zich alleen bepalen tot de behartiging der belangen van onze visschers aan den wal, gedurende de dagen die ze te Lerwick doorbrengen. Doch hoe bescheiden hij ook is, meer en meer treedt het groote gewicht en de onmisbaarheid van dezen arbeid aan het licht, getuige vooral de groote waardeering en welwillendheid, die onze HoUandsche predikanten daarin steeds zoowel van de Engelsche bevolking als van de autoriteiten te Lerwick ondervinden mochten. Niet het minst tot beteugeling der zonde is deze arbeid zoo dringend noodzakelijk j temeer waar helaas! de bandeloosheid en ongerechtig heid op onze schepen hand over hand toeneemt. Tegen die uitbreking van zonde en goddeloosheid in 's Heeren kracht een dam op te werpen, terwille van de eere Zijns Naams en het heil der zielen, is het heilig streven. De tegenwoordigheid alleen reeds van onze HoUandsche predi kanten werkt in dit opzicht zoo bizonder heilzaam. Maar vooral hun woord en invloed in het persoonlijk gesprek met mannen, die wel licht nimmer onder de beademing van het Evangelie der verzoening kwamen, laat niet alleen een zichtbaren zegen achter in de uitwendige levensopenbaring, maar is wie weet voor hoevelen reeds ten eeuwigen zegen geweest.

Daarbij — welk een verkwikking voor hen, wier harten heilbegeerig naar het Woord des levens leerden uitgaan, daar ginds in de dagen van hun gedwongen verblijf te Lerwick, hunne Leeraren te mogen vinden, die op den rustdag door de prediking of in de dagen der week door persoonlijk gesprek of gemeenschappelijke bijbellezing dat Woord hun brengen.

Ook dit jaar trokken naar het hooge noorden een tweetal broederen — Ds. v. d. Wal te Hillegom, een oude bekende reeds in dezen arbeid, met Ds. Datema van Delfshaven — wier weg de Heere voorspoedig maakte, zoodat zij met niet te miskennen zegen mochten arbeiden.

We hopen in een volgend artikel een en ander mede te deelen van wat Ds. van der Wal in het jongste verslag over zijn werk vertelt, doch willen er thans slechts op wijzen, dat de giften voor dezen zoo hoog noodigen arbeid niet in zoo milde mate vloeien als dat wel wenschelijk - en vereischt - ware. Want uit het ficantieel overzicht van uitgavei> en ontvangsten van de vereeniging „Bethsaïla" ten behoeve van den arbeid onder de visschers, blijkt, dat het jaar 1906 is afgesloten met een nadeelig saldo van / 313 43I/2. Dat saldo is in den loop van 1907 niet gedekt geworden; het is slechts verminderd met nog geen zes gulden, zoodat het tekort over het vorige jaar ïiog / 307-86 bedraagt.

Misscüien is er onder onze lezers wel iemand die dat tekort wil helpen dekken. Daarom maken we er melding van, en vermelden tevens het adres van den penningmeester: S. T. Goslinga, Schiedam.

Uit een mededeeling van dezen pennÏBgmeester blijkt nog, dat aan zijn verzoek om lectuur voor de visschers, in 't laatst van Mei in verschillende bladen geplaatst, op „verrassende" wijze is gevolg gegeven. Van alle landen ontving hij paketten met boeken, traktaatjes — o. a. 1000 van „Filippus" — scheurkalenders, kerkboekjes en bijbels, zoodat er vi? r flinke kisten met lectuur konden verscheept worden

Moge de bede van Ds. Goslinga, dat het nilgestrooide zaad nog rijke vruchten dragen zal voor Gods Koninkrijk, in ruimen zin verhoord worden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen