GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE KLOKKETOREN.

VIII.

NIEUW GEVAAR.

Mijn oom staarde met groote oogen de vrouw aan, toen hij dit alles hoorde. Eindelijk barstte hij uit:

„Hoe is het mogelijk, dat ge mij zoo iets niet eer hebt verteld. Dan hadden we in tijds kunnen zien wat te doen. Had mijn zwager de erfenis van' Schnabe met zijn broer gedeeld, dan had hij zich van den dienst kunnen vrijkoopen, hij zou niet in den oorlog zijn gedood en mijn arme zuster niet van verdriet gestorven zijn. Nu is de kleine Jan zoo arm als een ketkrat. O, hadden we maar eer alles geweten!”

„Ik kon mij toch moeilijk mijn meester tot vijand maken, " zei de juffrouw. „Ik at zijn brood. Ik zag wel veel, maar het was niet rechtstreeks mijn zaak. Én toen mijnheer Carl begreep dat ik veel meer gemerkt had dan hem lief was, beloofde hij mij gouden bergen als ik zweeg. Nu ik deed dat dan ook en dacht: het is eigenlijk mijn taak niet....”

„En van die gouden bergen hebt ge toch ook niet veel gezien, " sprak mijn oom.

„Neen, wezenlijk niet. Toen de neef dood was en mijnheer SchaefTer al het geld had gekregen, vergat hij geheel wat hij mij had beloofd. Nadat ik zijn huis had verlaten en getrouwd was, bemoeide hij zich in 't minst niet meer met ons. Ik zou dan ook nu niet tot hem zijn gegaan, als we niet in zoo grooten nood waren geweest. Maar, zoo als ik zei, heeft hij mij ruw afgewezen. En nu ben ik ook niet gehouden, om niet te zeggen wat ik weet, althans aan u.”

„En u hebt het tbans maar eens bij ons beproefd, " sprak mijn oom glimlachend. „Nu, wij zullen u niet aan de deur zetten; de vraag is evenwel, hoe lang ik zelf nog een huis zal hebben.”

„Wel, ” zei juffrouw Finkier, die hsar tong goed tot haar dienst had, „ik hoorde de kanonnen uit den kerktoren afschieten, net als anders tegen het Kerstfeest, en toen dacht ik op eens aan u, en zei bij mij zelf: Ik moest met de drie kindertjes daarheen gaan. Mijnheer Schoenebeck is een vroom en vriendelijk man; hij lieeft zoo gced gezorgd voor dat arme wees'.cind, voor wie mijnheer Carl Schaefïer ook al niets wou doen, al was het zijn naast3 neef. Ik dacht, u zoudt ons wel willen opnemen, totdat we iets anders konden vinden, nu oas huis verbrand is.”

„Gelijk zoo menig ander, reeds, " zei oom. „En wie weet ....”

„Na, ” was het antwoord, „gij doet toch gaarne wat ge kunt, en dat wist ik nog wel van vroe ger. Ander^i was ik ook niet gekomen. Mijn man heeft me dikwijls gezegd: Schoenebeck, de torenwachter is een godvreeaend man, en nu heb ik al weer gezien, dat wezentijk vrome menscben, ook bereid zijn anderen te helpen. Ik hoop dat het niet larg noodig zal weien, maar waar moet ik heen in zoo'n booxen tijd? God zegene u voor uw vriendelijkheid!”

Ik geloof dat het mijn oom toch goed deed, zoo met lof over zichzelf te hooren spreken. Hij antwoordde vriendelijk:

„Ge zijt een erhte soldatenvrouw, al is uw mm ook niet gewoon de wapsns te dragen, want het kasion is voor u geweest als een vriendelijke noodiging om hier te komen. Wie had ooit kunnen denken, dat het zoo loopen zou! In alle geval blijft ge vooreerst hier. Maar dsnk er aan, wordt de toren in brand geschoten, dan is vluchten de boodschap eu wel zoo gauw mogelijk.”

Nauwelijks was het dien avond duister geworden, of, helaas, het schieten begon weer. En — 't scheen alsof de vijand nu ook onzen toren tot eea mikpunt had gekozen.

„Ik dacht hat wel, " zei mija oom zuchtend, terwijl wij axn het avondeten zaten. „Waren de OostenrijKers maar nooit op die ongelukkige gedachte gekomen, om ook uit onzen toren op den vijand te schieten. Met die kleine ka nonnen richt men toch weinig uit. Nu zetten de Pruisen het ons betaald, en oatjien Gods huis ook niet.”

Ik keek uit het venster, ea hoorde hat eigen aardig geluid van kogels, die voorbij den toren snorden. Er werd blijkbaar weer even hevig geschoten als den vorigen nacht. Ni en dan hoorde msa da losbraaiiag van kanonnen op onze wallen. Gelukkig dat de drie kinderen, oververmoeid, weer in slaap waren gevallen, na dea avondmaaltijd. Maar oom waarschuwde hun moeder gereed te zijn, en er op verdacht, dat ze elk oogenblik met de kinderen de vlucht kon moeten nemen.

De vrouw trad naar een van de kijk gaten, maar deinsde verschrikt terug.

„O zie eensl" riep zij ontsteld. We haastten ons naar de vensters. Een verschrikkelijk schouwspel deed zich daar beneden voor ons op. 't Leek wel of heel onze schooce stad Dresden in brand stond.

Op de Oade Markt, waar het Raadhuis stond, dat pas vóór 15 jaar was gebouwd, was het zoo licht als op den middag. O/eral zag men nu de vlammen. Daar woonde ook oom Carl. Dicht bij stond de Kruiskerk, en ik begon nu ook voor haar te vreezen. Oom scheen mija gedachten te raden; althans hij sprak droevig:

„Al tweemaal is vroeger onze kerk afgebrand. God geve dat het nu niet voor de derde maal zij!”

Dat ging me toch aan het hart. Wel wist ik, dat onze kruiskerk nu juist niet zoo mooi was, maar mijn oom was aan zijn woning en aan de kerk gehecht. Dat laatste waren trouwens velen, wijl in dese kerk in het jaar 1539 voor het eerst de godsdienstoefening was gehouden naar Luthersche wijs, wat voor dien tijd in geen der stadskerken had plaats gevonden. Daarom had die plek zekere vermaardheid verkregen.

’t Werd middernacht, al sloeg geen torenklok thans de uren. Even na twaalven was het plotseling, alsof heel de toren dreunde, ea onder ons een geweldigen schok kreeg. We sprongen allen op,

„Er is een bom in den toren geslagen, " sprak mijn oom met een bezorgd gezicht.

Juffrouw Finkier gaf eea schreeuw van angst, en spoedde zich naar haar kindertjes, die nog steeds sliepen.

„Stil!” riep oom Schoenebeck. „We moeten afwachten, of de bom hier ook losbarst." Niet laag duurde de onzekerheid. Een oogenblik later kloak een geluid als van eea doa derslag. De zware toren schudde op zijn grond vesten.

We zagen elkander aan. Ieder begreep, dat nu gevaar dreigde,

Juffrouw Fmklsr hid haar kleinen reeds om zica heen, Mija oom trad op dea omloop van den toren, en miakts haastig hït touw van de mand los; ik pikte alvast wat gereed lag bijeen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 mei 1908

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 mei 1908

De Heraut | 4 Pagina's