GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

'T KWAM TE PAS.

Bij de Joden was het oudtijds gewoonte, dat de geleerden en leeraars des volks steeds een of ander handwerk moesten kennen, ten einde zoo noodig daarmede in hun onderhoud te kunnen voorzien. Zoo lezen we van Paulus, die ook tot de gestudeerden behoorde, dat hij van handwerk een tentenmaker was. Dat wil zeggen, hij weefde kleeden en doeken, die het deksel voor de tenten vormden.

Zoo bestaat ook bij het Pruisische vorstenhuis de gewoonte, dat alle prinsen een handwerk moeten kennen. Nog onlangs kon men lezen, dat de tegenwoordige Duitsch e leizer zeer bekwaam is in het vak van kastenmaken, al zal Z. M. daar natuurlijk in den regel wel niet veel meer aan doen.

In de tweede helft der achttiende eeuw woonde op zijn kasteel in Midden Frankrijk, de graaf de la Bourgade. Hij was een zeer vermogend man, die uitgestrekte bezittingen had, en ook heer was van het gehucht, dat dicht bij zijn kasteel lag. Bij zijn pachters en onderhoorigen was hij zeer bemind.

De oudste zoon van den graaf was een jonkman, die in den tijd van welken we hier spreken, een twintig jaar telde. Hij was even vriendelijk en bemind als zijn vader, doch betoonde weinig lust om, gelijk deze vroeger had gedaan, als officier in het leger te gaan dienen. Liever hield hij zich bezig met de landerijen, hun bebouwing, den veestapel en wat er meer was. Met allen die op zijns vaders goederen woonden, ging Albert vriendelijk om, met velen zelfs zeer vertrouwelijk, en alles deed verwachten, dat men eenmaal ook in hem een voortreffelijk landheer zou hebben, wat niet van al dezulken kon gezegd worden.

In het gehucht woonde o. a. ook een timmerman en wagenmaker, die voor de boeren werkte en ook vaak voor het kasteel. Van jongs af, was de jonge graaf Albert graag bij dezen timmerman, die Feiron heette, gekomen, en had menig ptcilig uurtje in diens werkplaats doorgebracht. Ferron was een oud, maar nog krachtig en daarbij opgeruimd man, die God vreesde en door allen werd geacht.

Op zekeren dag bevond Albert zich weder in de werkplaats, waar Ferron lustig-hamerde en er een liedje bij zong, toen de laatste eensklaps stilhield en zei:

„Zoudt ge geen lust hebben, jonker, eens wat van mijn vak te leeren, al was het maar tot tijdverdrijf? Ge hebt het natuurlijk niet noodig, maar iets te kennen, is toch altijd goed."

Albert glimlachte. Hij had daar zelf ook wel eens over gedacht, doch het nooit uitgesproken. Nu echter vond hij een goede gelegenheid om de zaak aan te vatten.

Wat de jonge graaf deed, deed hij goed. De

oude Ferron had weldra in hem een ijvetigen leerling, die zijn best deed en schaafde en icaagde als het vlijtigste jonkmaatje. Natuurlijk werkte hij niet bij 't uur en tegen zooveel, maar toch was Albert na een jaar reeds in staat allerlei karweitjes te verrichten, deuren en kozijnen te maken, ja ook een wiel als 't noodig was. De oude Ferron had schik in xijn grafelijken leerjongen en trachtte hem zoo vet mogelijk in het vak te brengen. „Ge zult mij wel niet opvolgen, " sprak hij, „maar toch, wie weet waar het later nog goed voor is. Een ambacht is toch een mooi ding. Ik denk dikwijls aan wat de Bijbel zegt van Aholiaben Besaleël, aan wie God de Heere Zijn geest gaf tot het kunstig handwerk, dat zij hadden te verrichten".

Jaren gingen voorbij. Ferron was ter laatste rust gegaan, en Albert was na zijn vaders dood heer geworden van al de uitgestrekte goederen.

Maar daar brak de vreeselijke omwenteling uit van 1789. Tegen al wat groot en in hoogheid gezeten was, richtte zich die allereerst. Vele grooten en edelen, die het dreigend gevaar zagen, trachtten zich door een overhaaste vlucht naar het buitenland te redden. Zoo deed ook Albert. Hij had nog eenig geld kunnen meenemen, doch de andere bezittingen moest hij natuurlijk achterlaten. Zoodra men bespeurde dat hij gevlucht was, werden die verbeurd verklaard.

Aanvankelijk kon hij in den vreemde, als kij 't zuinig aanlegde, leven van het geld, dat bij had meegenomen. Doch hij voorzag terecht, dat dit spoedig uit zou zijn, en dan gebrek lijden hem wacb'te. Doch nu herinnerde hij zich met blijdschap dat hij zijn handen kon gebruiken. Gelukkig was de graaf ook niet te trotsch om dat te doen. Zoo zocht bij dan in de plaats «ijner woning een timmerman op en bood zijn diensten aan. Hij werd op de proef aangenomen, en toen dat goed uitviel, voor vast aan gesteld. Weldra verdiende hij zooveel, dat hij in zijn behoeften kon voorzien en zelfs over houden, terwijl velen zijner landgenooten in den vreemde gebrek leden.

Weder gingen een aantal jiren voerbij en waren de tijden veranderd. Na de republiek en het keizerrijk onder Napoleon, werd Frank rijk weder een koninkrijk als te voren. Velen die gevlucht waren keerden nu terug.

Tot hen behoorde ook graaf Albert de Ia Bourgade. Zijn eerste werk was zijn oude woonplaats weer op te zoeken. Zijn bezittingen waren verdeeld en verkocht, doch daar hij bewJjsen kon, dat ze hem toebehoorden, kreeg hij alles zooveel mogelijk terug. Veel was echter door de nieuwe eigenaars veranderd en ook menig bekende van vroeger was dood of vertrokken.

Zoodra mogelijk onderzocht de graaf wat er van de Ferions was geworden. Drie kinderen van den timmerman leefden nog in de nabij beid, doch hadden het zeer armoedig. In dien toestand trof de graai hen aan. Zij kenden hem niet meer, doch toen hij zeide wie hij was, kwamen de oude herinneringen weer boven.

„En nu, " zei de graaf „ben ik weer hier en ben tot u gekomen, om u ook wat te vertellen."

Thans verhaalde hij ronduit wat in den vreemde was gebeurd, en zei toen:

„Aan uw wijzen, vromen vader heb ik 't te danken, dat ik in het vreemde land geen gebrek heb geleden. Kan ik dat hem niet vergelden, ik wil het zijo kinderen doen."

De graaf hield woord. Hij gaf aan de arme lieden een goede woning, een stuk land en zorgde wel dat het hun voortaan aan niets ontbrak.

Zoo loonde de Heere aan de kinderen, wat de wijsheid van den vromen vader had te weeg gebracht.

HOOGENBIRE.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 september 1908

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 september 1908

De Heraut | 4 Pagina's