GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Onze Stadskerken.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze Stadskerken.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

Wezen we in ons vorig artikel in groote trekken aan, welke gebreken het leven onzer groote stadskerken aankleven, zoo dient thans in de tweede plaats onderzocht te worden, wat de oorzaak van dezen toestand is. Eerst als de juiste diagnose is vastgesteld, kan het geneesmiddel worden gevonden.

Nu behoeft over de oorzaken der kwaal geen verschil van meening te bestaan. Alle deskundigen zijn het daar toch over eens, dat de oorzaak ligt vooreerst in hetganscti ontoereikend aantal predikanten in verhouding tot de grootheid dezer kerken; en ten tweede in de ongedeelde massaliteit dezer kerken, waardoor elke nauwere band tusschen de predikanten en de gemeente ontbreekt.

Wat het eerste betreft heeft Dr. Slotemaker de Bruine in zijn Christelijk-Sociale Studiën, 1908 uitgegeven, ~ enkele cijfers uit ons land en het buitenland bijeengevoegd, die wel op de meest schrille wijze de wanverhouding tusschen het aantal predikanten en gemeenteleden in het licht stelde. Voor ons land maakt hij daarbij gebruik van de cijfers, door de laatste volkstelling in 1902 verkregen. Hij komt dan tot de volgende cijfers voor de Hervormde Kerk.

predileden kanten gemiddeld Amsterdam .212.234 29 i:7-3i8 Rotterdam. . 150041 16 1:9378 'sGravenhage 95.127 13 i:7-317 Utrecht . . . 52.349 11 i:4 759 Scheveningen 16 500 3 i : 5.500 Apeldoorn . . 14 500 2 i : 7.500

Nog sterker spreken deze cijfers, wanneer men er op let, hoe door het voortdurend stijgen van het bevolkingscijfer, terwijl het aantal predikanten stationnair blijft, de verhoudingen jaarlijks ongunstiger worden Enkele voorbeelden uit het buitenland toonen dit aan:

In i860 had Frankfort a. Main i pred op 3000 leden, in 1900 i op 13000 leden.

In i860 had Hamburg i pred. op 7.500 leden, in 1900 i op 12.000 leden.

In i860 had Berlijn i pred. op 5.000 leden, in 1900 i op loooo leden.

Door geheel Pruisen was de verhouding aldus, dat terwijl erin 1875 nog 1 predikant was op de 1918 potestanten, in 1900 er i predikant was op de 2382 protestanten.

Gelijk men uit deze cijfers ziet, is de noodstand in al onze stadskerken even groot en wordt hij door het snel toenemende bevolkingscijfer nog steeds grooter. Ook hier zijn de cijfers leerzaam, die we aan een andere bron ontleenen. Volgens Bachiene Kerkelijke Geographic 1768 Dl. II p.211, had de Gereformeerde Kerk te Amsterdam destijds 11 kerken met 30 predikanten. De bevolking der stad bedroeg toen ongeveer 200000 inwoners, en de Geref. Kerk telde ± 50.000 ledematen, gelijk Bachiene meedeelt, waaronder wel belijdende leden verstaan moeten worden. Rekent men, dat de verhoudingen globaal, genomen, tusschen de verschillende Kerken niet veel gewijzigd zijn, dan kan het totaal aantal der Gereformeerden op ongeveer 50 pCt. der bevolking gesteld worden en krijgt men dus in 1768 rond 100 000 leden. Voor elk predikant kwam dit neer op ongeveer 3000 leden. Thans, nu de Hervormde Kerk 212247 leden telt, is het aantal kerkgebouwen met toifif vermeerderd en het aantal predikanten tot 29 geslonken! Het aantal zielen is daardoor op eiken predikant meer dan verdubbeld; het klom van 3000 op 7000. En voor elk kerkgebouw krijgt men een cijfer van rond 15.000 zielen.

Aan zulke cijfers behoeft niets te worden toegevoegd. Ze spreken boekdeelen. Ze leggen een getuigenis af zoo scherp en zoo veroordeelend tegen de Kerk van Christus dat elk Christen zich wel diep heeft té schamen. Want juist deze cijfers verklaren hoe het komt, dat de groote massa van dé leden der Kerk voor de Kerk niets meer voelt en alleen nog nominaal op het lidmatenboek voorkomt. Stel het cijfer zeer hoog, en reken, dat 20 000 dezer leden regelmatig de Kerk bezoekt, dan is dit nog geen tiende van het geheel. Blijkt daaruit niet afdoende, hoe zulk een massale Kerk niets dan een schijngestalte is, waaraan elke innerlijke kracht ontbreekt?

Nu zijn de verhoudingen daarom zoo diep beschamend, omdat de Roomsche Kerk ons toont, hoe geheel anders het kan zijn. Het aantal Roomschen bedroeg volgens de volkstelling van 1902 in Amsterdam 120 000, dus bijna de helft minder dan de leden der Hervormde Kerk. Maar de Roomsche Kerk heeft 37 kerkgebouwen, dus bijna drie maal zooveel als de Hervormde Kerk, en voor deze kerkgebouwen heeft ze iio dienstdoende geestelijken. En dat niettegenstaande de bijdrage, die de Roomsche Kerk uit de Staatskas ontvangt, niet tè vergelijken is met wat dieselfde kas aan tractementsgelden voor de Hervormde Kerk uitbetaalt.

Ook wat onze eigen Kerk betreft, hebben we niet te roemen, al zijn de cijfers hier gunstiger dan in de Hervormde Kerk. Volgens de volkstelling van 1902 telt de Gereformeerde Kerk te Amsterdam 20 527 leden of 4 pCt. der geheele bevolking. Het aantal kerkgebouwen is 8 en het aantal predikanten 10. Gemiddeld is dit dus op de 2000 zielen één predikant. Nu is een duizendtal zielen zeker wel het grootste arbeidsveld, dat één predikant bearbeiden kan, en zelfs dat getal eischt ter juiste bearbeiding van zulk een predikant wel al zijn tijd en kracht. Feitelijk zou het getal predikanten dus verdubbeld moeten worden en het aantal ouderlingen, gerekend op 8 per duizend zielen, zou 160 moeten worden. En ook dan zou men nog niets kunnen doen dan behoorlgk toezicht houden op zijn eigen gemeente. Toch mag de Kerk van Christus daarmede niet tevreden zijn. De last van Christus: predikt het Evangelie aan alle creaturen, geidt Qok ons. En die last geldt niet alleen tegenover de heidenen, die verre weg zijn, maar evenzeer voor de breede schare van „gedoopte heidenen", gelijk men het wel genoemd heeft, in onze onmiddellijke nabijheid. Het beginsel, dat onse Kerken bij de reformatie in 1886 zoo kloek en beslist hebben uitgesproken, dat de Kerk een roeping heeft tegenover alle gedoopten, mag geen dood beginsel blijven. De onverschilligheid, die met het Kain's woord op de lippen: Ben ik mijn broeders hoeder, de!; e breede schare, die de wet niet kent, aan haar lot overlaat, is zonde voor God. Maar wat baal het u, of ge dit al aan de Dienaren des Woords voorhoudt, waar ze nauwelijks tijd genoeg kunnen vinden, om hun eigen gemeente behoorlijk te bezoeken. Ze staan vpor een taak, die ze reeds onmogelijk vervullen kunnen, en hoe zoudt ge nieuwe lasten op hun schouders willen leggen.' Uitbreiding van hun aantal zou het eenige afdoende middel zijn, maar die uitbreiding, hoe wenschelijk ook, stuit op het fiïiantieele bezwaar. Zooals de gemeente thans is saamgesteld, kan aan een verdubbeling van haar uitgaven niet worden gedacht.

Toch is het onvoldoend aantal predikanten, waardoor de bearbeiding der eigen gemeente schade lijdt en aan arbeid naar buiten niet gedacht kon worden, niet de diepste oorzaak van het kwaad. De andere oorzaak, waarop we wezen, dat de massale en ongedeelde stadskerken den nauweren band tusschen herder en kudde onmogelp maken, werkt hiertoe niet minder mede en oefent op den eersten misstand: de wanverhouding tusschen het aantal predikanten en gemeenteleden, invloed. De feiten mogen dit uitwijzen. Niet alleen ziet men in onze dorps-en kleinere stadskerken, dat een veel geringer aantal gemeenteleden wel in staat blijkt het tractement voor hun predikant bijeen te brengen, maar ditzelfde verschijnsel doet zich ook voor ia de buitenkerken, die zich te Rotterdam en Amsterdam naast de eigenlijke stadskerken allengs gevormd hebben. Zelfs spreekt dit laatste feit nog sterker, omdat de levensstandaard in deze buitenkerken niet zooveel van dien in de stad afwijkt en het tractement, dat aan den predikant gegeven wordt, ook niet zooveel lager is; gelijk dit wel het geval is in dorpen en kleinere steden, waar het leven veel goedkooper is. Toont ons het voorbeeld dezer buitenkerken, dat een gemeente van duizend zielen wel degelijk in staat is voor een eigen kerkgebouw te zorgen en een predikant te onderhouden, dan blijkt daaruit, dat de finanticele moeilijkheid niet daarin ligt, dat de gemeenteleden niet meer kunnen opbrengen, maar dat de offervaardigheid daalt naarmate de Kerk meer massaal wordt. Psychologisch is dit verschijnsel volkomen te begrijpen. Een verantwoordelijkheid, die ik met honderdduizend anderen deel, wordt lang zoo sterk niet gevoeld, als wanneer ik met slechts twee of driehonderd aansprakelijk ben. Het globale en massale maakt dat de enkeiicgi ook voor zijn eigen besef, zich in de massa verliest. In een Hervormde Kerk als te Rotterdam, die 150 000 zielen telt, waaronder de rijkste kooplui zitten, bedelt men bij de Regeering om een subsidie, omdat men uit eigen middelen een vijftiende predikantsplaats niet bekostigen kan. En in de Gereformeerde Kerk van Rotterdam blijkt een groep van nog geen duizend zielen, die zich te Feijenoord tot zelfstandige Kerk constitueerde, volkomen in staat uit eigc» middelen voor een prachtig kerkgebouw te zorgen en een eigen predikant te onderhou-

den. De ervaring toont dus, dat wanneer men it massale stadskerk maar in kleinere kerken splitst, die elk voor haar eigen predikant te zorgen hebben, de offervaardigheid naar die zelfde verhouding stijgt.

Toch is het niet alleen en zelfs niet in de eerste plaats om de finantieele quaestie, dat we op dit gebrek, dat de massale Kerk altoos aankleeft, wijzen. Veel meer geldt voor ons het geestelijk belang. Ook hier OU hebben we een sprekend voorbeeld in de jongste geschiedenis der Roomsche Kerk. Vóór 1853 was de parochiale indeeling nog oiet in de stadskerken doorgevoerd. Men had kerkgebouwen en pastoors, maar ieder ging, waar hij zelf wilde. Eerst na 1853, Qiet het herstel der hiërarchie, kwam de parochiale indeeling tot stand. Hoe de toestand vroeger was, teekent Dr. Slotemaker de Bruine aldus :

In Nederland is dat Parochie-stelsel jong. Het is ingevoerd en doorgezet na de herstelling der hiërarchie in 1853. Te voren heerschte hier sinds de Hervorming groote verwarring. Geen scherpbegrensde parochies. De gemeente-leden rekenden zich tot de kerk, die zij om eenige oorzaak prefereerden. De pastoors bemoeiden zich met de kerksche menschen, speciaal met hunne ken nissen en vrienden. Het gevolg was: ongeregeld werk èa verwaarloozing der niet-kerkscben. Precies dus, wat de Protestanten in groote ge meenten nu nog hebben.

De invoering van het parochiestelsel ontmoette natuurlijk aanvankelijk bezwaren:

De invoering ging niet al te gemakkelijk. Het viel velen gemeenteleden zwaar, hun ouden pater niet zooveel als vroeger te zien; en velen geestelijken, om de hun bekende families minder te bezoeken. Het beduidde mindering van omgang, soms van vriendschap, soms ook van geschenken, die plegen gegeven te worden na kerkelijke handelingen.

Maar het stelsel is ingevoerd en doorgezet.

De Roomsche Kerk is' erdeeld in bisdom men; elk bisdom in parochies. Een parochie is een kadastraal afgebakend gedeelte met eigen kerk en eigen pastoor, deze zoo noodig bijgestaan door kapelaans. Het doel van deze indeeliog is de richtige waarneming van het herderlijk werk.

Maar de Roomsche Kerk stoorde zich aan die klachten niet en zette haar beginsel door. In hoeverre daarbij van dwang sprake is, gelijk men van Frotestansche zijde beweert, moge blijken, uit wat Ds. Slotemaker de Bruine daarover mededeelt:

Als Protestanten zeggen wij, dat het Roomsche Parochie stelsel gepaard gaat met ondra^elijken, ongeestelijken dwang. Welnu: zie hier, hoe deze „dwang" werkt: elk Roomsche is volmaakt vrij, in welke kerk en bij welken geesielijke hij wil biechten, preek hooren, mis bijwonen, commuciceeren; volmaakt vrij. In zijn eigen Parochiekerk móet bij gedoopt worden, catechiseeren, eerste communie doen en met Paseben communiceeren; het laatste oliesel moet bij ontvangen van zijn parochie-geestelijke; en bet huwelijk moet „gesloten" worden in de parochiekerk van bruid oi bruidegom. Maar... van al deze bepalingen kan met toestemming der pastoors worden afgeweken. Zoodat er geen dwang is; alleen orde en regelmaat. Of men moest dwang noemen de verplichting voor de parochiegeestelijken, om ééns per jaar hun gansche parochie te bezoeken.

En wat nu de gevolgen zijn van deze parochiale indeeling:

Voor vijftig jaren is het Parochie stelsel ingevoerd. £n als wij ons bedroeven of ergeren over den opbloei van Rome in de laatste vijftig jaar, over den gestadig voortgaanden kerkenbouw, over de macht der „geestelijken" op de gezinnen en op de gansche kudde, dan mogen wij ons voortaan herinneren, dat deze machtsontplooiing samenvalt met de invoering van het Parochiestelsel.

Metterdaad is hier geen woord te veel gezegd. Juist die parochiale indeeling, waardoor elk pastoor als 't ware voor zijn eigen gemeente te zorgen kreeg en die gemeente aan hem gebonden werd, is het afdoende middel gebleken om den invloed der Kerk op de gemeenteleden te herstellen. Numeriek moge de Roomsche Kerk oiet vooruit zijn gegaan, in inwendige levenskracht schreed ze met reuzenschreden vooruit. In elke nieuwe wijk, die gebouwd wordt, verrijst terstond een Roomsch kerkgebouw ; daarnaast woont de pastoor, die zich aldaar te midden van zijn kudde bevindt en gemakkelijk door ieder kan bereikt worden. Zoo is de band tusschen herder en kudde weer hersteld en vormen pastoor en kerk voor zulk een parochie het middelpunt van het geestelijk leven.

We zeggen dit niet, om dit Roomsche parochiale stelsel voor onze kerken zonder meer aan te bevelen. Onze bezwaren daartegen brengen we later ter sprake. Maar wel is het ons te doen om helder te laten uitbraen, hoe de Roomsche Kerk, door splitsing (Ier massale kerk in bepaalde groepen, eik aan de zorg van bepaalde geestelijken toevertrouwd, niet alleen haar invloed op de geesten herwon, maar ook een kracht ontwikkelde, die eerbied afdwingt. Het aantal geestelijken breidde zich uit. Het aantal kerkgangers nam naar evenredigheid toe. £n de offervaardigheid stelde in staat, het santal kerkgebouwen in enkele tientallen van jaren bijna te verdriedubbelen. Men "jag van Rome zeggen wat men wil, maar hierin is Rome alle protestantsche kerken tot een beschamend voorbeeld.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 mei 1909

De Heraut | 4 Pagina's

Onze Stadskerken.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 mei 1909

De Heraut | 4 Pagina's