GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Hunne merken en hunne gedachten.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Hunne merken en hunne gedachten.”

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

[OUDEJAARSAVOND 1909.]

Hunne werken en hunne gedachten! Jesaja 66 : 18.

Op den Oudejaarsavond ondergaat elk onzer een gewaarwording, alsof het leven een oogenblik stil stond, zoodat de herinnering aan het jaar dat verliep, ons geheel inneemt. In de toekomst gluren durven we nog nauwelijks, en veel sterker dan anders trekt daarom het verleden ons naar zich toe. Alles ? egt ons, dat de laatste klokslag van het jaar dat verliep, zóó zóó slaan zal, maar ook dat er met dit wegsnellend jaar een stuk van ons eigen leven voor altoos weggaat, en dat ook over dü stuk van ons leven het Menee Tekèl van onzen God ons toeruischt.

Ook het nu scheidend jaar was niet het ènze, hoorde niet ons toe, maar was een jaar dat God schiep, dat God ons schonk, en waarvan Hij ons rekenschap afvraagt. Voor hoe nameloos velen, die het afgeloo pen jaar met ons ingingen, is het niet, eer h^t zijn loop volbracht, afgesneden. Ons bleef het gegund. Wy mochten het mee ten einde brengen. Maar vanzelf ligt dan ook dat volle jaar weer voor onze verantwoording. Reeds bij de week deelt God ons leven in, en roept ons elketi Sabbath tot ze) fin keer op. A!s we van maand in maand overglij den, wijst God de Heere ons nog ernstiger op de snelheid waarmee ons leven voortstuwt. Maar nóg hooger toch klimt die ernst, als weer een vol jaar zijn rol voleind heeft. Verreweg de meesten zien zich ten hoogste vijftig levensjaren toegemeten £en, daarnaar afgemeten, vol jaar is, o, zoo lang. Het is zoo overrijk aan inhoud, maar met een inhoud, die om geestelijke keur vraagt. Wat was er in dit jaar dat u winste voor eeuwig afwierp, en hoe groot was niet het ander deel, dat ge nu, bij het scheiden er van, zoo met heel uw ziel anders had gewenscht?

Dit ligt daaraan, dat ge aan uw conscientie voelt, hoe niet alleen gijzelf op dit jaar terugziet, maar hoe op den Oudejaarsavond het kleed, dat ge in dit jaar hebt geweven, evenzoo ontrold wordt voor het heilig aanschijn van een Alwetend God. Op andere dagen kunt ge nog wel afdolen van zijn heilige gemeenschap, en alleen met u zelf rekenen, maar nu kunt ge dit niet. De Heere onze God dringt op u aan, doet u gevoelen hoe vlak nabij u Hfj is, en maakt dat ge nietzelf aan uw verleden kunt denken, of Hij betuigt u, dat Hij er met u aan denkt. En dit nu stemt u tot ernst. Het bant uit uw hart den hoogen toon. En doet u in nederige afhankelijkheid voor uw God stellen, met de bede in 't hart, of ge, niet aan u zelf overgelaten, maar met Hem, ook nu, de wenteling van jaar in jaar doorleven mocht.

Uw God zag ook dit jaar op deze wereld neder, en aanschouwde het, hoe de volken en natiën ook in het jaar dat nu wordt afgesloten, onderling gewoeld en in hun nooden geworsteld hebben. Zooals wij op het krielen van mieren om hun nest neerzien zoo zag onze God van den troon zijner heerlijkheid heel dit jaar op het woeien des menschenkinderen in hun aardsche beiaiigen neder. Wat is heel deze aarde bij het firmament vergeleken, wat is heel een volk voor den blik zijner majesteit ? En hoe nietiger dan niets is dan niet elk kind der menschen, dat in zulk een volk nauwelijks ais een druppel aan den emmer, en als een stof ken aan de weegschaal meetelt.

En toch, op dit leven der volkeren, en zoo cok op het leven van ieder mensch, heeft God zelf dit jaar dat nu van ons scheidt, ingewerkt. Hij droeg het alles. Hij voedde ons allen. Hij hield het al in stand. Alleen door zijn almachtige kracht bleef het alles aanzijn en leven genieten, en in dit gemengde en dooreen warrelend leven der volken volbracht Hij zijn raad. Al speurden de volken het niet, en al hadden ze er geen oog voor. Hij en niet de mensch regeerde en bestuurde den loop der dingen. Het beweegt zich alles naar de wederkomst van den Zoon des menschen. Voor die wederkomst rijpt alle leven op aarde. Op den kronkelenden weg door God daarvoor afgepaald, stuwt Hij ons al ons leven lang voort, en ook dit jaar heeft ons dit eindoel van alle menschelijk leven weer nader gebracht. Het 'S één machtig proces, dat bij Golgotha begon, en rusteloos al deze twee duizend jaren doorging. Met vasten tred gaat alles op het einddoel af; en dé^rop wordt alles gericht, zoo voor geheele volken als voor den enkelen metisch, tot eens de scheiding intreedt, en het heilige op zal klimmen tot eeuwige heerlijk

heid en wat ongeheiligd bleef zal wegzinken in zelfverlorenheid.

In het slotkapittel van Jesaia spreekt Jehova daarom, op de volken nederziende, van hun werken en van hun gedachten, en zoo is het kort begrip ook van dit jaar weer in die twee stukken saam te vatten, in wat de kinderen der menschen gewerkt en in wat de kinderen der menschen gedacht hebben, mits ge er maar altoos bij opneemt, wat in dit jaar God zelf onder ons aan krachten van zich liet uit gaan, en een open oog hebt voor wat zijnerzijds uw God heeft gewerkt en wat uw God heeft gedacht.

De daden, de feiten, de gebeurtenissen treden daarbij vanzelf het meest op den voorgrond. Ge denkt vanzelf terug aan machtige gebeurtenissen, die ook dit jaar de wereld in spanning hielden, aan de gevaren die dreigden, aan de groote dingen in de natuur, die, door aardbeving vooral, dit jaar de volken verontrustten. En in uw eigen gezin en in uw eigen persoonlijk leven teruggaande, herdenkt ge het lief en leed dat u trof, denkt ge terug aan de spanning van het leven die uw rust verstoorde, aan tegenslag in bedrijf en ondernemen, aan krankheid die bij u binnendrong, aan de dooden die onder ons zijn uitgedragen, en aan den rouw waarin zoovelen gedompeld werden. En al dit gebeurde onder ons volk, in uw gezin, en in ieders persoonlijk leven leeft met een klaarheid, als overkwam het u zoo pas, in de ure van den Oudejaarsavond weer voor u op.

Onze God heeft dit jaar gewerkt en gij hebt gewerkt, en dit bezige doen van uw God en van u zelf vormt de historie van het jaar, dat nu ten einde gaat. En dan is het in het werk van uw God alles aanbiddelijk en heilig, ook al schokte het uw rust en uw levensgeluk, maar dan staat tegenover dit werk van uw God uw eigen werk zoo klein-menschelijk over. Mocht ge iets doen dat gelukte, dan dankt ge dit geluk aan den zegen van uw God; maar bij u was steeds de zelf beschaming, en nu ge op heel dit jaar terug ziet, gevoelt ge nog dieper dan toen ge dit jaar van dag tot dag doorwandeldet, hoe diepe behoefte ge hebt aan verzoening voor uw tekortkomingen en aan verzoening voor uw schuld. Ge zijt weer verder gekomen, maar alleen doordien uw God u verder op den weg leidde. Geheel de stemming van uw hart vat zich daarom saam in één gevoel van dank voor Gods groote goedertierenheid en in één pijnlijk besef van eigen onheiligheid en behoefte aan genade. En knoopt ge de herinnering aan Gods werk en aan uw werk in dit jaar vast aan wat God voor u was, en gij voor Hem waart al de jaren uws levens, dan wordt die overweldigende indruk slechts versterkt. Voor Hem de roem, de aanbidding en de dankzegging, zooals Hij u door heel uw leven leidde, en voor u de beschaming des aangezichts, zooals ge gedurig in uw zeifaanklacht voor uw God hebt geweend.

Gelijk het nu in het persoonlijk leven was, zoo ook was het in het leven van uw Gezin, Voor v/ie het maar opmerkte, een milde zegen van Gods goedertierenheid, ook al ging het door de schaduwen des doods, en in óns menschelijk werken altoos de droeve klacht over eigen onhsiligheden, die ge ook la uw gezin wel poogdet tegen te gaan, maar die toch telkens weer opkwamen. Ea ziet ge op uw volk, dan was het ook in het nationale leven niet anders. Het werk van uw God altoos groot en machtig, en in het werken van uw volk zelf telkens m^tt die droeve Jirekken, waar der vromen klacht over uitging. Ja, als ge geheel het tooneel van dese wereld overziet, ook dan is het geheel dezelfde indruk die zich aan u opdringt. Wondere goedertierenheden onzes Gods, die voortging deze wereld in zija genade te dragen, en daartegenover een woelende wereld, die zich steeds meer van zijn heilig bedoelen afkeerde. Als God deze wereld losliet, waren we weg. Alleen zijn trouwe genade behoudt oas. En altoos keert de aanbidding ia ons hart terug, als we de genade indenken, die een wereld, die zóó haar God kon vergeten en tegenstreven, nog altoos duldt voor zijn heilig Aangezicht, ze nog in stand houdt door zijn Almachtigheid, en nog zegent met zoo telkens vernieuwde verrassingen.

Maar naast de wereld van „hun werken" plaats nu God in zijn Woord nog een heel andere wereld: De wereld van hun gedachten. De invloed van feiten en gebeurtenissen ea daden is machtig, maar schier machtiger nog is wat in de geestenwereld omgaat. Wc hebben een leven naar buiten, maar ook een leven naar binnen, en ook die ivereld der gedachten ligt naakt en geopend voor het heilig oog van onzen God. Ernstiger levensopvatting eischt daarom, dat we vooral op het Oudejaar niet alleen in die wereld van de gedeurtenissen, maar ook in die wereld der gedachten met onze berinnering zullen ingaan, en alzoo ook att ons innerlijk leven verschijnen zullen voolr zijn heilig aangt zicht.

Niet de wereld der gebeurtenissen beheerscht de gedachtenwereld, maar uit onze gedachtenwereld komen onze werken voort. Eerst gist het en broeit het van binnen, en dan komt uit die innerlijke gisting het plan in de ziel op, om wat in onze gedachtenwereld is uitgebroed, ook te volvoeren. Daarom zijn, als God op de kinderen de^er wereld neerziet, hun gedachten veel belangrijker dan hun werken. De werken ztjn afgesloten en geëindigd met het jaar waarin ze plaats grepen, maar de wereld van gedachten gaat uit het ééne jaar in het andere met ons over en trekt zich om ons sa4m als een geestelijke dampkring, die heel ons verder leven zal beheerschen. En is het zoo in ons persoonlijk leven, niet anders is het in ons gezin, al naar gelang van den toon die er in heerscht, en zoo ook niet anders met de volken, die door den geest die ze bezielt, voortgedreven worden, ten goede zoo die geest heiligend, maar ook ten verderve, zoo die geest ontheiligend op het volksleven inwerkt.

Het zijn geesten die heerschen, en die de gedachtenwereld in het menschelijk bewustzijn vormen en ontwikkelen. De gedachtenwereld door die geesten voortgestuwd, is een oceaan, waarop het leven her-en derwaarts wordt gestuwd, en in dien oceaan druppelt een iegelijk onzer het vormsel van zijn eigen gedachten door het woord dat hij spreekt, door den toon dien hij inzet, door de stemming die hij opwekt. En in die gedachtenwereld, in die wereld der geesten gaat rusteloos voort de worsteling tusschen oczea Koning die ons behouden wil, en den geest uit de diepte, die in opstand tegcs-.God die wereld wil verderven. Nu ziet God uit den Hooge ook op dat woelen van onze gedachten neder, en Hij onderzoekt een iegelijks hart, of het in die wereld der gedachten met zijn God medewerkt, dan wel den strijd tegen zijn heilig bedoelen sterkt.

Ook in uw ziel gluurt dit onderzoekend oog van uw God, om u te sterken als ge zegen in die gedachtenwereld druppeldet, maar ook om u te weerstaan en te stuiten, zoo ge door wat in u omging en door wat ge spraakt, den onheiligen^ geest hebt gevoed. Niet alleen voor uw werken, maar ten minste evenzeer voor uw gedachten zijt ge voor uw God veraatwoordelijk. Ook van u gaat invloed uit, en al naar gelang uit uw innerlijke gedachtenwereld een invloed sijpelde, die de zake uws God diende of tegenstond, ziet Hij ook op den Oudejaarsavond in vtcéz of in toorn op u neder. In de gedachten der wereld neigt de geest, die 't alles drijft en bezielt, steeds meer van de aanbidding van onzen God af. Machtig door zijn uitvindingen en ontdekkingen, meent de mensch het nu voortaan buiten zijn God te kunnen stellen. Hij zelf zal regeeren en alle ding beschikken. De religie verdwijnt uit het hart. De groote menigte gaat het Huis des gebeds voorbij, naar niet anders dan naar geldgewin en zingenot talend. Alle teederder banden worden losgerafeld. Tegen wet en orde wordt het verzet steeds overmoediger. De ééne geest die opkomt, poogt ai meer den anderen geest in overmoed en onheiligen zin te overtreffen. Niets meer wordt tenslotte ontzien. Het moet alles onder den voet gehaald. De mensch zal zijn eigen meester zijn, ea onze God straks een vergeten godheid.

Zoo zijn „hun gedachten", en uit die gedachten zullen straks, zoo God het Eset verhoedt, hun nog boozer werken voortvloeien, In die gedachtenwereld is de hooge spanning der geesten; die gedachtenwereld is als een baarmoeder, waaruit straks de woeling der volken in nog dreigender vorm zal opkomen. En daarom is het zoo kortzichtig, in een ure des gedenkens als het Oudejaar u brengt, enkel aan hst gebeurde te blijven hangen, en niet klaar in te zien uw verantwoordelijkheid ook voor wat in die wereld der gedachten zich ontwikkelde en voorbereidde.

Gods volk heeft hierom een zoo heilige roeping, en ieder kind van God in dit volk zal eens rekenschap geven van wat in die wereld der gedachten ook van hem is uitgegaan. Menschelijk is het, dat ge uw lief en leed herdenkt, dat dit jaar u trof, maar toch, het kind van God verdiept zich meer nog in wat al de dagen van dit jaar de eere van zijn Vader gekrenkt of bevorderd heeft. In alle zelfonderzoeking, en zoo Ook op den Oudejaarsavond, moet de zake onzes Gods vooraan in onze overdenking staan. En dan keert, wie dieper leeft, zich ia de ure des gedenkens allereerst tot den stand zijner eigen ziel. Er gaat dan in de ziel van Gods kind o, zooveel om, waar de wereld niet van weet. Dit toch is zijn innerlijk, lijn verborgen leven, de wereld zijner gedachten. En nu is het, nu weer een jaar verliep, maar de vraag, of dit uw innerlijk leven staan bleef op de oude hoogte, óf vooruitging, dan wel, wat God verhoede, achteruitsloeg. Dichter bij uw God, „nearer to God" moet de uitkomst zijn, krachtiger strijd tegen alle inwonende zonde, daling van het eigen ik in uw eigen schatting, opdat God steeds grooter voor uw zelfbesef worde. En is het zóó bij u, dan is er winste, dan is er vooruitgang, dan is er inniger inlijving in den Christus. Dan is het jaar door u niet voor niet doorleefd, maar is er een geestelijke oogst voor uw ziel die in de eeuwige schuren werd ingedragen. Is er nu bg dit geestelijk zelfonderzoek vrede bijuindalend, dan weet ge uw dank niet warm genoeg onder woorden te brengen; maar ook, mist ge diea vrede bij uw zelfonderzoeking, o, sta dan, eer het te laat is, op uit de dooden en laat Christus over u lichten.

Vergeet het toch niet: Zoo er onder Gods volk verteedering mag zijn, dan is er rijke geestelijke winste, en dan vormt zich in den kring van Gods volk van zelf een heiige gedachtenwereld, die tegen de geestelijke atmosfeer die in de wereld heerscht, komt over te staan. Dan zijn het eenerzijds onder de kinderen der wereld „hun gedachten", maar dan ontplooit zich daartegenover almeer onder Gods volk een geheel andere gedachtenwereld, waarin de heerschappij blijft aan den Heiligen Geest. Hoe beslister nu die heilige gedachtenkring zich vormt, zich uitspreekt, getuigt en zich baanbreekt, hoe meer afbreuk wordt gedaan aan de gedachtenwereld die de volkeren ontzenuwt, van hun kracht berooft, en verslaaft aan het onheilige. En hiertoe küa en moet elk kind van God medewerken. Een ieder toch laat ook zijn druppelen in dien oceaan afleken. Van een ieder gaat invloed ten goede of ten kwade uit. En daarom heeft een iegelijk uwer zich, nu weer een jaar om is, af te vragen, wat weg zijn invloed uitging, naar „hungedachten", of naar die geheel andere gedachtenwereld die God in ons wil opwekken.

Nu klimt van jaar tot jaar het gevaar, dat de geest der wereld in onzen eigen kring insluipt, en onzen weerstand verzwakt. Het baat toch niet, of we ai ijveren voor de Zending, onze Kerk bloeien doen, en voor allerlei arbeid van menschenliefde onze gaven offeren, zoo inmiddels onze levenstoon, onze opvatting van het leven steeds meer een wereidschen plooi aanneemt. Bij het terugzien op het jaar dat nu weer verliep, dringe u daarom uw liefde voor uw God en voor zijn heilige zaak, om niet alleen uw eigen hart te onderzoeken, maarookhet leven van uw gezin en van heel uw kring zóó te keuren, dat ge tot helder inzicht geraakt, of ge niet alleen in uw werken volijverig bleeft, maar ooi^va Ata gedachtenkring die uw leven en het leven der*uwen beheerschte, niet afgleed naar den kant der wereld, doch waarlijk de macht hebt versterkt van de heilige heirschare, die ook in de wereld der gedachten het voor de zake uws Gods tegen den geest der wereld opnam. Die strijd is zwaar, want de aanval van de wereld op ons hart, op ons gezin en op heel onzen kring neemt van jaar tot jaar in hevigheid tce, en juist daarom is het eisch, dat, nu weer eenjaar ten einde liep, al Gods volk zich ernstig voor Gods heilig aanschijn rekenschap geve, wat het afgeloopen jaar de invloed v/as die van ons uitging, en het verbond met zijn God vernieuwe door van nu voortaan met heel zijn hart, maar ook met al zijn denken, op Zijn weg te wandelen en Zijn zaak te bevorderen.

Ga scheidt van die heirschare Gods u af, zoo ge op den avond van het Oudejaar alleen op uw persoonlijk wel en wee bedacht zijt, en alleen boete doet over het onheilige in uw werken. Ge moogt daarbij niet blijven staan, ge moet dieper zelfs nog in den stand van uw geestelijk leven indringen, en u rekenschap geven van den invloed die ia woord en levenstoon van u uitging. Alleen wie zóo zich aanstelt toont, dat de eere van zijn God hem gaat boven eigen belang, en dat hij inziet en gevoelt, hoe de hoofdstrijd van het leven gestreden wordt niet om het mijn en dijn, maar veel meer in de geestelijke wereld tusschen Christus en zijn wederpartij der. Het is niet dan de zonde der oppervlakkigheid, zich wel voor zijn God te verootmoedigen over wat onrein was in eigen werken, en geen drang tot verootmoediging te gevoelen voor wat onheilig was in de wereld onzer gedachten. Het is de geest die de daden beheerscht, en wat het zwaarste is voor God, moet ook bij ons zoo we waarlijk van zijn kudde zijn, het zwaarste wegen.

En staat ge hierin recht, dan natuurlek herneemt ook het lot dat u wedervoer en u te wachten staat, op den avond van het Oudejaar zijn volle beteekenis. Dan-herdenkt ge met innigen dank den milden zegen, dien ge dit afgeloopen jaar met de uwen van uw God genoten hebt. Reeds dat gij er nog zijt, en dat zij nog om u zijn, is oorzaak tot zoo nameloozen dank. En brapht dit jaar ook droeve herinneringen, zoodat ge in het oog, dat bij bitter verlies zoo bitter geweend heeft, in deze ure des gedenkens weer de traan voelt opkomen, dati eindigt ook die droeve herinnering ia dank voor de barmhartigheid, waarmee uw God de wonde van uw hart eerst gezalfd en toen geheeld heeft. In lief en leed uw God altoos de Bezieler van uw hart! Met verhoogde innigheid klemt ge u dan weer aan uw God vast. Wie zijn God niet verlaat, dien verlaat God niet. Het jaar dat ge doorwandeld hebt, ontvliedt u dan, maar uw God blijft, en gaat u voor ia het jaar dat zich in het middernachtelijk uur ook voor uoutsluiten zal. Niet op uw broos en zondig hart, maar op Hem laadt ge dan uw zorge voor de toekomst, wetende dat het u en den uwen altoos goed zal zijn, zoo ga maar achter Hem als den goeden Herder aangaat. Ge hoort dan het kloppen van zijn herderstaf op den harden bodem, ook als bange duisternis u omringt, en op het geluid van dat kloppen afgaande, volgt ge in de zalige wetenschap, dat Hij u geleiden zal ter dood toe. En als de gedachten zich dan ook in u vermenigvuldigen, en uw wenschen en begeerten voor wat u lief is, uw hart overstelpt, dan heft ge voor Hem den lofzang aan, om Zijn genade te verheerlijken, en stortt ge het overkropte hart voor den Troon uws Gods uit, of Hij u en den uwen genadig moge blijven. Ge bidt daA om zijn hoede, als het gevaar dreigt, en om zijn bewaring als de golven zich over u verheffen. Ge bidt dan om het brood voor eiken dag en om den welstand van de uwen. Maar meer nog klimt dan uw gebed op, of onze God en Vader, in Christus zijn lieven Zoon, uw ziel en de ziel van de uwen tea eeuwigen leven moge redden. Ja bovenal of het Hem daartoe behagen moge, uw innerlijk leven 200 te heiligen en te sterken, of ook gij, hoe nederig ook uw staat in de wereld zij, er iets toe mocht bijdragen, om door den invloed die van u uitgaat en door den geest die in uw leven den toon aangeeft, medestrijder met onzen hemelschen Koning bevonden te worden in den reuzenstrijd, dien onze Koning ook dit jaar voerde en in het jaar dat komt voeren zal., . tegen de Duisternis en voor het Licht.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 januari 1910

De Heraut | 4 Pagina's

„Hunne merken en hunne gedachten.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 januari 1910

De Heraut | 4 Pagina's