GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

UIT KWAAD TOT GOED.

XIII.

TIEN GEBODEN.

Het duurde verscheidene weken eer Velders weer in staat was iets te doen, en nog vee langer voor hij opnieuw in de smederij aan den arbeid kon gaan. Al dien tijd bleef hij ten huize van den baas, werd er trouw verzorgd en vriendelijk behandeld, zelfs nog wel beter dan in zijn kosthuis, schoon hij daar betaalde en bij Van Kampen niet.

Toen Velders den Heere danken kon, dat hij weer hersteld was — en dat danken vergat hij nu niet, gelijk zoo vaak vroeger — was bij ook niet meer geheel dezelfde als vroeger, Hij had tot nog toe ja wel steeds eerbied en ontzag gehad voor vrome menschen, maar 't was gelijk een straatjongen voor een politiedienaar, welken hij liefst ver van zich af ziet. Den dienst des Heeren had Jan steeds beschouwd als iets vervelends, goed voor stijve en sombere menschen, niet voor wie blij door het leven willen gaan, en vooral niet voor jongelui.

Over deze dingen nu had Velders tijdens hij ziek lag, en kon nadenken, geheel andere gedachten gekregen dan vroeger. Zelfs begreep hij nu, hoe in dien baas, schijnbaar zoo streng en kort, toch een Hefdevol hart woonde. Jegens hem, als jegens de twee andere huisgenooten gevoelde Jan groote dankbaarheid. En hij besloot dit te toonen zoodra het mogelijk zou wezen. Al aanstonds bood hij aan een poos voor niet te werken, om zoo de gemaakte kosten voor hem te vergoeden. Doch de smid wou daarvan niet hooren en zei kortaf: „Met Gods hulp komen we dat ook wel te boven."

Weer gingen een paar jaren voorbij, maar ze brachten voor Van Kampen weinig verbetering, of beter gezegd, hij ging al achteruit, de „Keezen" — en dat waren vele aanzienlijken — konden het hem niet vergeven, dat hij een „Ofanjeklant" was. Dus wilde althans geen van hen zijn klant wezen.

Dat merkte onze smid maar al te goed in zijn zaak en in zijn beurs. Toen een zijner knechten stierf en een ander de stad verliet, had hij geen nieuwe in hun plaats genomen, 't Was ook niet meer noodig. In zijn boek viel al minder bij te schrijven. Wel had hij nog tal van klanten behouden, maar meest kleine burgers, en van die alleen kon de smederij onmogelijk bestaan.

Op zekeren morgen ging Van Kampen na het ontbijt even de deur uit, om een bezoek te brengen bij den scheerder of den scheermeester gelijk mea destijds nog veelal zei, toen zulk een man ook tevens nog vaak zoo ongeveer als geneesheer dienst deed.

Hij trof echter den scheerder niet thuis. „De meester zou wel dadelijk komen." In afwachting daarvan zette hij zich neer. Wel hing er een vers aan de muur getiteld: „Aan den wachtenden scheerklant", maar onze vriend kende dat al haast uit het hoofd. Doch rondziende ontdekte hij, dat er blijkbaar pas een tweede „schilderij" den winkel was komen sieren. Uit tijdverdrijf trad hij nader en verbeeld u zijn verbazing toen hij daar las:

„DE TIEN GEBODEN DER HEEREN STATÏN."

„Wij zijn de Heeren uwen Staten die u uit de Slavernij der Heerzucht voor eenige tijd uytgeleyd hebben."

'T EERSTE GEBOD.

„Gij en zult geen anderen dan Oranje Staten voor uw aangezichte hebben."

'T 2E GEBOD.

„Gij en zult geen gesneden beeldt nog eenig gelijkenisse maken; nog van Vader Hoofd, die in Vrankryk is, nog van Capelle, die in de aarde is, nog van eenig Patriot, die in het water gesmeeten en onder de aarde is; Gij en zult om die niet zugten nog weenen, want wij de Heeren Staten zijn Heersuchtïge Staten, die de versmading van Oranje biet hebben kunnen vergeven, also wij onse magt van hem aüsea ystfAixgsnii, Daafo-xs jsuikn wy u, of uwe kinderen laten bezoeken door het Jan Hagel, alzo wij zeer wel weeten bij een vrij Volk.daar geen Regt toe te hebben, maar wij doen mildadigheid aan duyzende, die Oracj s schreeuwen, schatten opbrengen om ons rijk te maken, en onse geboden onderhouden."

'T 3E GEBOD.

„Gij en zult den Naam der Heeren Staten niet zonder Oranje noemen, want wij Heeren zullen niet onschuldig houden, die onsen naam ydelijk gebrüyken."

'T 4E GEBOD.

„Gedenk den 2 den Maart, dat gij uw ligt niet vergeefs laat branden. Allen dagen moet gij nu oranje dragen, of gij wordt getrapt en. geslagen, maar den Ssten Maart is de geboortedag van den Prins, den Heer uwer Staten, dan zult gy niet nakten.dubbeld oranje te dragen, Gy, nog Uw Zoon, nog Uw dochter^ nog Uw dienstknegt, nog Uw dienstmeyd, nog Uwmistkar, nog Uw vreemdeling, die met jenever-oly

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 juni 1910

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 juni 1910

De Heraut | 4 Pagina's