GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Al zijn de statistische berekeningen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Al zijn de statistische berekeningen

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 17 Juni 1910.

Al 2fjn de statistische berekeningen, dJe Dr. van Lonkhuijzen ons gaf in zijn brochure, niet geheel vrij te pleiten van zekere onnauwkeurigheid en eenzijdigheid, waardoor een minder juist beeld van den werkeiijken toestand is gegeven, toch neemt dit het feit niet weg, dat de predikantstractementen over het geheel genomen te laag en op sommige plaatsen zelfs beslist onvoldoende zijn om de allernoodzakelijkste behoeften van een predikantsgezin te bestrijden. Ook het rapport van deputaten der Generale Synode wees de Kerken hierop en richtte daarom tot de Kerkeraden een zeer ernstige vermaning, gegrond op, de uitspraken van Gods Woord, om tot verbetering der tracementen over te gaan.

Indien Dr. van Lonkhutjzen dit schrijven van de deputaten nader had toegelicht en esteund, dan zou zijn brochure met volle nstemming door ons zijn begroet. Ook wij och wenschen niets liever, dan dat onze erken van woorden tot daden zullen overaan. Nu blijkt metterdaad, dat het rondchrijven van deputaten niet vruchteloos s s geweest. Schier in alle kerken is het f raagstuk ernstig aan de orde gesteld, en z enige kerkeraad heeft reeds stappen ge­ d aan, om tot verhooging van het tracte-W ent over te gaan. Het ware daarom zeker h ijs en verstandig geweest, deze actie eerst e ustig te laten uitwerken en daarna pas de t raag aan de orde te stellen, in hoeverre r og andere maatregelen noodig of mogelijk w aren.

Dr. van Lonkhuijzen heeft echter, nog er het rapport van de deputaten in het icht verscbieen, zrjn brochure reeds gereed emaakt, waarin hij tot geheel andere con lusies, kwam, en haast zich nu deze conv r r b W clusies aan de Kerken aan te bieden. Het rapport van deputaten heeft volgens hem n.l. een groot gebrek; het gaat uit van de illusie, dat de Kerken wel geld genoeg hebben, maar het niet geven willen en het p daarom voldoende is op de roeping der Kerken te wijzen, om tot het gewenschte doel te komen. Voor een deel der Kerken is dit wel juist, zegt Dr. van Lonkhuijzen en ten opzichte van haar acht hij dit rapport uitnemend. Maar daarnaast staan tal van Kerken, die ook met den besten wil niet meer kunnen geven en bij wie vermaning en bestrafÜDg dus niet helpen kan. Hij zelf ontving op een desbetreffende vraag van 192 Kerken het antwoord, dat ze verhooging van tractement zeer beslist noodig achtten, maar uit de bijgevoegde antwoorden bleek, dat men geen kans zag hiertoe te geraken, omdat er geen gelden genoeg inkwamen.

Voor deze hulpbehoevende Kerken moet daarom naar een anderen uitweg worden omgezien en Dr. van Lonkhuijzen raadt daartoe twee middelen aan; vooreerst de oprichting van een Algemeen fonds tot verbetering der geringepredikants-tractementen en ten tweede aanvrage door deze arme Kerken om subsidie bij den Staat.

Dit wil daarom niet zeggen, dat Dr. van Lonkhuijzen .principieel de zijde kiest van hen, die achten dat de Overheid krachtens Goddelijke roeping verplicht zou zijn voor het brood der Kerk te zorgen. Meermalen spreekt hij in deze brochure beslist uit, dat hij in beginsel er voor is, dat de Kerken zelve voor het onderhoud harer Dienaren zorgen, en hij erkent zelfs, dat in het aanvragen van subsidie eeae vernedering voor de Kerken ligt (b!z. 46). Maar waaneer de Kerken onmachtig zijn om zich zelve te heipen, acht hij, dat de Overheid verplicht is ze bij te springen, en in de aanvaarding van die Overheidshulp ziet hij te minder bezwaar, omdat we door onze beiastingpenningen toch evenzeer bijdragen in de tractementen van de predikanten der Hervormde en andere Kerken en dus zeker recht hebben, dat de Overheid ook onze predikanten steunt.

De zeer ernstige en principieele bezwaren, die èa tegen zulk een algemeen fonds èn tegen de Staatssubsidie zijn aangevoerd, acht Dr. van Lonkhuijzen nauwelijks de moeite van bespreking waard, of hij maakt er zich met een Franschea slag van af. Principieel bestaat er, zegt hij, tegen zulk een algemeen fonds geen het minste bezwaar, want onze kerken hebben reeds zulk een fonds ter ondersteuning van catechiseermeesters en oefenaars, die door de reformatie van 1886 in finantieeie zorgen gekomen zijn, eu waarom zon men dan geen fonds mogen oprichten voor de predikanten, die ten gevolge van de actie van 1834 ea 1886 in nood verkeeren .•' (biz. 34). En evenzoo verdedigt hij de subsidie-aanvrage: „Van een met Gods Woord of onze Belijdenis strijdende zaak kan men bij de subsidie-aanvaarding ook niet spreken". En als eenig bewijs hiervoor voert hij aan, dat „de Gereformeerde Kerken in haar bloeitijd geheel uit de S-aatskas leefden", (blz. 47).

Nu zijn de beide feiten, waarop Dr. van Lonkhuyzen zich beroept, niet juist voorgesteld. Onze Gereformeerde Kerken hebben juist alle algemeene fondsen afgeschaft, omdat ze daarin een principieel gevaar zagen, en op ocze Generale Synodes is steeds met kiea3 en nadruk door den uitnemenden kenner van ons Gereformeerd kerkrecht Prof. Rutgers tegen deze algemeene fondsen gewaarschuwd. Ook voor de „in het ongereede geraakte" catechiseermeesters en oefenaars bestaat er geen algemeen fonds, maar heeft de Synode alleen deputaten aa ze o, die uit de kas van de Hulpbeho vsrds iCsflien esn kleise bijdrage ontvangen omd, ; ^; tfceJerstesteuaen. Wat heeft echter étv.-ti: aatregel, die bovendien een z«er tsjdelijk karakter draagt, daar deze broeders allengs uitsterven en straks niet één hunner meer zal over zijn, te maken met het oprichten van een alge meen en blijvend fonds, dat een zeer groote macht over onze Kerken zou uitoefenen.' En ever zoo is het oejuist, dat onze Gere formeerde Kerken in haar bloeitijd bijna geheel uit de Staatskas leefden. Wie de historie ook maar oppervlakkig kent, weet, dat de Overheid de kerkelijke goederen, die vroeger aan de Roomsche Kerk behoord hadden, na de Reformatie onder haar beheer heeft genomen, en dat zij niet uit de Staatskas, maar uit deze bona ecclesiastica, waarop de Kerken haar recht behielden, de tractementen uitbetaald heeft. Feitelijk deed de Overheid dus alleen als administrateur dezer gesderen dienst en betaalde ze aan de Kerken uit, wat deze rechtens toekwam. En wat heeft dit te maken met een subsidieaanvrage bij de Overheid, gelijk Dr. van Lonkhuijzen wil, dat de hulpbehoevende Kerken thans doen zullen en waarvan hij zelf zegt, dat er cene „vernedering" in ligt.?

Zijn de feiten dus reeds onjuist voorgesteld, niet minder dan met de historie is Dr. van Lonkhuijzen in strijd met de/i> f/ca. Immers, Hoe kan men ooit uit het feit, dat iets bestaat of bestaan heeft, wettig concludeeren, dat het dus principieel geoorloofd is. En toch maakt Ds. van Lonkhuyzen zich aan deze alto mortale schuldig. Tegen een algemeen onds bestaat principieel geen bezwaar, want., ulk een fonds bestaat. Aanvaarding van e Staatssubsidie is niet in strijd met Gods oord, want, onze Gereformeerde Kerken ebben vroeger uit de Staatskas geleefd. Met venveel recht zou men kunnen zeggen; egen de invoering der bisschoppelijke hiëarchie bestaat principieel geen bezwaar, ant de Gereformeerde Kerk in Engeland oudt er bisschoppen op na. En nog verder oortgaande, zou men op dit standpunt elke eformatie der Kerk kunnen afkeuren, want eformatie is altoos een afbreken van wat estaat, omdat het met den eisch van Gods! oord in strijd is.

Toch duide men deze historische onnauwkeurigheid en logische fout aan dezen Doctor Theologiae niet te euvel. Zij komen daaruit voort, dat hij blijkbaar aan een rincipieele beschouwing minder waarde hecht. „Niet met theorieën, maar practisck moet de strijd uitgestreden worden", zegt hij op blz. 41. En nog sterker laat hij zich op blz. 47 uit: „Tienmaal liever Staatssubsidie voor eene Kerk, dan haar predikant armoede te laten lijden". Met beginselen behoeft men dus zoo nauw niet te rekenen; de practijk moet beslissen. Zooals men ook zou kunnen zeggen: zeker ik ben in beginsel niet voor Staatsarmenzorg, maar tienmaal liever Staatsarmenzorg, dan dat één Nederlander gebrek zou lijden. Een gevoelsargument, waarmede elke principieele discussie wordt Efgesneden.

Maar zelfs al laten we de principieele be'.waren èn tegen een algemeen fonds èn tegen Staatssubsidie een oogenblik rusten, dan geiooven we nog, dat de door Dr. van Lonkhuijzen voorgeslagen redmiddelen weinig zullen baten, eer het tegendeel zullen uitwerken van wat hij verwacht, en hebben daarbij de historie als de beste leermees resse aan onze zijde.

De Hervormde Kerk ontva.rxgt Staatssub sidie, en juist deze staatssubsidie is oorzaak dat schier alle offervaardigheid bij de ge meeste is doodgebloed. Omdat de ge niecnte op de Staatssubsidie vertrouwt, heeft ze afgeleerd zelf te geven en heeft men tot het hatelijke stelsel van kerkelijke belasting de toevlucht moeten nemen, om de kerkelijke kosten te dekken. Zeker, de toestand der predikantstractementen in onze Kerken is niet rooskleurig, maar indien men eens een statistiek wilde opmaken, hoevele gemeenten in de Hervormde Eerk, niette ge-istaande de Staatssubsidie, het predikants tractement niet hooger dan / 800 a /looo bresgen, dan zou men met verbazing zien, dat onze Gereformeerde Kerken percentsgewijze er gunstiger afkwamen. En zoo is het niet alleen hier, maar overal, waar de Staatskerk naast de Vrije Kerk staat. In Engeland ontvangen enkele hooge geestel^'ken in de Staatskerk een reusachtig in koenen uit de Staatskas, maar de gewone predikanten lijden fatsoenlijke armoede en ontvangen minder dan hunne collega's in de Vrije Kerken.

Ea precies eender is het met een Alge meen fonds, waarvan Ds. van Lonkhuijzen gouden bergen verwacht. In de Hervormde Kerk bestaat reeds jaren zulk een fonds, en het resultaat is, dat er zoo goed als niets inkomt en het bedrag, dat aan de noüdirjdende kerken wordt uitgekeerd, niet meer dan een aalmoes is. En nu zegge men niet, dat dit ligt aan den treurigen geestelijken toestand in de Hervormde Kerk. Want onze eigen historie heeft ons hei zalfde geleerd. Zoolang onze Kerken een algemeen fonds hadden voor de emeriti-predikanten, predikants-weduwen en weezen, kwam er zoo bedroefd weinig in, dat deputaten zich schaamden voor de kleino pensioenen, die ze aan de oude predikanten of de predikants-weduwen en weeïen moesten uitkeeren. Het was een beknibbelen, een uitzuinigcn, een berekenen, hoeveel er van zuik een pensioen nog af kon genomen worden, waarbij het hart schreide en v? aartoe men toch gedwongen werd, wanneer nieuwe aanvragen inkwamen. Sinds met dit systeem van een algemeen fonds gebroken is en de plaatselgke Kerken zelve geroepen zijn, gesteund door classis en provincie, om voor de emeriti-predikanten, weduwen eu weezen te zorgen, is de totaalopbrengst meer dan verdubbeld. Evenzoo is het met de Zending gegaan, die, zoolang ze van generale deputaten met cea generaal fonds uitging, aan bloedarmoede leed, ea eerst toen er bovenop kwam, toen met het generale fonds en de generale deputaten gebroken werd en de zaak naar de particuliere Kerken werd overgebracht. Het budget der Zending werd binnen enkele jaren meer dan driemaal zoo hoog. Zoo toont de praktijk, hoe een algemeen fonds meer kwaad doet dan goed.

Men late zich dan ook geen oogenblik mi.s)eiden door het voorbeeld der Vrije Kerk in Schotland, waarop Dr. van Lonkhuijzen zich beroept, en waar dank zij de oprichting van een algemeen fonds het minimum tractement op / 2400 plus vrije woning kon gebracht worden. Want wie meent, dat het hier evenzoo zou gaan, zou zich deerlijk vergissen. De Vrije Kerk in Schotland, die in ledental de Staatskerk evenaart, heeft de rijkste burgers van Schotland in haar midden en is daarom in staat niet alleen voor de tractementen, maar ook voor colleges, zending, hospitalen enz. sommen bijeen te brengen, waar wij in Nederlacd geen denkbeeld van hebben. Zelfs N heeft de wedijver der rijken om veel aan de Kerk te geven, daar in de steden tot zeer bedenkelijke toestanden aanleiding gegeven, waarop nog 'niet zoo lang geleden n een brochure gewezen werd. Er werden e ooveel kerken te Edinburg gebouwd en zooveel predikanten aangesteld juist in de a tadsgedeelten waar deze rijken woonden, at er feitelijk te veel waren met het oog op Z e behoefte. Met evenveel recht als men zich p Schotland beroept, zou men kunnen — wijzen op Amerika, waar er Universiteiten dS ijn, die over millioenen beschikken, door eldvorsten als Carnegie e. a. geschonken. eker, indien onze Kerken in Nederland een n ijftig of zestig millionairs bezaten die be­ B eid waren de noodige kapitalen voor zulk g en fonds te schenken, dan zou afdoende v N erbetering van de predikantstractementen dg ellicht mogelijk wezen. Maar wie, die den erkelijken toestand onzer Kerken kent, aakt zich hieromtrent eenige illusie? Dr. a an Lonkhuijzen zelf komt dan ook tot e en geheel andere conclusie. Het baat P iet, zegt hij, dat een hulpbehoevende Kerk v ich langs den weg van het kerkverband E erst tot de classis, dan tot de provinciale b ynode en ten slotte tot de Generale Sy-j z B node wendt, want de steun, dien ze daar ontvangt, is te gering. Ligt dit daaraan, dat de Kerken niet meer doen willen.? Neen zegt hij: „men doet niet meer, omdat men niet meer kan" (blz. 33). En toch zouden deze zelfde Kerken, — want wie anders zouden het geld moeten geven? — wel in staat zijn voor een algemeen fonds voldoende sommen saam te brengen. Is ook hier de logica niet zoek geraakt?

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 juni 1910

De Heraut | 4 Pagina's

Al zijn de statistische berekeningen

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 juni 1910

De Heraut | 4 Pagina's