GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Bij onze Regeering

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bij onze Regeering

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 23 Juni 1911.

Bij onze Regeering bestaat de loffelijke gewoonte om, wanneer ze een wetsontwerp wil indienen of een koninklijk besluit wil uitvaardigen, waarbij de belangen van een bepaalde corporatie of groep van personen betrokken is, vooraf het advies van deze corporatie of groep in te winnen. De Regeering geeft dan vooraf officieel van haar voornemen aan het bestuur dezer corporatie kennis, voegt er het avant-proj et van het wetsontwerp of koninklijk besluit bij en gaat niet over tot de indiening van het wetsontwerp of de uitvaardiging van het koninklijk besluit, voordat de adviezen der betrokken corporaties zijn ingekomen. Natuurlqk is de Regeering aan deze adviezen niet gebonden en blijft ze vrg om desnoods tegen deze adviezen in haar maatregel door te zetten, wanneer de aangevoerde argumenten haar niet overtuigd hebben, of wanneer ze den bedoelden maatregel in het algemeen belang noodig oordeelt, maar de Regeering toont toch, dat ze op deze adviezen prijs stelt, ze geeft gelegenheid om officieel de bezwaren aan haar bekend te maken, en de invloed dezer adviezen kan door zakel^ke argumentatie zeer groot zign. Zoo zal de Regeering geen wetsontwerp op het Hooger Onderwijs indienen, zonder vooraf de adviezen van de Senaten der verschillende Universiteiten gehoord te hebben. Zoo zal ze geen maatregel voorstdlen, die ingrijpende gevolgen voor onzen handel heeft, zonder vooraf het oordeel te vragen aan de Kamers van Koophandel. En zelfs waar de groep van persoiién, wier belangen het geldt, te talrijk is of geen bepaalde organisatie bezit, kwam steeds meer de^ gewoonte in zwang om een Staatscommissie te benoemen, waarin de uttnemendste vertegenwoordigers van zulk een groep zitting hadden, om de Regeering van advies te dienen. Aan dit alles ligt de gedachte ten grondslag, dat de Regecring niet van boven af moet reglementeeren en wetten opleggen, maar rekening heeft te houden met hetgeen in den kring der belanghebbenden nuttig of noodig wordt geoordeeld.

Te meer trekt het daarom de aandacht, dat de Regeering deze goede gewoonte niet volgt waar het de Kerken betreft. Een~ verwijt tegen deze Regeering is dit niet. Het is altoos moeilijk voor een nieuw op­ tredende Regeering, om te breken met een usantie, die eenmaal ingevoerd is. Zelfs d mag tot lof dezer Regeering getuigd, dat ze meer dan eenmaal toonde prijs te stellen op het advies van kerkelijke personen. Zoo zond ze een officieelen vertegenwoordiger naar onze diaconale conferentie, om de besprekingen over de Armenwet b^ te wonen. En zoo stelde ze een Staatscommissie in, waarin personen van verschillende kerkelijke gezindheid saamkomen om de Regeering voor te lichten in zake de reorganisatie der Indische Staatskerk, Maar hoe dankbaar we ook voor het streven der Regeering zijn om waar het de belangen der Kerk geldt, niet buiten de Eerken om te handelen, maar voeling te houden met kerkelijke personen, toch raakt dit het vraagstuk zelf niet. Een wetsontwerp, zooals de Regeering indiende voor de Armenverzorging, bevat tal van bepalingen, die de rechtspositie der Diakonie raken, en daarom voor de Kerken zelf van het hoogste belang zijn. En al mag de Regeering door een vertegenwoordiger te zenden naar een diaconale conferentie, toonen kennis te willen nemen van de bezwaren in dien kring tegen het wetsontwerp aangevoerd, — zulk een conferentie bezit geen officieel kerkel^k karakter, kan daarom ook de bezwaren der Kerken niet uitspreken en Is geen wettig kerkelijk orgaan.

Het gemis nu van dit officieel raadplegen van de Kerken als zoodanig kan niet ernstig genoeg worden betreurd, Hoe scherp men ook de scheiding van Staat en Kerk in theorie wU doortrekken, in de pract^k komen beide telkens met elkaar in aanraking en is er een breed terrein, waarop beider belangen elkaar voortdurend raken. De Regeering wordt daarom bij haar wet-gevenden arbeid telkens goepen om bepalingen te maken, die hetzij rechtstreeks in het leven der Kerk ingrijpen, hetzij zijdelings in verband staan met de zedelijke en religieuse belangen die de Kerk heeft te behartigen.

Zoo staat rechtstreeks met het leven der Kerk in verband hoofdstuk VI van onze Grondwet, dat handelt over den godsdienst en waaraan o. m, het belangrijke vraagstuk vastzit van de finantieele verhouding tusschen Staat en Kerk, Indien bij de aanstaande Grondwetsherziening ook dit vraagstuk aan de orde wordt gesteld, zal wel niemand ontkennen, dat hierbij het belang der Kerk van zeer nabij betrokken is. Evenzoo staat het met de wet van 1853, die het toezicht op de kerkgenootschappen regelt. En hetzelfde geldt evenzeer van de Armenwet, nu de Regeering de kerkelijke diaconie daarin als openbare instelling van weldadigheid opnam en aan allerlei wettelijke bepalingen onder wierp. Vooral bij al deze wetten, die recht streeks op de Kerken betrekking hebben, springt het in 't oog hoe onbillijk het is, waU' neer de Regeering hier maatregelen neemt, die het leven der Kerk raken, zonder dat vooraf het oordeel der Kerken is gevraagd of met haar wenschen rekening is gehouden.

Maar datzelfde geldt ook voor die maatregelen door de Overheid genomen, die wel niet rechtstreeks de Kerk raken, maar zijdelings met haar leven in verband staan De regeling door de Overheid van den wekelij kschen rustdag geldt wel in de eerste plaats een sociaal belang, maar het spreekt toch wel vanzelf, dat deze Overheidsrege ling ook voor den eeredienst der Kerk van ho(^ belang Is en daarmede in het nauwst verband staat. Evenzoo staat het met de wetgeving der Overheid op het stuk van het huwelijk en de echtscheiding, want al raakt dit de burgcrrechtel^ke verhoudingen, wanneer de Overheid in haar wetgeving de Christelijke grondslagen van het huwelgk losliet en b.v. de polygamie sanctionneerde, dan zou dit voor de Kerk zeer ernstige gevolgen kunnen hebben en tot een uiterst pijnlijk conflict tusschen Kerk en Staat kunnen leiden. En evenzoo, om ook op dit recente voorbeeld te wijzen, al is de vraag, of de Overheid van hare onderdanen den eed vorderen zal om trouw en waarheid te bevestigen, een politieke quaestie, waarbij de Kerk niet rechtstreeks betrokken is, de vaststelling van den vorm, waarin de eed zal worden afgelegd, raakt wel degelijk het belang der Kerk.

Waar nu de Regeering tegenover tal van publieke corporaties de deferentie in acht neemt, dat ze niet met nieuwe wetten optreedt, voordat ze eerst het advies dezer corporaties gevraagd heeft, daar stuit het te meer, dat ze dit tegenover de Kerken niet doet. Wel hebben de Kerken evenals alle „wettig bestaande lichamen" volgens Art, 8 der Grondwet het recht, om wanneer een wetsontwerp haar belangen bedreigt, bij de bevoegde macht een verzoekschrift in te dienen, maar dit grondwettig recht is toch heel wat anders, dan dat de Regeering de Kerken vooraf vraagt om haar oordeel. Is een wetsontwerp eenmaal door de Regeering ingediend, dan zal het altoos uiterst moeilijk zijn om door middel van een petitie daarin veranderingen aan te brengen. Bovendien kan de behandeling van zulk een wetsontwerp zóó spoedig na de indiening plaats vinden, dat het voor de Kerken onmogelgk is om tijdig in Generale Synode saam te komen en haar bezwaren officieel bij de Overheid bekend te maken.

Het zou daarom zeker gewenscht zijn, dat de Regeering de goede gewoonte, die ze tegenover de Universiteiten en andere corporation volgt, ook tegenover de Kerken in acht nam, en bg die wetten, die rechtsstreeks of z^'delings de Kerken raakten, vooraf haar advies vroeg. De moeilijkheid schuilt alleen hierin, dat onze Kerken geen vast bestuur bezitten, dat in staat is uit naam onzer Kerken dit advies te geven. Wel heeft de Regeering bij een vroegere gelegenheid een avant projet van de Armenwet om advies gezonden naar de Deputaten, door onze Kerken benoemd om correspondentie met de Hooge Overheid te oefenen, maar deze Deputaten hadden geen macht of last om uit naam der Kerken advies te geven en konden dus ofEcieel dit! ook niet doen. De eenige uitweg zou wezen, at de Kerken aan deze Deputaten opdroegen, wanneer de Regeering met een ingrijpend voorstel kwam, dat voor de Kerken metterdaad van belang was, hiervan kennis te geven aan de Kerk, die de Synode had saam te roepen, opdat zoo spoedig mogelijk een Synode bijeenkwam.

Maar hoe men practisch deze zaak ook regelen wille, hoofdzaak is, dat de Regeering maer dan tot dusver het recht der Kerken erkenne, om in die zaken, die hetzij haar eigen belangen, hetzij de religie in het algemeen aangaan, ook gehoord te worden. Dit is zeker het minste recht, waarop de Kerken aanspraak kunnen maken.

Tegen elke inmenging van de Kerk in wat louter politiek is, blijven we gekant. Dan zou de Kerk zich gaan bewegen op een terrein, dat het hare niet is en hare perken te buiten gaan. Maar in de zaken der Kerken zelve of wat met het religieuse leven van ons volk in verband staat, beslisse de Oi/erheid niet zonder eerst het advies der Kerken te hebben ingewonnen. Hier vooral zou het de vobis sine vobis, wij beslissen over u en zonder u, geen pas geven.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 juni 1911

De Heraut | 4 Pagina's

Bij onze Regeering

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 juni 1911

De Heraut | 4 Pagina's