GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE SPEELMAN.

XXVII.

HUISWAARTS.

Ongelukkig waren de nieuw gekomenen tamelijk dronken, en een van hen, niet recht wetende wat hij deed, begon ai spoedig het den hakkers lastig te maken. Hij rukte aan het hakbord en gaf herhaaldelijk een der spelers een stoot aan den arm, juist wanneer de. speler meende een mooien slag te slaan, wat nu natuurlijk misliep. De houder van het kraampje, al kon hij raden wat volgen zou, kwam met geen woord of daad tusschenbeide. Immers hoe meer er misgeslagen werd, hoe meer koeken hij betaald kreeg.

De spelers echter waren niet van zins hun spel te laten bederven. Zij waarschuwden den plager voor de gevolgen en toen hij hen uitlachte en voort wilde gaan, smeten zij hem eenvoudig ruw op zij. Nu werd de dronkaard driftig en wilde den hakkers te lijf. Zijn kameraad koos partij voor hem, trok een mes, en wou daarmee op een der spelers aanvallen. Deze van hun kant werden nu vertoornd, lieten de koeken waar zij waren, en wachtten met de scherpe bijltjes in de hand hun vijanden af. De houder van het kraampje die begreep dat het thans misUep ook voor hem, wilde nu tusschenbeide komen. Doch het was te laat.

Intusschen drong het kermisvolk al meer en meer op rondom de vechtenden. Deze echter stoorden zich daar weinig aan, en sloegen en staken op elkander los. Ze behoefden trouwens niet te vreezen dat de omstanders pogingen zouden doen om de twistenden te scheiden en tot bedaren te brengen. Men vond zulk een vechtpartij wel eens aardig en vooral passend bij een kermis. In sommige streken van ons land is het helaas nog zoo.

Trouwens niet alleen op kermissen ging men elkaar te lijf, ook in de herbergen werd vaak e gevochten, en er waren personen die als vechtersbazen bekend waren. Zulke lui hingen soms een mes met een touw aan de zoldering der gelagkamer. Wie dan ongelukkig naar dat mes keek, moest met hen vechten of men wilde of niet.

De komst ner schoutendienaars maakte dat het volk voor een deel op zij week. Die dit niet deden werden op zij geworpen of ontvingen een gevoeligen tik met den zwaren wandelstok van den dienaar. Zoo kwam de doortocht vrij. De onderschout die er bij was beval den strijdenden op barschen toon het vechten te staken. Deze schenen echter door den drank of door woede te zeer verhit om iets te hooren. De stadsdienaars wachtten toen niet lang. 't Waren trouwens geen lieden om iemand met fluweelen handschoen aan te pakken. Zij grepen de vechtenden, rukten hen van elkander, en sloegen onbarmhartig los op elk die tegenstand bood. Het slot van de zaak was dat het troepje door de dienaars weggevoerd werd. De beschonkenen werden in den toren opgesloten; de nuchteren voor den schout geleid. De man van het koekkraampje kwam er slecht af. Van het rumoer en de verwarring hadden eenige kermisgasten gebruik gemaakt om een aantal gereed liggende koeken weg te kapen. Ook het tentje was zoo beschadigd, dat de baas wel kon installen.

Wegens de dichte menigte had ons reisgezelschap van het gevecht maar weinig bespeurd, en alleen gezien hoe de twistenden werden weggeleid. Er was nu echter gelukkig ruimte gekomen, en men kon het rijtuig opzoeken, dat nog altijd stond te wachten, 't Was reeds tamelijk donker toen men de stad verliet, en mijnheer Maanszoon den koetsier gelastte zoo snel mogeUjk huiswaarts te rijden.

In draf ging het nu voorwaarts, doch weldra viel de duisternis in en moest men wel wat wat langzamer rijden, te meer wijl er met de kermis nog meer voertuigen op den weg waren.

Het was intusschen volslagen donker geworden. Op den weg viel weinig meer te zien, en heel het gezelschap was vermoeid van den e langen drukken dag. Ieder verlangde naar huis. Geen wonder dat er al minder gepraat werd. Louise zat naast Mevrouw Maanszoon die reeds nu en dan scheen in te slapen, welk voorbeeld g door ettelijke anderen werd gevolgd. Het kleine meisje voelde zich, al had zij ook een zeer mooie pop gekregen, toch teleurgesteld. Zij had van zulk een uitgaansdag en van de kermis veel meer verwacht dan het nu bleek te zijn. Louise verlangde er volstrekt niet na dikwijls onder menschen te verkeeren gelijk zij er van daag zoo velen gezien had, schreeuwers, dronkaards, vloekers en vechters. Ze gevoelde zich P onder hen alles behalve t'huis, en hoorde tienmaal liever den fluitspeler en zanger die soms op Jadis kwam, dan de orgels en het onzin­ d nig gezang op de kermis.

En weer kwam haar het lied van den goeden v Herder voor den geest. Wel was Louise nog jong, maar toch voelde zij reeds hoe die Herder zeker niet geweest zou zijn te midden van al het gewoel en de ruwe pret die zij aanschouwd had. Ook begreep zij nu beter dan van middag, waarom de speelman niet op de kermis kwam, en ook waarom hij er niet begeerd werd.

Allengs raakten zij die in het rijtuig zalen allen onder de werking van den slaap. Ook den heer Maanszoon ging het zoo. Na een poos echter werd hij gewekt door zijn dochter die hem vroeg:

„Zijn wij er nog niet haast, Papa f" ï> Ik weet het niet", zei mijnheer Maanszoon. Zoodra hij klaar wakker geworden was haalde hij zijn zwaar, dik zakuurwerk uit. Maar 't was in de duisternis onmogelijk te zien hoe laat het was, en lucifers om even bij te lichten kende men toen nog niet.

Doch mijnheer wist raad. Hij stak zijn hand uit het portier aan de zijde waar een lantaarn hing, en raadpleegde daarbij zijn uurwerk.

„Al negen uur!", riep hij verbaasd ! »Maar waarom maakt onze koetsier ook niet meer voort. Wij rijden zoo waar stapvoets. Zoo komen we vóór middernacht niet t'huis. „Hei Piet waarom maakt ge niet voort ? " riep hij den koetsier toe.

Maar er volgde geen antwoord, ook niet toen de anderen, nu wakker geworden, om het hardst meeschreeuwden. Mijnheer begreep er niets van. Hij ging uit het rijtuig en bespeurde nu bij het licht van de lantaarn, dat èn koetsier èn palfrenier op den bok om het hardst zaten te slapen. De paarden moesten hun weg maar zelf zoeken, wat zij tot nog toe dan ook, gelukkig zonder onheilen, gedaan hadden. Dat zij na zoo'n langen dag weinig lust betoonden om zonder aansporen te draven, was den goeden beesten zeker te vergeven.

Mijnheer Maanszoon werd begrijpelijkerwijs geweldig boos, toen hij ontdekte hoe de zaken stonden. Met een flinken stomp werd de koetsier gewekt en zijn medgezel eveneens.

„Schaamt ge u niet te slapen, luie kerels" bulderde mijnheer Maanszoon hun beiden toe. „Daar rijden we nu voort op een stikdonkeren weg, èn konden de grootste ongelukken krijgen door uw schandelijke achteloosheid. Wordt wakker, 't is al over negenen en zegt mij eens, hoe lang ge denkt dat wij nog te rijden hebben."

Op die vraag echter bleven koetsier en palfrenier het antwoord schuldig. Alleen werden de paarden nu wat aangezet en zoo ging het een kwartier voort. Thans echter sliep niemand meer. f

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 november 1914

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 november 1914

De Heraut | 4 Pagina's