GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE SPEELMAN.

XXVIII.

THUIS.

Eindelijk begon de zaak den heer Maanszoon toch wel wat verdacht voor te komen, 't Scheen wel dat de thuisreis nooit een einde nam.

»Piet" zoo riep hij gemelijk «duurt het nog lang ? Waar zijn wij eigenlijk ? "

»Ik weet het heusch niet mijnheer" bracht de koetsier er verlegen uit; »ik hoop op den

goeden weg." »Ik ook, als ik maar zien kon waar".

»Ik begrijp er niets van", was het eenige dat Piet wist te antwoorden.

Mijnheer Maanszoon werd driftig. Hij gevoelde grooten lust den koetsier en zijn halfdronken helper van den bok te*werpen en er zelf op te gaan zitten. Doch hij bedacht nog bijtijds, dat dit waarschijnlijk weinig baten zou wijl het rondom pikdonker was. Bovendien echter gevoelde hij maar al te goed, hoe hij zelf mee schuldig was aan het onaangename geval. Hij toch had toen ze op de kermis gekomen waren, tot Piet en zijn makker gezegd: »als de paarden gestald zijn kunt ge beiden ook wel eens de kermis opgaan, om wat te zien en een kleine verheuging te nemen. Maar niet te ver en niette veel natuurUjk". Doch de koetsier en zijn helper hadden over dat te veel blijkbaar anders gedacht dan mijnheer. En zoo waren ze dan terug gekomen in een toestand, die hen juist niet geschikt maakte om op een donkeren weg de paarden te besturen, gelijk nu helaas bleek.

Wat te doen f Men wi.st er niet beter oj) dan stil te houden en den palfrenier op verkenning uit te zenden, in de hoop dat hij iemand

zou ontmoeten die hem terecht kon helpen, of een huis om daar naar den weg te vragen. Wat den toestand nog onaangenamer maakte was dat er een kille nachtwind opstak, vergezeld van fijnen regen die naar binnendrong wijl het bij zulk een groot gezelschap ondoenlijk was de beide portieren gesloten te houden.

De palfrenier trok er op uit, doch 't duurde geruimen tijd eer hij iets of iemand in de duisternis bespeurde. Op goed geluk toog hij voort, tot hij eindelijk bezijden den weg twee wit geverfde boomen meende te onderscheiden. Daar kon dus een buitenplaats of een boerderij liggen. Hij sloeg zijwaarts af en weldra deed zich het luid geblaf van een waakhond hooren. Al voortgaande bespeurde hij een huis; niet zonder veel moeite gelukte het hem de deur te vinden. Aanvankelijk had zijn luid kloppen geen ander gevolg, dan dat de hond steeds heviger blafte. Eindelijk echter hoorde hij in het huis eenig gerucht. Een luikje bezijden de deur werd geopend en een zware stem vroeg door het getralied venster wie daar zoo laat was.

De palfrenier, nu weer geheel bij zijn zinnen, vertelde in korte woorden wat hem hierheen dreef en vroeg toen :

„Hoe ver is het nog rijden van hier naar " De Steeg ? "

„Vijf kwartier" was het antwoord.

„Moet ik dan bij het uitkomen van de oprijlaan rechts of links ? "

„Rechts natuurlijk". Én met een was het luikje weer gesloten en stond de vrager in de duisternis.

Hij haastte zich terug naar het reisgezelschap, dat hem met begrijpelijk .ongeduld verwachtte. Alles werd nu duidelijk. Ze waren op den verkeerden weg en hadden, zich juist al meer van De Steeg verwijderd. Blijkbaar had de koetsier half slapende er een paar uur té voren niet op gelet, dat de weg zich splitste en hij toen links af moest. Alles het gevolg van het bezoek aan de hoog geprezen kermis, zooals mijnheer Maanszoon bij zich zelf opmerkte, 't Was echter begrijpelijk dat hij wel oppaste dit uit te spreken. Doch hij raasde geweldig tegen de koetsiers, die weinig hadden in te brengen. Dadelijk werd nu rechtsomkeert gemaakt. Van snel rijden was • echter in de duisternis geen sprake, te meer daar de lantaarns al lang waren uitgegaan.

Zoo sukkelde men dan in den nacht en den regen voort. Het gfzelschap was niet te benijden, en vooral Louise leed van de kou die in den najaarsnacht zich scherp deed gevoelen, al had mevrouw Maanszoon het kind zoo goed mogelijk ingestopt. Eindelijk na anderhalf uur rijdens, kom men in de verte de lichten onderscheiden van het buitenverblijf der Maanszoons. Mevrouw uitte een kreet van blijdschap waar de kinderen mee instemden; trouwens iedereen.

Dat de tehuiskomst niet prettig was, behoeft nauwelijks gezegd. Vóór het huis wachtten een drietal rijtuigen. Daarmee waren de ouders der jeugdige kermisgangers gekomen, niet weinig ongerust over hun kinderen, die volgens afspraak met donker t'huis zouden zijn en er om negen uur nog niet waren. Allen zaten thans in de huiskamer met smart te wachten. Iedereen wist dat een ongeluk in zulk een kertaistijd lichter gebeuren kon dan anders. Men had ook reeds dienstboden en werklieden uitgezonden om in den omtrek naar de vermisten te vernemen. Doch het had niets gebaat; telegrafen en andere middelen, waardoor wij thans spoedig navraag kunnen doen, waren toen nog onbekend.

't Was den wachteilden een pak van 't hart toen elk de zijnen gezond en wel weer terug mocht zien, al waren ze ook vermoeid en slaperig. Bij de blijdschap echter kwam ook ontstemdheid over het late t'huiskomen en de onrust en schrik daardoor veroorzaakt. Wel deed mijnheer Maanszoon in der haast een verhaal van de geleden tegenspoeden maar veel hielp dit niet. Beleefdhcidshalve kreeg de dronken koetsier van alles de schuld. Doch 't was duidelijk dat sommigen er niet zonder recht den heer dés huizes een verwijt van maakten, dat hij niet beter op zijn onderhoorigen had toegezien. Daar sommigen nog een langen weg hadden, werd een eenvoudige maaltijd gebruikt waarbij het jonge volkje meest insliep, en toen stelde de heer Maanszoon voor, dat men dien nacht bij hem zou blijven. Met wat behelpen was er voor allen wel plaats. Men kon dan den volgenden morgen vroeg weer vertrekken.

Doch hoe goed gemeend ook, het aanbod werd niet aanvaard. Men vreesde dat het weer nieuwe onrust geven kon. Mijnheer Verspronck vooral weigerde kortaf, en vergat zelfs geheel te bedanken voor het genoegen zijn docntertje aangedaan, die intusschen op een rustbank vast lag te slapen. Zoodra mogelijk nam hij afscheid en haastte zich naar huis, waar zijn vrouw reeds uren zat te wachten.

Dat is een Bontekoesche reis geweest* zei mijnheer Maanszoon tot zijn echtgenoote, toen de gasten allen vertrokken waren. Ik vrees dat het ons nog lang heugen zal. Hoe kon Piet ook zoo dom wezen!"

Dat hij in den donker verkeerd afsloeg is nu juist niet onbegrijpelijks zei Mevrouw. »We hadden vroeger heen moeten gaan. Het meest spijt het me omdat Louise Verspronck er bij was. Ik vrees dat we in plaats van de vriendschap der ouders te winnen, hen boos gemaakt hebben. En dat is juist wat we niet wilden.»

»Helaas ja« was het antwoord. En met een bezwaard hart en ontevreden ging Mijnheer van de kermisreis ter rust.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 november 1914

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 november 1914

De Heraut | 4 Pagina's